Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HERDERLIJKE ZORG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HERDERLIJKE ZORG

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een mede-ouderling en getuige des lijdens van Christus ben en deelachtig der heerlijkheid die geopenbaard zal worden: eidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volwaardig gemoed; noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwerkelijke kroon der heerlijkheid be halen". 1 Petrus 5 : 1—4

weid Mijn schapen

Het hoofdthema van Petrus' schrijven is behandeld: het lijden van de gemeente Gods als wezenlijk onderdeel van haar bestaan. Lijden is essentieel voor het bij Christus behoren. Het heeft o©k alles te maken met het laatste der dagen dat sinds Pinksteren is aangebroken. In het lijden zit een voorschot op het gericht Gods. Maar de rechtvaardige wordt zalig, zij het door veel engten en strijd heen, want nauwelijks. Nu gaat Petrus zijn herderlijk schrijven afronden. Nog enkele vermaningen komen hem in het hart. Die wil hij kwijt. Om te beginnen richt hij zich tot de ouderlingen - of de oudsten. We kunnen hierbij zeer wel aan oudsten, ouderen denken. De leeftijd wordt hier dan mee bedoeld. In vers vijf krijgen dan de jongeren een beurt in de vermaning. Ze hebben de oudsten, de ouderen onderdanig te zijn. De oudere gemeenteleden kregen een ambt opgelegd. Dat ambt was herderlijk van aard. Zo was „ouderlingzijn" niet alleen maar een kwestie van leeftijd maar ook van roeping, van opdracht, van gave. Ouderlingen, meervoud. Niet één man voert het bewind in de gemeente, maar meerderen. En ze doen dat met elkaar. In saamverbondenheid in de grote Herder. Althans, zo hoort het, ook vandaag..

En dan voelt Petrus zich niet meer. Hij noemt zichzelf een mede-ouderling. Hij staat met anderen in dezelfde bediening. De dienst der verzoening. In Christus' dienst. Dat zegt hij ook van zichzelf „ik, die een getuige van het liiden van Christus ben". Dat kunt u tweeërlei opvatten. Hij was bij het lijden van Christus tegenwoordig. Oogen oorgetuige. Maar ook een getuige die zijn leven veil heeft voor de zaak van Jezus Christus. En zo is Petrus geworden tot een mondgetuige van deze heerlijke Naam en dit enige werk. Immers, dat.is het karakter

van een getuige. Een getuige spreekt uit ervaring. Hij geeft maar niet zomaar z'n mening of visie. Nee, hij getuigt van wat hij heeft gezien en gehoord.

De rechter vraagt de getuige nooit: wat vindt u er van. Maar wat hebt u gezien en wat hebt u gehoord. Getuig daarvan zo exact, zo nauwkeurig mogelijk. Een getuige kan dat daarom nooit onbewogen doen. Hij; is er met z'n ziel bij betrokken, bij dat waarvan hij getuigt. Al die notie's zitten in het getuige zijn van het lijden van Christus. Tegelijk hebben we hier de aard van het werk der oudsten/ouderlingen. Het is geen baan of hobby, maar getuige zijn. Een door en door existentieel gebeuren. Een niet kunnen laten om te spreken van wat we gezien en gehoord hebben. Is sommiger dienst niet daarom soms zo dor omdat we 1 niet weten waarvan, beter van Wie we getuigen zullen? We hebben Hem niet gezien noch ooit Zijn stem gehoord.

Welnu, getuige zijn van Christus' lijden is tevens deelgenoot zijn van Zijn heerlijkheid. Opmerkelijk hoe vaak in het Nieuwe Testament liiden en heerlijkheid aan elkaar verbonden worden. In het lijden is er steeds het lichtende perspectief van de komende heerlijkheid. Het lijden is niet het enige. De heerlijkheid komt er aan. En in het licht van die te openbaren heerlijkheid valt het lijden zelfs weg. Het weegt niet op tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden. De verdrukking is getermineerd: tien dagen. Kruisdragers worden kroondragers. Kruis en kroon, ze liggen in eikaars verlengde. De Voleinder des geloofs hield ook zelf zo Zijn weg vol, doordat ook Hij zag op de heerlijkheid die Hem was voorgesteld. Ook bij Hem ging de weg van lijden tot heerlijkheid. En juist daarom gaat de weg zo ook voor al de Zijnen. Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer. (Mede)ouderling, getuige van het lijden van Christus, deelgenoot aan de heerlijkheid die geopenbaard zal worden. Welnu, deze oudsten, ouderlingen krijgen een vermaning. Niet uit de hoogte, maar op basis van dezelfde status. Ze komt van een medeouderling. Weidt de kudde Gods.

Weidt de kudde Gods

Het strand van de zee van Tiberias was de plaats waar deze woorden eens klonken in de oren van een verbroken Petrus. Ze klonken als muziek in zijn oren. De grote Herder zocht het verdwaalde schaap op en

stelde hem, o wonder, in de herdersdienst. Weid mijn schapen. Deze opdracht wordt thans door deze Petrus ook aan anderen doorgegeven. Meer hebben we niet te doen. We geven maar door. We geven de fakkel door. En dat met het oog op de kudde. Kudde is een beeld voor de gemeente Gods. Een uit het Oude Testament bekend beeld. „Gij leiddet Uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aaron" (Ps. 77 : 21). De gemeente van Christus is nu die kudde. Ze is de kudde Gods. Het is niet onze gemeente. Dat wordt het nooit. Ze blijft het onvervreembaar eigendom des Heeren. Ze is „onder ons" of „bij ons". De gemeente is als Gods kudde slechts aan de hoede van de onderherder toevertrouwd. We mogen als hoeders nooit denken dat we boven de kudde staan in de zin van: e zijn een streepje hoger of een stapje verder. De kudde is onder, is bij ons. De kudde staat onder Eén Herder. Onder die Opperherder vallen ook de onderherders.

Wel heeft de Herder de hoede over de kudde gedelegeerd aan de onderherders. Door hun hand regeert Hij Zijn gemeente. Door hun woord voedt Hij de kudde. Een herder. Oudste, ouderling zijn, de kudde weiden is herderlijk werk. Leerzaam beeld. De kudde is er niet voor ons, wij zijn er voor de kudde. We mogen niet heersen over het erfeel des Heeren, staat er in vers 3. We mogen de kudde niet opzadelen met onze meningen en visies. Nee, we hebben haar te weiden. En het bevestigingsformulier voor de dienaren des Woords zegt dan: en die weide is het Woord van God. We dringen haar geen systemen op, we belasten haar niet als de Farizeeën met wetten en geboden te zwaar om te dragen, die We intussen zelf ook niet aanraken. Weidt de kudde Gods.

Welk een verheven arbeid. De kudde Góds. Zó hebben we de gemeente des Heeren te zien. Zeker, daar is kaf onder het koren. Daar zijn hypocrieten onder hen. Er lopen wellicht wolven in schaapskleren rond. Alleen, dat te beoordelen is aan God. De oudsten hebben de kudde te weiden als zijnde de kudde Gods. We mogen de kudde niet onthouden wat de grote Herder der schapen haar wil geven. We mogen de kudde niet meenemen naar de schrale gronden van ons eigen armetierig bestaan van het ogenblik. Het Woord is de weide. Weiden is hoeden. De kudde wordt gehouden onder de hoede van God. De oudste dient in het dienen van de kudde de Herder Zelf. Er is slechts één goede Herder. Hij kent Zijn schapen alle bij name. Ze staan in Zijn handpalmen gegraveerd. Niemand zal ze ooit uit Zijn hand rukken. Het goede, het echte, letterlijk: het schone van deze Herder is: Ik stel Mijn leven voor Mijn schapen. Daar leeft de kudde van, hoeders incluis, als het goed is.

Weidt de kudde Gods die onder u is. Er staat niet: blaf u schor tegen de kudde als een herdershond. Of: jaag ze op met de zweep van dit of dat. Of: maak ze moe met uw eigen woorden en ideeën. Nee, hoedt, weidt de kudde Gods. Ga ze voor in de grazige weide van het levende Woord des

Heeren. Laat ze eten, laat ze drinken. Er is immers overvloed ondanks uw eigen karigheid en schraalheid. U hoeft niet uit te delen uit uw eigen zak of beter eigen hart. Nee, u mag putten uit de levende bron des heils. U mag ze laten eten van het levende Brood dat uit de hemel is neergedaald.

hoe dan?

Petrus schrijft er bij op welke manier dat weiden gedaan wil worden. „Niet uit bedwang, maar vrijwillig; noch om vuil gew maar met een volvaardig gemoed". Het g hier om het vrijwillige te onderstrepen van het herderswerk. De Heere vraagt om een volvaardige dienst, vrijwillig, niet met de knoet, niet onder dwang. Hij wil; vrijwillig gediend worden. Vrijwilligers voor. Vrijwilligers gevraagd in Zijn dienst. Het is een liefdedienst immers. Daarbij, zo stelt Petrus, mag ons nooit eigen voordeel voor ogen staan. Je bent geen oudste om er zelf beter van te worden, in financieel opzicht bijvoorbeeld. Of om je eigen statuè op te schroeven. Of doordat men eigen eer en roem zoekt. Het is geen baantje waar je eer mee in kan leggen, althans geen eer onder de mensen. Dat mag nooit een rol spelen. Het is juist kenmerkend voor een echte oudste, een getuige, dat hij zichzelf geheel en al vergeet. Dat hij alles geeft, zonder zich daarbij af te vragen: welke gevaren of risico's loop ik eigenlijk. Een echte herder gaat voor de kudde uit en loopt daarom niet achter de kudde aan te sjouwen, denkend wat zal hij goed vinden of wat vindt zij aangenaam om te horen.

geen heerschappij over het erfdeel des Heeren

In vers 3 klinkt de waarschuwing voor heerschappij voeren over de kudde Gods. Baas spelen. Alles naar je hand willen zetten. Iedereen aan je voeten zien te krijgen. Wat een misverstand. Om te beginnen: de gemeente heet hier het erfdeel des Heeren. De kudde is Gods onvervreembaar eigendom. Wat een naam: erfdeel des Heeren. Door de Heere Zelf uitgekozen en aan Zich verbonden met een eeuwige band. Erfgenamen des toorns eertijds, thans gebracht onder het heilig erfdeel des Heeren. Welnu, wat geeft een oudste het recht om over dat erfdeel te heersen? Dat is inbreuk op Gods majesteit. Bovendien: Eén is de Meester. Oudsten mag het nooit gaan om hun heerschappij, , maar om die van de Meester alleen. Daarom: geen heersers, maar voorbeelden. Een voorbeeld voor de kudde moet de oudste zijn. Waarin dan? Velen leggen dat vaak alleen maar uitwendig uit. Bepaalde leefvormen en tradities moeten dan in stand gehouden worden door onderherders. Ik'denk veelmeer aan wat Paulus schrijft: zijt een voorbeeld in geloof en in liefde en in goede werken. De wandel van de oudste wil ten voorbeeld staan aan de wandel van de kudde Gods.

de overste Herder komt

Al eerder in de zendbrief werd Christus genoemd „de Herder en Opziener uwer zielen" (2, 25). Hier is het de Opperherder.

Er behoeft geen twijfel over te bestaan wat deze uitdrukking beoogt. Al gebruikt Christus mensen in Zijn dienst, de kudde blijft van Hem. Christus blijft Eigenaar. Zo hebben we onderherders dan ook enerzijds te eren (niet: ver-eren!) als gezanten van Christus' wege. In hen komen we met de Opperherder in aanraking. Maar nooit zij onze verwachting van hen alsof we aan hen waren overgeleverd. De Opperherder. Om Hem gaat het. Hij komt, Hij zal verschijnen. Daar in, ziet de kuude naar uit. Ze verlangt naar aat Hem. Om bij Hem te zijn. Hij: zal verschijnen. Hier in het Woord, in het sacrament, door de Geest. Straks in heerlijkheid. En dan zal Hij inzonderheid de arbeid van zijn knechten oordelen. Hij vraagt rekenschap. Zeker, van elk mens. Maar wel inzonderheid van allen die in Zijn dienst hebben gestaan. Wat hebt ge met Mijn kudde gedaan! Hoe hebt ge haar behandeld. En dan noemt de Schrift twee mogelijkheden. In Ezechiël 34 staat dat heel duidelijk beschreven. De ontrouwe herder heeft de kudde kaal geplukt, haar vertrapt. En intussen weidden de herders zichzelf, in plaats van de schapen. Maar de trouwe herders dan? Ezechiël getuigt dat de Heere Zelf naar Zijn schapen zal vragen en noemt dan het kenmerkende van de trouwe herder. Het verlorene zal Ik zoeken en het weggedrevene zal Ik wederbrengen en het gebrokene zal Ik verbinden en het kranke zal Ik sterken".

Zo gaat de Overste Herder door middel van zijn onderherders met Zijn kudde om. Waar dat laatste gebeurt, mag u de Overste Herder loven om Zijn zorg en liefde. Welnu, de getrouwe herder krijgt een krans. Let wel: niet nu. Maar pas op de jongste dag. Mensen en groepen van mensen hebben de neiging en kennen helaas soms de praktijk om hier al voorgangers te omkransen en te aanbidden. En sommigen laten het zich welgevallen. Maar de getrouwe herders wordt de krans pas beloofd als de loop is volbracht en het werk is gedaan. Een onverwelkelijke krans is het wat de Heere geeft. Lintjes en medailles die we hier ontvangen, moeten we voor de hemelpoort allemaal inleveren, heeft iemand eens gezegd. We komen slechts thuis als een bedelaar. Dat geldt ook de onderherders. De kudde Gods komt thuis. Ze is op weg. Ze is daarom nog niet thuis. Maar de lichtstad wenkt. Intussen zorgt de overste Herder uitnemend voor Zijn kudde. Ze getuigt het immers: de Heere is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken. Lof zij de Herder Jezus Christus!

W. J. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

HERDERLIJKE ZORG

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's