Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dé Zéeuibs'che Kerkbode schrijft Ds. Kerkhof het volgende over het vragen van de voorbede der gemeente:

Het komt mehigwerf voor in ons gemeentelijk leven, dat door een broeder of zuster in de gemeente de voorbede gevraagd wordt. Mondeling of schriftelijk wordt dat verzoek gericht tot den Ipienaar des Wóórds, die in den dienst der gebeden 4e mond der gemeente tot God de. Heere is. ÏDien Dienaar des Woords is da.n, tenminste zoo hij in eigen gemeente het Woord bedient, de nood en toestand wel bekend van het gemeentelid dat de voorbede verzocht. Maar in zeer vele gevallen 4'eet de gemeente, die met haren Dienaar meebidt, niet voor welken persoon zij op aat oogenblik Gods gunst inroept. Is dat gewenscht? 'Wordt niet vaak de gebedsaandacht afgeleid door de gedachte : »Wie • zou er krank zijn ? Wie moet dr geopereerd worden ? Welke moeder werd Biet een wslgeboren zoon verblijd? " en derge-Sjke storende gedachten meer. Pas na eenige oogenblikken, waarin andere zaken den Heere voorgelegd werden, komt hét weer tot geregeld meebidden. En zoozeer laat die onwetendheid de gemeenteleden onbevredigd, dat niet zelden na afloop van de godsdienstoefening buiten het kerkgebouw de eerste vraiag, die men elkander doet, weer is: Hé voor wie zou de dominee gebeden hebben ? En in wat. grootere gemeenten, waar men elkaar niet élke week ontmoet, is er dan soms voor vele kerkgangers op hun pad huiswaarts geen antwoord te •vinden op die vraag. En thuisgekomen wordt onder het kofifiedrinken de vraag nog eens opgeworpen in tegenwoordigheid van de thuisgebleven huisgenooten, of zij er mee bekend zijn, wiens bijzondere nood aan den troon der genade werd opgedragen, maar gemeenlijk blijkt hét ook daar een vraag. Hef komt voor, dat pas halverwege de week de nieuwsgierigheid, of laat ik liever schrijven: de belangstelling bevredigd wordt doordien de vrager er achterkomt, welk gemeentelid de voorbede had veirlangd.

Nu is de vraag: Is dat een gewenschte toestand? Ons dunkt van, neen. Zoo één lid lijdt, lijden alle leden mede. Maar dan dient ook heel het lichaam er van bewust te zijn, welk lid des lichaams lijdende is. En daarom lijkt ons de praktijk der onwetendheid niet tot stichting van de gemeente. Waarom mag de.voorganger wél weten, voor wien gebeden wordt, en misschien ook wèl de kerkeraadsleden, l raaar niet de overige leden der gemeente ?

Wanneer wij in deze dagen de nooden van land en volk, van Vorstin en O-v^rheid den Heere opdragen, dan weten wij allen waarom het gaat, en dat geeft meer vastigheid en kracht aan de voorbede.

In sommige kerken is dan ook eén goede gewoonte ingesteld, namelijk dat de Dienaar des Woords alvorens in het gebed te gaan, aan de gemeente met name .meedeelt, welke broeder of zuster de voorbede of dankzegging verzocht en er bijvoegt in zoo kort en kiesch mogelijken vorm, om. wat oorzaak die verlangd wordt.

Bezwaren, die tegen deze praktijk wel eens geopperd worden, zijn heusch niet van overwegenden aard. Het bezwaar, dat schuchterheid menigeen weerhouden zou om de voorbede te vragen, wijl men dan zijn naam van den kansel liet of hoorde afkondigen, valt, al spoedig weg, wanneer Ket in een gemeente vast gebruik is geworden. Het kan zijn, dat bij het invoeren van eene dergelijke prairtijk in den aanvang een bedeesde zuster er wat tegen opziet de voorbede te verzoeken, maar wanneer de behoefte des harten er waarlijk is om in de gebeden der geloovigen ook kracht en steun te vinden, dan wordt pok die aanvankelijke schuchterheid dra overwonnen, vooral wanneer een broederlijk woord van predikant of ouderling tot het oefenen van betamelijke vrijmoedigheid aanspoort.

En een ander bezwaar, dat wel eens wordt geopperd, mag in het geheel niet gelden. Dat bezwaar zou zijn, dat sommige gemeenteleden minder hartelijk meebidden zouden in enkele gevallen, als zij van te voren wisten, door wie de voorbede verlangd werd.

»Mindere hartelijkheid" pa; t zeer zeker niet in den kring dergenen, die als discipelen en discipelinnen van Christus elkander moeten liefhebben gelijkerwijs Christus hen liefgehad heeft. En vooral is voor ons een open vraag, hoe men meer van harte bidden kan voor een onbekende X ofN. N. ? Veeleer dunkt ons het gebed aan innigheid en kracht te winnen, wanneer niet voor een onbekenden maar voor een-bekenden broeder ofzuster de Heere wordt aangeroepen. Vele voorbeelden, welke de Heilige Schrift ons geeft, komen daarop neer, dat de bidders met name wisten, voor wien zij God om hulp en uitkomst smeekten: braham voor Abimelechs genezing (Gen. 20:17) Izaak voor Rebekka's vruchtbaar worden (Gen. 25 : 21), Job voor zijne vrienden die hem valschelijk beschuldigd hadden (Job 42 : 10), de gemeente te Jeruzalem voor de bevrijding van Petrus uit den kerker j (Hand. 12) enz. Ook de discipelen in den. hof van Gethsemané ontvingen het verzoek van Jezus persoonlijk: blijft hier en waakt met mij" en moesten toen zij in slaap gevallen waren het vei^wijt hooren: kunt gij dan niet één uur met mij waken? waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wei gewillig, maar het vléesch is zwak".

Vooral uit dat laatste voorbeeld is ook op te merken, hoezeer ieder broeder en zuster in de gemeente in tijden van smart en nood de voorbede noodig heeft, en er uit des harten drang persoonlijk om vraagt. Zelfs onze Heiland gevoelde naar zijne echtmenschelijke natuur daaraan behoefte in de ure toen Hij den bitteren lijdensbeker moest aan de lippen zetten. Maar we weten ook: die vertroostende ondersteuning is Hem als borgtochtelijk Lijder onthouden; zijn jneest vertrouwde jongeren baden zelfs niet met en voor Hem. Geheel alleen heeft Hij de zware worstelingen onder den vloek van Gods toorn tegen onze zonden doorgemaakt. Wij, zwakke zondaren, gevoelen nog zooveel meer dan Jezus behoefte aan steun in ons lijden, behoefte aan mede-iidden van allen, die met ons denzelfden Vader in de hemelen hebben leeren aanroepen. Men vraagt die voorbede dan aan zijn meest intiemen kring, die met ons van nabij bekend is; dus niet in een vreemde gemeente, maar juist in eigen gemeente, waar men thuis hoort en bekend is. Een kranke zuster te A. laat niet de voorbede verzoeken in G., maar in den kring van haar eigen huisgenooten des geloofs. PVaarom zouden die dan niet mogen, waarom niet moeten weten, wie der leden in lijden is? Ook de gemeente heeft er recht op. Het steun bieden bij het gebed geschiedt immers aan een bekende, _ aan iemand uit eigen kring, en dat verinnigt het gebed en bevordert de onderlinge liefde. Als men weet voor wie men gebeden heeft, leeft ieder bidder ook meer mede met dat lijdende gemeentelid.

Zóó hoort het in Christus' kerk.

Er moet een met-bidden zijn, omdat er een meeleven is, en omgekeerd: er komt meer een meeleven, wanneer er een - meebidden was. Maar dat gaat niet, wanneer gebeden wordt voor een onbekende persoonlijkheid, een ongekend liddes lichaams.

De voorbede zal, wanneer men weet wien het geldt, ook de broederlijke samenleving doen wassen Onzes inziens wegen de kleine bezwaren die tegen het noemen met name kunnen ingebracht wolden (en die eigenlijk meer vleeschelijk dan geestelijk van aard' zijn) niet op tegen het uitnemende voordeel, dat de onderlinge broederlijke liefde in de gemeente er door winnen zal.

Nog een laatste opmerking worde hier aan toegevoegd. Er zijn soms menschen, die in bijzondere gevallen de voorbede of dankzegging vragen der gemeente, maar die zelf verzuimen in hun nood te bidden of bij hun ontvangen zegen te danken. Zulke menschen meenen, dat zij zelven niet bidden of danken kunnen, maar dat anderen dat wel voor hen kunnen doen; of ook wel, zulke menschen schrijven aan het bidden der gemeente een soort bijgeloovige kracht toe. De voorbede der gemeente moet dan als toovermiddel dienst doen om een kranke, die zelf gebedloos neerligt, te genezen.

Die vraag om voorbede is dan niet van de rechte soort. De voorbede der gemeente maakt eigen gebed niet overbodig, maar veronderstelt eigen bidden en dient om dat eigen gebed van de in nood verkeerénden te steunen. Ook daarom te meer is het gewenscht en noodig, dat de gemeente wete, wie gesteund wordt in de gebeden. Niet plaatsbekleedend, maar steunverleenend is het gebed van het saamvergaderde volk Gods. De drijfveer tot het inwilligen van die vraag om voorbede moet zijn: de liefde tot den naaste in haar hoogsten graad, d. i. de broederlijke liefde; d. i. die liefde welke gespeend aan alle zelfzucht en gepaard met zelfverloochening, voor lederen broeder of zuster afsmeeken wil al wat kan strekken tot hun tijdelijk en eeuwig heil.

Het niet-weten voor wie gebeden wordt, doet de broederlijke liefde schade lijden; bekendheid met den naam en dus met den persoon, voor wien men bidt, bevordert de gemeenschap der heiligen. Daarom zou het ons ook verheugen, indien in onze kerken meer en meer de goede gewoonte ingang kreeg, om de gemeente, vóór zij zich voor Gods aangezicht stelt, mee te deelen welke harer leden de voorbede vraagden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1914

De Heraut | 4 Pagina's