Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT EEN DOMINEESDAGBOEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT EEN DOMINEESDAGBOEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige nummer van ons blad hebben we het eerste deel van een brief doorgegeven, waarin verteld wordt van het heerlijk leven en zalig sterven van Jetske Pieters. In dat eerste deel werd verteld van zware slagen, die haar troffen. Zo was nu ook haar oudste dochter gestorven. Een vriend komt haar bezoeken. En hij vertelt daarvan in het tweede deel van de brief, dat hieronder volgt:

Jetske, zeide ik, ik weet het reeds wat de Heere u gedaan heeft, en o, hoe gaarne zou ik u in deze smartelijke weg een troostwoord tot bemoediging toespreken, maar ik heb behoefte wat te vragen: Wat denkt gij nu van de Heere en van de weg die Hij met u houdt?

Gaat zitten, zeide zij met bedaardheid en kalmte tot mij, en ik zal die vraag beantwoorden.

Ik denk niets kwaads van de Heere, want wat Hij mij geleend heeft, heeft Hij teruggenomen, en vele zoete dagen en ogenblikken heeft de Heere mij door middel van dit kind gegeven. Och, had ik een hart om het dankbaar te erkennen, maar de Heere zag, dat ik misbruik maakte van Zijn gaven, dat mijn hart teveel gehecht was aan mijn kind, en nu toont Hij, dat Hij jaloers is over mij en dat is mij een bewijs Zijner eeuwige liefde, want de liefde is jaloers. Zou ik het dan kwaad noemen dat God van mij wegneemt wat er tussen Zijne liefde en mijn hart in de weg staat? Neen, ik had deze nacht geweend, en ik zou mijn adem wel uit mijn mond hebben willen nemen, indien ik er mijn kind mede in het leven had kunnen roepen, want mijn vlees was als verscheurd, maar de Heere heeft mij bedaard gemaakt, en toen ben ik gaan opmerken dat juist de pijn die ik gevoelde over 's Heeren daden, mij bewees, dat er nog zoveel in mij is, dat sterven moet, en omdat ik dat niet wil noch kan, daarom is de Heere zo goed, om mij dat kruisigen van en sterven aan eigen zin en wil en gedachten te leren; en nu weet ik wel dat ik lijdzaammakende genade nodig heb, om de weg stil en onderworpen te volgen, maar terwijl ik die behoefte erken is het mij toch onmogelijk om in de Heere iets anders te zien en van Hem iets anders te zeggen dan dat Hij goed is en dat Zijn weg recht is.

Op deze wijze ging zij een geruime tijd voort, terwijl het mij een verkwikking was haar zo te mogen horen. De opmerkingen die zij van tijd tot tijd maakte, bewezen duidelijk hoe zij ook in dezen aan de voeten des Heeren zat te luisteren, en daar vruchtbaar in verkeerde. »

O mijn vriend, zeide zij in de loop van ons gesprek, het is mij deze morgen duidelijk geworden, wat een onderscheid er is tussen zien en geloven. Want als ik slechts zie op hetgeen de Heere doet, dan bemerk ik niets als toorn. Eerst nam Hij mijn zoon weg, daarna doodde Hij mijne runderen, nu scheurt Hij mijn dochter, de oogappel mijner ogen, van mij af, is het niet waar? Dan is het of God mij tot een tegenloop

is geworden, mij wil uitschudden, en met gal en bitterheid wil verzadigen, maar het is mij een zalig voorrecht om terwijl ik al dit kwaad zie. nochtans te mogen ondervinden dat God goed is. Terwijl ik zie dat Zijn ogen toornig zijn, geloof ik, dat er bij Hem vriendelijke ogen zijn, terwijl ik zie dat Zijn handen gewapend zijn met verschrikkingen, geloof ik toch dat deze handen mild en ontfermend zijn, dat ik er mijzelf gerust aan durf toe te vertrouwen, .en terwijl Hij mij slaat, geloof ik toch dat Zijn hart brandende is van liefde voor mij.

O mijn vriend! wat maakt het geloof ons vrij. Vrij ook van het ondermaanse leven; en wat hebben wij een onwankelbare grond voor de ontferming en de trouw van God in Zijn eigen getuigenis. Die ook het dierbaar bloed der verzoening voor zijn schuldig en verloren volk niet gespaard heeft.

In mijn hart is het nu eens nacht en dan eens dag, nu eens donker, dan weer licht, maar in het Woord Gods is geen nacht en ook geen duisternis, daar heeft het aangezicht van een verzoend God voor een arm volk altijd vrolijkheid en licht. Opdat hunne harten ook in de grootste smarten nog in de Heere zouden gerust zijn.

O, mijn vriend, konden wij dat Woord eenvoudig geloven en daarin met lijdzaamheid zien op de barmhartige en getrouwe Hogepriester, Die in alles is verzocht geweest als wij, doch zonder zonde, dan zouden wij niet bezwijken noch verflauwen in onze harten, maar in stilheid en vertrouwen zou zo onze sterkte zijn.

Hier werd ons gesprek afgebroken. Hebt gij geen lust om het lijk nog eens te zien? vraagde zij mij.

Ik gaf haar te kennen dat dit niet nodig was, vooral omdat ik vreesde, dat het zien van de afgestorvene haar misschien uit haar bedaarde gemoedsstemming zou rukken.

Heb daar geen vrees voor, zeide zij, zolang ik zoveel goedheid in de Heere zien mag als ik thans van Hem mag geloven, zolang heb ik kracht genoeg om het lijk mijner dochter met bedaardheid te aanschouwen. • Zij bracht mij daarop naar een bovenkamer, waar men het lijk op de vloer had neergelegd, overdekt met een laken; zij knielde naast de afgestorvene neder, sloeg het laken van het aangezicht op en staarde het enige ogenblikken zwijgend aan. Zij vatte eindelijk het woord op en sprak: Daar ligt nu haar stof. wat heb ik dat kind lief gehad: haar lichaam en verstand ontwikkelde zich zo goed, in mijn werk was zij mij tot hulp, ik was waarlijk hoogmoedig en ook zij had mij zo lief. Zij kon niets buiten haar moeder en ik kon niets buiten haar. Waarlijk, de Heere had mij in haar een lief kind gegeven; nu is zij dood, de Heere heeft die ogen en mond voor mij gesloten, mijn rechterhand heeft Hij afgehouwen, maar HIJ IS DE HEERE", Hij doet wat goed is in Zijne ogen. Ik moet leren en dat wil ik ook, bij hetgeen Hij mij geeft, en mag ik haar niet houden, welnu, ik geloof dat Hij er goede en wijze redenen voor heeft, en al kan ik die niet begrijpen. Hij zegt mij immers dat ik blind ben, en dat geloof ik ook. Wil Hij mij nu bij de hand vatten en mij leiden door Zijn raad tot zaligheid, ach dat ik dan die raad billijk en goed moge keuren, ook wanneer mijn vlees en hart er onder denken te bezwijken.

Stilzwijgend en met hoogachting hoorde ik haar spreken. Zij zag mij aan en zeide: misschien zult gij vragen, of ik dan zoveel verwachting heb voor de toekomst van mijn kind, en dat ik daarom haar zo gemakkelijk kan overgeven. Ik gaf haar te kennen dat die gedachten inderdaad bij mij waren, maar dat ik schroomde haar dit te vragen. Gij moogt mij dit wel vragen, hernam zij, maar ik moet antwoorden dat ik die verborgen dingen voor de Heere mijn God laat. Ik heb met mijn kind veel gesproken over de Heere Jezus en de noodzakelijkheid der bekering, ik heb voor mijn kind en met mijn kind veel mogen bidden, maar ik heb nooit gezien dat er een wezenlijke, bijblijvende indruk bij haar gekomen is. Zij was jong en haar hart had de dingen der wereld lief, en ik weet dat zij in de handen van God gevallen is. Die haar beter kent dan ik. Die haar ook geen onrecht zal doen, en gelijk ik haar in de doop aan een Drieënig God heb opgedragen, zo heb ik haar hedenmorgen weer aan Hem afgestaan. Wiens raad zij zo spoedig had uitgediend; en wat mij betreft, ik geloof gewisselijk, dat wanneer de Heere ook mij zal oproepen, ik ook voor Zijn troon niet anders zal te doen vinden dan Hem in al Zijn daden te aanbidden en te bewonderen. hetzij ik mijn kind daar zal wedervinden of niet. Wat wilt gij dan? Zal ik nu door mijn onwillig en onverloochend hart mij laten verleiden om hier af te keuren wat ik eeuwig zal moeten billijken en prijzen? Zal ik hier klagende uitroepen , , wel Heere, wat doet Gij? " terwijl ik vast geloof dat ik misschien spoedig beginnen zal met de gehele triomferende Kerk uit te roepen , , Gij hebt alles wèl gedaan"? Neen, dat zalige werk, hetwelk mijn Hemel zal wezen, namelijk God en het geslachte lam dankzeggende groot te maken, daarvan wens ik door genade hier iets te leren.

Het was geen morgenwolk van onderwerping geweest, maar een geheiligde oefening die bij haar vreedzame vruchten der gerechtigheid droeg.

Gedurende de weinige dagen die de Heere haar nog bij ons wilde laten, is zij mij een boezemvriendin geworden, die ik telkens aan mijn huis ontving, van wie ik dikwijls opmerkte dat zij leefde in de waarheid van Gods getuigenis.

In en buiten 's huis vond men haar bijna altijd onder het waarnemen van 's Heeren genademiddelen. Voor de vromen was zij een gedurende maaltijd, terwijl haar lippen steeds vervuld waren met oude en nieuwe dingen van 's Heeren goedheid, genade en trouw; als zij klaagde, het was alleen over het lichaam der zonde en des doods, en bijzonder over die aanklevende blindheid van haar hart, waardoor zij nog zo weinig vatbaar was voor het verborgen onderwijs des Heiligen Geestes.

Zij was alleen verbonden aan hen, met wien zij over Jezus en Zijn zalige dienst spreken kon en bekende het zelf, dat zij zich vaak verwonderde zo los te worden van haar man en haar twee, nog overblijvende kinderen, en van haar huis; die losheid van het aardse, hoewel zij met nauwgezetheid haar plichten als huisvrouw tot het laatste ogenblik vervuld heeft, viel

zelfs mij en anderen in het oog. Ja ik moet bekennen dat ik in mijn dwaasheid wel eens gezegd heb, ik vrees dat Jetske te los van haar huis zal worden, maar ik had mij bedrogen. Het is van achteren duidelijk geworden, dat het een toerusting Gods was voor haar aanstaande ontbinding.

Weinige maanden na de dood van haar dochter kreeg zij plotseling een toeval, werd op hetzelfde ogenblik bewusteloos, en blies na enige uren de adem uit.

De vorige dag was zij, nog volkomen gezond, in een naburig huis op een begrafenis genodigd, waar zij dan ook geweest was.

Men verhaalde mij, dat de schijnbare jonge vrouw van 38 jaar, al de aanwezigen door haar goede en getrouwe woorden als in het gezicht van dood en eeuwigheid had gebracht; hoe zij het voorrecht besproken had dergenen, die het geloof in de Borg en Middelaar Jezus deelachtig zijn, hoe hun een licht ontstoken werd in het donkere graf; hoe zij de aanwezigen vermaand had, om met al hun schulden en diep bederf in de genadige handpalmen van God te komen schuilen, die aan deze zijde van het graf voor verlorenen nog geopend waren; hoe zij de prikkel van de dood had beschreven als geleden in de zonde, en hoe Jezus volkomen was om Zijn volk de zonde en aan de dood die prikkel te ontnemen; het was als het ware de afscheidsgroet geweest aan de strijdende Kerk die zij achterliet, \yant zonder ziekte en zonder doodsstrijd nam de Heere haar de volgende dag in Zijn Heerlijkheid op.

Tot hiertoe deze brief, waarin we iets kunnen zien van de wondere leidingen des Heeren. Wat is het geloof een sterke kracht. Wanneer we dat geloof bezitten, kunnen we veilig het nieuwe jaar binnenreizen. Laten we vragen of we er iets van ontvangen mogen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT EEN DOMINEESDAGBOEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's