Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kleine Kroniek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kleine Kroniek

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het moment van de wedergeboorte aanwij

Een vraag die nogal eens aan de orde wordt gesteld in pastorale ontmoetingen is of ieder van Gods kinderen het juiste moment van zijn wedergeboorte in de zin van levendmaking kan aanwijzen. Mensen kunnen hier een grote strijd mee hebben. In „de Saambinder" van 14 juni j.1. gaat ds. J. J. van Eckeveld - in het kader van een artikelenserie over „enige aspecten van de wedergeboorte" op deze vraag nader in. Hij laat daarbij vooral de bekende „oude schrijver" Wilhelmus a Brakel aan het woord. We luisteren graag met ds. Van Eckeveld mee naar a Brakel.

, , Zo iemand mij vraagt, waaraan hij zijn eerste begin van wedergeboorte zal kennen? Ik antwoord: Van de eerste daad des geloofs.

(Het is duidelijk, hoezeer ook Brakel wedergeboorte en geloof hier met elkaar in verband brengt). Vraagt men verder, wanneer men de eerste daad des geloofs oefent, en of men de tijd niet moet en kan weten? Ik antwoord:

Men behoeft die tijd niet te weten, en men kan hem ook niet weten. Begint men van de eerste heftige overtuiging, men had toen, naar alle waarschijnlijkheid, het geloof nog niet; begint men het geloof van de eerste daad des geloofs, die men met bewustzijn en bijzondere hartelijkheid deed, zo rekent men te laat, want naar alle waarschijnlijkheid had men het geloof al te voren; zodat ik acht, dat men de nette tijd van het begin des geloofs en der wedergeboorte zen? niet of zeer zelden weten kan, en ook, het is niet nodig zulks te weten, het is genoeg als men op goede gronden uit het Woord Gods en uit de goede kennis van zijn hart en daden besluiten kan, dat men gelooft en wedergeboren is."

Brakel is dus van oordeel, dat men zeer zelden de tijd van zijn wedergeboorte weten zal en dat het ook niet nodig is dat te weten. Hij wekt op om ons te onderzoeken of de vruchten der wedergeboorte in ons leven zijn. En laat ik dan de vruchten opsommen, die onze D.L. ons noemen (de D.L. noemen dat vruchten der verkiezing, maar dat zijn geen andere dan de vruchten der wedergeboorte): et waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz. Ook bij de Engelse puriteinen vindt men benadrukt, dat het er niet allereerst om gaat, of wij het preciese tijdstip van onze wedergeboorte kunnen aangeven, maar dat wij ons hebben te onderzoeken of de vruchten van de wedergeboorte in ons leven aanwezig zijn. Drs. P. de Vries wijst erop, dat John Bunyan dan de volgende drie zaken noemt, waaruit de wedergeboorte blijkt:1. Besef van zonde en schuld en dan wel speciaal van de zonde van het ongeloof. 2. Het geloof, dat wij zaligheid alleen door Christus zullen beërven. 3. De bereidheid om tot eer van God te leven (De orde van het heil bij John Bunyan).

Zeer pastoraal spreekt Brakel ook over de verschillende wijzen, waarop mensen worden wedergeboren. Sommigen ervaren de wedergeboorte als in een ogenblik (wij zullen hier moeten denken aan bijbelse voorbeelden zoals van de moordenaar aan het kruis en Saulus van Tarsen). Bij anderen gaat het veel langzamer en geleidelijker. Dat betekent natuurlijk niet, dat Brakel van oordeel zou zijn, dat de wedergeboorte, in engere zin opgevat, op zichzelf lang kan duren. Het is immers dood of leven, er is geen overgangsstadium. Maar Brakel bedoelt de bewustheid ervan en het openbaar komen van de duidelijke vruchten. Sommigen, aldus Brakel, worden overgebracht met grote verschrikkingen en de donder van de wet (wij kunnen hier denken aan de stokbewaarder). Anderen worden overgebracht op zeer evangelische wijze. De zaligheden van de Middelaar overstelpen hun ziel. Sommigen brengt de Heere over in veel bedaardheid door het gezicht van de waarheid. In bedaardheid zien zij hun zonden en ellendige staat buiten Christus

en de waarheid van de aanbieding van Christus in het Evangelie. Zij hebben niet veel smartelijke droefheid, ook geen verrukkelijke blijdschap, maar een genoegen in en een zoete goedkeuring van de waarheden, zowel ten opzichte van hun ellende, als de zaligheid in Christus en hun aannemen van en zich verlaten op Christus. Volgens Brakel zijn dit doorgaans de bestendigste en meest vaste christenen.

Sommigen worden allengskens bekeerd. Er zijn veel afwisselingen van droefheid, blijdschap, geloof, ongeloof, strijden, overwinnen, vallen en opstaan. Dit is, volgens Brakel, de meest gewone weg, die God houdt met Zijn kinderen. Zij worden overreed van hun staat buiten God, soms aangegrepen door de een of andere overheersende zonde. Zij proberen dan God te bewegen door hun bidden, schreien en afhouden van de zonde. Als zij de zaak echter beginnen dieper in te zien, gaan zij leren, dat al hun bidden en goeddoen God niet aangenaam kan zijn en zondig is aan alle kanten en Gods toorn verdient. Dan worden zij radeloos en denken, dat zij nooit meer zalig kunnen worden. De duivel maakt hen wijs, dat het te laat is. Daarbij, zegt Brakel, worden zij gewaar, dat God alleen maar verzoend kan worden door een volkomen genoegdoening aan Zijn rechtvaardigheid, door het dragen van de staf en het opbrengen van volmaakte heiligheid. Zij worden dan in hun gemoed overreed, dat zij noch het een noch het ander kunnen doen. Zo leren zij de noodzakelijkheid kennen van de Borg, Jezus Christus. Als Christus Zich aanvankelijk vanuit het Evangelie aan hen ontdekt, komt er een verlangen naar Hem. Zij worden wel een bemoedigd uit het Woord, maar ook al dieper aan hun zonden ontdekt, zodat zij alle moed op hun werk verliezen. Zij gaan zich totaal afhankelijk gevoelen van Gods genade. Maar door Woord en Geest komt er ook meer en meer kennis van Christus, die verlorenen roept door het Evangelie. Brakel beschrijft dan, hoe hen de gerechtigheid van Christus wordt toegepast en hoe zij die door het geloof leren omhelzen. Dit alles noemt Brakel de gewone weg, die de Heere met Zijn kinderen gaat. U moet het alles maar eens nalezen voor uzelf uit de Redelijke Godsdienst.

Ik ga nu na deze meer pastorale opmerkingen van Brakel besluiten. De wedergeboorte is het werk Gods, maar de Heere werkt middellijk. De Heere wil de genademiddelen gebruiken om mensen wedergeboren te doen worden. Ik wijs tenslotte op drie dingen:

1. Onderzoekt de Schriften, die zijn het die van Christus getuigen. Het Woord Gods is het zaad der wedergeboorte. Onderzoekt dat Woord. Komt trouw onder de verkondiging van dat Woord. De prediking is het bijzondere middel der genade, waardoor mensen tot God worden bekeerd. Het geloof is uit het gehoor! 2. Wij zijn gedoopt. De doop is het bad der wedergeboorte, het zegel, dat de Heere nog doorgaat dat wondere werk dat wedergeboorte te verheerlijken in zondaarsharten. Ledeboer zegt, dat wij in onze doop grond hebben om de Heere te bidden om Zijn Geest (Vraag 43 uit zijn Klein vragenboekje voor de kinderen).

3. Ik wijs tenslotte op het gebed. Vallen wij de Heere heilig lastig in het gebed? Onze catechismus zegt met zoveel nadruk „dat God Zijn genade en de Heilig Geest alleen aan diegenen geven wil, die Hem met hartelijke zuchten zondere ophouden daarom bidden en daarvoor danken". (Vr. en Antw. 116)"

Ds. Van Eckeveld heeft er goed aan gedaan deze evenwichte benadering van a Brakel nog eens voor het voetlicht te halen. Ook met zijn commentaar kunnen we van harte instemmen. Bij één zinnetje zette ik een vraagteken. Is de doop niet méér dan , , het zegel, dat de Heere nog doorgaat dat wondere werk der wedergeboorte te verheerlijken in zondaarsharten? "

Het is toch ook het zegel van Gods waarachtigheid aan de belofte dat de Heere deze gedoopte zondaar of zondares alles schenkt wat nodig is tot de zaligheid? Op deze schenking moet de deelachtigmaking volgen. Maar de schenking is van Gods kant wél gemeend en vast. Hoe zullen wij ontvlieden als wij op zó grote zaligheid geen acht geven?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kleine Kroniek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's