Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Jongelui!

Gideon 4.

De kinderen Israëls riepen tot de Heere, uit oorzaak van de Midianieten. God gebruikt vaak de natuurlijke nood, om de mens zijn geestelijke nood te leren kennen. Niet altijd is dit echter het geval. Want er is veel natuurlijke nood, die de mens wel doet roepen, zonder dat hij ooit zijn geestelijke nood leert verstaan.

Dan moeten we niet vergeten. Alle roepen heeft daarom nog niet de zaligheid tot gevolg. De bijbel levert daar verschillende voorbeelden van. Ik denk b.v. aan die tien melaatsen. Deze mensen verkeerden allemaal in nood. Zij riepen allemaal tot de Heere. Zij werden allemaal verhoord ook. Doch er was er maar één van de tien, die er door aan de voeten van de Heere Jezus kwam. De anderen hadden allemaal aan de natuurlijke uitredding genoeg.

Zo zijn er helaas nog velen. Zij verkeren in allerhande ellendige omstandigheden. Zij roepen tot God. En God hoort, tot betoning van Zijn lankmoedigheid en goedertierenheid. Hij geeft de gewenste genezing, of wat men ook van Hem mogen begeren. Doch men vervolgt daarna weer zijn oude weg.

Dat is natuurlijk zeer gevaarlijk. Want dan heb je ervaren, dat de Heere Zich met je wilde bemoeien, maar je wilde verder niet meer met de Heere van doen hebben.

Dergelijke gebeurtenissen zijn helaas meer regel dan uitzondering. Ik zou zeggen: Laat een ieder zijn eigen leven eens nagaan, of dit bij hem mogelijk ook het geval is. Want het kan wezen, dat men van vele uitreddingen spreken kan in z’n leven, en dat men nog eeuwig buiten de hemel zal moeten blijven. Men heeft dan een wondergeloof en dat is, wanneer het daarbij blijft, nog steeds niet zaligmakend.

De kinderen Israëls riepen tot de Heere. En de Heere hoorde. Niet dat zij nu aanstonds verlost werden. O neen! Zij moesten eerst nog bij de oorzaak van hun natuurlijke nood bepaald worden. Op de bodem aller vragen ligt der wereld zondeschuld. De oorzaak van alle ellende is altijd in de zonde te zoeken. Daar moet het bij ons ook terechtkomen. Vergeet dat nooit jongens en meisjes. Want dit is een punt, waar men vandaag maar graag aan voorbijgaat. Op de zonden moet je niet veel meer gewezen worden. Als je dat nog doet dan word je al gauw ingedeeld bij de „kwaadsprekende profeten”. Denk maar aan het woord, dat we gesproken hebben op de ontmoetingsdag te Dordrecht. Nu het zij dan zo! Ik word liever tot dat soort gerekend, dan tot dat andere, dat altijd maar spreekt van „vrede, vrede en geen gevaar”. Dat is wel gesproken naar het verdorven bestaan van de mens, maar niet naar het hart van Jeruzalem. Want dat wil toch altijd nog eerlijk behandeld worden. Ik hoop dat jullie ook tot diegenen behoren, die eerlijk behandeld willen worden. Maar denk er dan wel om, dat dit echt niet meevalt. Ik ontmoet wel mensen, die zeggen: Ds, behandelt u mij a.u.b. maar eerlijk. Terwijl ik dan eerlijk voor mijzelf denk: Als we dan maar geen ruzie krijgen. Want de praktijk leert, dat er niets zo moeilijk is, dan om eerlijk te zijn. Eerlijk zijn is iemand, zonder aanzien des persoons, de waarheid zeggen, op zijn fouten wijzen, hem, zo nodig veroordelen. En wie is er van gediend om zich de waarheid te laten zeggen.

Laatst maakte ik nog zo iets mee, toen ik een onbekende vrouw ontmoette. Na een inleidend gesprek zeide zij, dat ik haar niet kende. Ik zeide van „een beetje wel”. Zij zei: Wie ben ik dan? Ik heb haar toen de waarheid gezegd. Niet zo hard als het mogelijk bij jullie overkomt, maar het kwam dan toch hier op neer, dat ze een ondeugdelijke vrouw was. Zij vroeg, hoe ik dat wist. Ik heb haar dit toen aangetoond uit het woord van God. Doch ze gaf al gauw blijk, er helemaal niet van gediend te zijn, dat ik verder met haar sprak. Zij had liever met haar eigen dominee te doen. Die dacht er wat gemakkelijker over. Een mens wil maar graag de breuk op het lichtst genezen zien. Doch jullie kennen het spreekwoord: Zachte heelmeesters, maken stinkende wonden.

Wanneer men echter door de Heere behandeld wordt, gaat het alzo niet toe. Let maar op de geschiedenis.

Tot dat roepende volk wordt een profeet gezonden: „Zo zond de Heere een man, die een profeet was, tot de kinderen Israëls; die zeide tot hen: Alzo zegt de Heere, de God Israëls: Ik heb u uit Egypte doen opkomen en u uit het diensthuis uitgevoerd, en ik heb u verlost van de hand der Egyptenaren, en van de hand van allen die u drukten; en Ik heb hen voor uw aangezicht uitgedreven, en u hun land gegeven; en Ik zeide tot ulieden: Ik ben de Heere uw God, vreest de góden der Amorieten niet, in welker land gij woont. Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest.” vss 8 - 10.

Deze profeet was een man zonder naam. Maar God wilde hem gebruiken om Israël haar zonden bekend te maken. Daar zit ook lering in.

Waar kunnen we al geen lering uit trekken, als we maar op leren merken. Ten deze zou ik jullie ook allemaal wel willen zeggen: Komt, wilt op des Heeren daden merken. Hij gebruikt nog mannen zonder naam. Dominees, die niet beroemd zijn, die in het land geen naam hebben. Het gaat ook niet over de naam van een dienaar. Het gaat altijd over de naam des Heeren. Dat is de hoofdzaak. Daar moet ik op bedacht zijn, en jullie ook.

Zijn Naam alleen, moet eeuwig eer ontvangen.

Het bekend maken van de zonde, geschiedt op een tactische manier. Eerst worden de weldaden het volk voorgehouden, waar ze in hadden mogen delen. Dat waren „verbondsweldaden”. Maar ze waren met alle weldaden van de Weldoener afgegaan. Ondanks dat Hij na alle weldaden gezegd had: Ik ben de Heere, uw God, vreest de góden der Amorieten niet, in welker land gij woont, hadden zij het toch gedaan. Zij hadden alle waarschuwingen tot hun bestwil hen gegeven, in de wind geslagen. Zij hadden daarmede de Heere, als ’t ware op het aangezicht geslagen.

Hen werd aan de weet gebracht, dat ze tegen een „goeddoend God” gezondigd hadden. Zij hadden goed met kwaad vergolden, terwijl de Heere niets anders deed dan kwaad met goed vergelden. En dat al zoveel jaren lang. En na zoveel jaren met Gods slaande hand bezocht te zijn geweest - want de Midianieten heersten al zeven jaren over hen - waren zij nog niet tot het inzicht gekomen, hoe snood hun leven was, tegenover God. Wat is een mens toch hard-leers. Hard en verhard, als God hem niet verbreekt. Wat hebben wij, jongens en meisjes, toch met een goeddoend God te doen. Hebben jullie daar wel eens bij stilgestaan? Hoeveel weldaden heeft Hij jullie niet gegeven? Denk er eens aan, dat je gedoopt bent, dat je bij het woord van God opgevoed bent, dat je gçzegd is, duizendmaal en meer, wat God van je vraagt, waar Hij recht op heeft. Namelijk dat je je leven in Zijn dienst zoudt besteden.

En is dat nu gebeurd? Of zijn jullie ook de mond des Heeren wederspannig geweest? Dat is de mens van nature eigen. Hij staat op tegen God en Zijn gebod. En hoelang heeft God nu jullie al kwaad met goed vergolden? Jullie, ach zo ben ik ook van nature, doen niet anders dan kwaad. En God doet niet anders dan goed. Dit komt omdat wij „kwaad” zijn en omdat God „goed” is. Dit brengt mij tot deze sluitrede, dat God goed is voor slechte mensen.

Heb je het ooit gehoord! Zo is nu de Heere: Goed en goeddoende. En zo ben ik: Kwaad en kwaaddoende. Als daar de ogen voor open gaan, wie kan dan nog recht overeind blijven staan? Wel de farizeeër. Want die is zich van geen kwaad bewust. Maar niet de tollenaar, die met zichzelf is bekend gemaakt. Die kan niet anders doen, dan na ontdekking van de schuld, z’n Rechter om genade bidden. O God, wees mij, zondaar genadig! Wie zo bidt, waarlijk bidt, die wordt verhoord, jongelui, zo waarlijk als er een God in de hemel is. Want, en laat ik daar voor ditmaal maar mee besluiten:


Heer’, door goedheid aangedreven,
Zijt Gij mild in het schuld vergeven;
Wie U aanroept in de nood,
Vindt Uw gunst, oneindig groot. Heere, neem mijn gebed ter ore;
Wil naar mijne smeekstem horen;
Merk naar Uw goedgunstigheên,
Op de stem van mijn gebeên.


God is wel rechtvaardig, maar Hij is ook barmhartig!

Hebben jullie er „bevinding” van?

De hartelijke groeten en tot de volgende keer.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's