Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkgeschiedenis en religiegeschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkgeschiedenis en religiegeschiedenis

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

n.a.v.: Herman J. Selderhuis (red.), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, Uitgeverij Kok, Kampen 2006, 950 p., € 59,50 (ISBN 9043509264); Joris van Eijnatten & Fred van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis, tweede verbeterde druk, Uitgeverij Verloren, Hilversum 2006, 400 p., € 29,- (ISBN 9065509283).

Inleiding

In dit artikel bespreek ik twee publicaties. De eerste is Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, geschreven door Herman J. Selderhuis (red.). De tweede is Nederlandse Religiegeschiedenis, geschreven door Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg. De uitgave van deze boeken is een belangrijk gebeuren voor kerk, religie en geschiedenis. Op 13 mei 2006 is er een studiedag belegd ter gelegenheid van de verschijning van het Handboek. Op deze dag is met name het thema religiegeschiedenis versus kerkgeschiedenis aan de orde gekomen. Het feit dat de eindredacteur van het Handboek kan melden dat het boek veel studenten en andere lezers heeft gevonden, en het feit dat het boek van Eijnatten en Van Lieburg in 2006 reeds een tweede druk beleefde, laten zien dat er voor de bestudering van de geschiedenis van kerk en religie een verblijdende belangstelling bestaat. Onlangs is deze trend nog weer bevestigd door de verschijning van het boek van Eginhard Meijering, Het Nederlands christendom in de twintigste eeuw, uitgegeven door Balans, Amsterdam 2007. Ik bespreek nu eerst het Handboek en maak de lezer deelgenoot van mijn leeservaring. Daarna is het boek van Eijnatten en Van Lieburg aan de beurt, waarmee ik hetzelfde zal doen. Door deze insteek draagt de bespreking van de beide boeken een enigszins subjectief karakter. Dat is wellicht niet erg omdat op deze manier het geschrevene aanleiding kan geven tot voortgaand gesprek. Bij deze bespreking speelt uiteraard voortdurend een vergelijking van beide studies mee.

Herman J. Selderhuis (red.), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis

Het eerste boek dat ik las, is het hierboven genoemde Handboek. Het kan worden beschouwd als de opvolger van het boek van O.J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis, Nijkerk 1985. De uitdrukking Handboek betekent volgens de eindredacteur dat er sprake is van een totaaloverzicht van de geschiedenis van de kerk in Nederland. Tegelijk houdt de term in dat er veel meer te zeggen valt dan in het boek wordt gedaan (p.4). Het Handboek is een instrument dat de lezer zo kan gebruiken dat hij gestimuleerd wordt om ook andere boeken te raadplegen. Wanneer in de titel wordt gezegd dat het gaat om de Nederlandse Kerkgeschiedenis, dan wordt daarmee een geografische beperking aangegeven. In dit geval gaat het vooral om de zogenaamde Noordelijke Nederlanden. De Zuidelijke Nederlanden komen minder in beeld. De keus om te spreken over kerkgeschiedenis en niet over bijvoorbeeld religiegeschiedenis of geschiedenis van het christendom, is een bewuste. Ik citeer: ‘Niet alleen omdat hier veel aandacht wordt gegeven aan de kerk als instelling, maar ook omdat evenzeer geldt dat de kerk de dominerende factor voor de christelijke religie is. Vanuit de kerk is het christelijk geloof in de Nederlanden gekomen en op datzelfde moment heeft de kerk zich hier georganiseerd. De religie en het christendom zelf werden bepaald door de boodschap van de kerk en door de structuren en ontwikkelingen van de kerk. Het feit dat er gesproken kan worden over mensen die van de leer van de kerk afweken, geeft al aan dat de kerk het bepalende element is’ (p. 5). Onder kerk verstaan de auteurs ‘alles wat zich als kerk of als vertegenwoordiging daarvan presenteert’ (p.6). Dit uitgangspunt betekent echter niet dat de kerk beschouwd kan worden als een op zichzelf staande grootheid. Zij vormt een integraal bestanddeel van het volle (contextuele, politieke, maatschappelijke en culturele) leven. Behoort de kerkgeschiedenis bij de theologie of bij de historische wetenschappen? Selderhuis zegt: ‘Kerkgeschiedenis is vooral een theologische discipline die alleen adequaat beoefend kan worden als zij werkt met het instrumentarium dat vanuit de historische wetenschappen wordt aangereikt. […]. Principieel gezien hoort het vak in beide faculteiten thuis en is het het toonbeeld van een interdisciplinaire wetenschap.’ Verder is het zo dat het boek niet een bewust oecumenisch handboek wil zijn, maar wel een handboek dat de oecumene bevordert. Dit uitgangspunt komt al hierin tot uiting dat de medewerkers uiteenlopende kerkelijke achtergronden hebben (p.9).
Wat de opbouw van het boek betreft, er is gekozen voor een tijdsindeling die bepaald wordt door de wisseling van de eeuwen. Alleen vóór de zestiende eeuw is een dergelijke indeling niet hanteerbaar. Hier ligt bij het jaar 1200 een cesuur.
Allerlei tabellen, schema’s en illustraties, bronteksten en literatuurverwijzingen zijn in het Handboek opgenomen. Het boek is geschreven voor ‘studenten en docenten, voor Nederlanders en buitenlanders, voor belangstellenden en belanghebbenden, voor gelovigen en niet-gelovigen, kortom voor iedereen die kennis wil of moet nemen van […] de kerk en zijn mensen op dat kleine stukje aarde dat Nederland heet’ (p. 11).
Na de Inhoudsopgave, een Uitgebreide inhoudsopgave en een Inleiding volgen zeven hoofdstukken: 1. De Middeleeuwen tot 1200 (Frank van der Pol); 2. De Middeleeuwen na 1200 (Peter Nissen en William den Boer); 3. De zestiende eeuw (Herman J. Selderhuis en Peter Nissen); 4. De zeventiende eeuw (Willem J. van Asselt en Paul H.A.M. Abels); 5. De achttiende eeuw ( Paul H.A.M. Abels en Aart de Groot); 6. De negentiende eeuw (George Harinck en Lodewijk Winkeler); 7. De twintigste eeuw (George Harinck en Lodewijk Winkeler). Dan volgen een Epiloog, Registers van persoonsnamen en geografische namen, een Dankwoord en Personalia.

Leeservaringen

Al lezend noteerde ik diverse positieve kanten van dit boek. Het Handboek maakt waar wat het wil zijn: een boek dat een totaaloverzicht biedt, waarbij telkens verdere studie gestimuleerd wordt. De Uitgebreide inhoudsopgave biedt daarvoor een functioneel handvat. In één oogopslag kan men in het boek het tijdperk of onderwerp vinden dat men zoekt. De tabellen, illustraties, bronteksten en dergelijke verlevendigen de tekst, zodat wat men leest ook een gezicht krijgt. Dat geeft een meerwaarde aan het gebodene. Ook werkt het boek het uitgangspunt dat het om de geschiedenis van de kerk zelf gaat consistent uit. Steeds vindt een benadering van de gebeurtenissen plaats vanuit kerkelijk, confessioneel oogpunt. De indeling in eeuwen werkt goed. Het valt inderdaad op dat er vanaf de Reformatietijd iedere eeuw sprake is van een eigen, nieuwe periode in de geschiedenis van de kerk. Het tweede en het vierde hoofdstuk, respectievelijk handelend over de Middeleeuwen na 1200 en over de zeventiende eeuw vond ik het best. Daarbij denk ik met name aan de heldere opbouw, de verwerking van andere studies, de vervlechting van kerkelijk-theologische ontwikkelingen met het maatschappelijk gebeuren. Ook stijl en taalgebruik kennen een deugdelijk wetenschappelijk karakter. In het hoofdstuk over de zeventiende eeuw komen de auteurs zo nu en dan tot een eigen interpretatiekeuze, bijvoorbeeld inzake de scholastiek. Dat prikkelt de lezer tot zelfstandig nadenken, waardoor het studeren niet beperkt blijft tot het vergaren van reproductieve kennis, maar ook op productieve kennis is gericht. Verder noteerde ik tot mijn vreugde dat het volk Israël (c.q. de Joden) bijna in ieder hoofdstuk in beeld komt.
Ik kom nu tot enkele kritische kanttekeningen. Mijns inziens laat de aansluiting van de verschillende hoofdstukken van het boek nogal te wensen over. Daardoor komen er diverse doublures voor, is er sprake van niet congruente informatie en ontbreken belangrijke literatuurverwijzingen. Op de studiedag over dit boek op 13 mei 2006 heeft de redactie zich verontschuldigd voor het feit dat zelfs het boek van Van Eijnatten en Van Lieburg niet wordt genoemd. Deze verontschuldiging siert de redactie. Al lezende kwam ik tot de conclusie dat bepaalde formuleringen genuanceerd zouden kunnen worden. Om een voorbeeld te noemen: op p. 473 wordt gezegd dat de beweging van de Nadere Reformatie vanwege het feit dat de overheid de voorstellen van de Nadere Reformatie niet overnam, verzandde in innerlijkheid en subjectiviteit. Mijns inziens zijn innerlijkheid en subjectiviteit van meet af aan wezenlijke aspecten van de Nadere Reformatie (als vorm van piëtisme) geweest. Een voortgaande profilering van juist deze wezenskenmerken kan men dunkt me geen verzanden noemen. Een boek als Waarheydt in het binnenste of bevindelyke godtgeleertheit van Verschuir (1736) doen we op deze wijze geen recht. Op p. 879 staat dat in de jaren zeventig (van de twintigste eeuw) in een deel van de gereformeerdebondsgemeenten de psalmberijming van 1773 werd vervangen door het Liedboek voor de Kerken. Dat moet dan wel een heel klein deel geweest zijn. Mij althans zijn dergelijke gemeenten nauwelijks bekend. In het laatste hoofdstuk trof ik nogal wat onzorgvuldigheden aan. Op p. 761 lezen we van Hugo Visscher dat hij voorzitter van de Gereformeerde Bond was. Dat is hij niet geweest. Op p. 795 wordt van de kerkorde van 1951 van de Nederlandse Hervormde Kerk gezegd dat zij een presbyteriale bestuursvorm bevat. Naar mijn mening is dat niet juist en moeten we spreken van een presbyteriaal- synodaal karakter. Op dezelfde pagina staat dat de Gereformeerde Bond opteerde voor een kerkorde waarin zou staan dat de kerk haar geloof belijdt ‘in overeenstemming met het belijden der vaderen’. Mijns inziens moet dit zijn: ‘in overeenstemming met de belijdenis der vaderen’. Op p. 838 legt het boek zelf het verschil uit. Tenslotte meen ik dat met de uitdrukkingen dat de Gereformeerde Bond de bezwaren tegen de lutherse belijdenisgeschriften inslikte en dat zij berustte in de beslissing van de fusie in 2004, geen recht gedaan wordt aan de positie die deze beweging inzake SOW en het fusieproces heeft ingenomen (p. 885).

Joris van Eijnatten & Fred van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis

Anders dan het Handboek biedt deze publicatie geen kerkgeschiedenis, maar een religiegeschiedenis. Het onderzoek naar religie in dit boek wil historisch en niet theologisch van aard zijn. Onder religie verstaan de auteurs alles wat verwijst naar een bovennatuurlijke werkelijkheid, een hogere orde die zin verschaft aan wat mensen op aarde denken, doen en maken (p. 13). Religiegeschiedenis moet worden gezien als een vorm van cultuurgeschiedenis in de breedste zin van het woord (p. 16). Hierbij gaat het niet zozeer om een beschrijving van de afzonderlijke religies en confessies, maar om de gestalte die religie in de cultuur en samenleving heeft aangenomen en de vormen waarin zij zich in ruimte en tijd heeft gemanifesteerd. ‘Bij dit laatste kan men denken aan heilige plaatsen, gewijde voorwerpen of gebouwen en heilige dagen of jaren, maar ook aan de manier waarop individuen en groepen – leken niet minder dan geestelijken, brede volkskerken evenzeer als exclusieve gezelschappen – zich in het verleden een sacrale meerwaarde hebben toegeëigend’ (p. 16). Het boek gaat er van uit dat men de beschrijving van de geschiedenis moet laten beginnen, wanneer daarvoor uit schriftelijke bronnen kan worden geput. ‘Voor Nederland is dat het geval in de Romeinse tijd ofwel de periode waarin het toenmalige Romeinse wereldrijk door veroveringen en inlijvingen grotendeels tot een afronding kwam’ (p. 14-15). Wat het geografisch uitgangspunt betreft: het boek richt zich op mensen die ooit het huidige Nederlandse grondgebied hebben bevolkt. Daarom valt bijvoorbeeld de bestudering van de religie in de Nederlandse koloniën buiten het onderzoek. In het boek wordt de religiegeschiedenis verdeeld in vier perioden: 1. Het begin - ± 1000; 2. ± 1000 -1580; 3. 1580 - 1850; 4.1850 - heden. Bij elke cesuur heeft zich een verandering betreffende de plaats van religie in het publieke domein voltrokken. Het jaar 1000 is gekozen omdat er dan sprake is van één dominante religie. In 1580 is de Reformatiebeweging prominent in beeld gekomen. In 1850 komt er vanwege de nieuwe grondwet van 1848 een eind aan de bevoorrechting van bepaalde religies in de publieke ruimte. Het boek wil bewust geen handboek zijn. Het wil slechts ‘een toegankelijke inleiding bieden op twintig eeuwen godsdienstig leven in Nederland’ (p.18). Als doelgroep staan de auteurs studenten op HBO- en academisch niveau voor ogen.
Het geheel ziet er als volgt uit: Na een Proloog volgen vier delen. Deel I: Smeltkroes van Religiositeit; Deel II: Christelijke alomtegenwoordigheid; Deel III: Schijn van eenheid; Deel IV: Gevarieerd burgerschap. Elk deel is onderverdeeld in hoofdstukken. Dan volgen een Epiloog en een Literatuurwijzer; een Register verwijst naar tijdbalken die we op diverse pagina’s aantreffen. De delen en hoofdstukken dragen sprekende titels. Daaruit kunnen we de conclusie trekken dat er sprake is van een interpretatie van de gegevens en niet van puur objectieve waarneming.

Leeservaringen

Ook tijdens het lezen van dit boek maakte ik notities, zowel positieve als kritische. Goede kanten van dit boek zijn onder andere het feit dat het enorm veel informatie biedt en deze op een blijvend boeiende manier weet te brengen. Het boek heeft vaak iets narratiefs. De lezer blijft lezen en is benieuwd naar wat er nu weer komt. Daarbij komen ook nieuwe gebeurtenissen aan de orde, zoals de aanwezigheid van moslims en hun geloof (12.2). Het boek kent een heldere indeling, is inzichtelijk van opbouw, de inhoudsopgave kent evenals dat in het Handboek het geval is een functioneel karakter. De tabellen en schema’s hebben een belangrijke didactische betekenis. Zij geven (soms heel verrassende) informatie over dingen die men anders niet gauw te weten zou komen. Ook dit boek kent voortdurend aandacht voor de Joden (Israël), al komt de verhouding van Israël met de kerk minder in beeld.
Vervolgens noteerde ik enkele kritische vragen. In hoofdstuk II miste ik node een beschrijving van de geloofseducatie, waarover A. Troelstra in zijn beide boeken over de catechese en de catechetische stof vóór de Reformatie zoveel mooie dingen heeft gezegd. Ook heb ik wat twijfels bij de cesuur van 1850. Terecht wordt daarbij gefocust op 1848: de grondwetswijziging waardoor een herschikking van de positie van de kerken plaats vond. Maar begon dit proces al niet veel eerder, na 1795 en de eeuwwisseling, zoals het Handboek mijns inziens terecht stelt? Is het zo dat de titel Deux - Aes bijbel is terug te voeren op Numeri 3: 5 (p. 189)? Is dit niet Nehemia 3:5? Van het Convent van Wezel in 1568 wordt gezegd dat deze aanduiding van de bijeenkomst aldaar van een groepje predikanten een misverstand is (p. 154). Ik kan me voorstellen dat de lezer hier uitleg bij zou willen krijgen. Het rijtje: 1568,1571,1574,1578,1581,1586 zit er zo in, dan iemand terecht vreemd opkijkt wanneer 1568 ineens vervallen wordt verklaard. De uitspraak op p. 291 dat vooral aanhangers van het Réveil zich verzetten tegen slavernij, behoeft nuancering. Da Costa heeft in zijn Bezwaren tegen de geest der eeuw in 1823 (uitgave 1974, p. 23-24) juist een pleidooi voor de slavernij gevoerd.
Ik kom nu tot mijn echte vragen. Al lezend merkte ik dat gebeurtenissen en standpunten worden aangeduid of weergegeven in algemene religieuze taal. Telkens dacht ik: raakt deze weergave nu wel de kern van de zaak? Ik zal enkele voorbeelden geven. Op p. 90 staat de volgende zin: ‘In vele religies zijn offers gebaseerd op het klassieke principe van do ut des: ‘ik geef opdat gij geeft.’ Zo was ook de christelijke kerk (in de Middeleeuwen, W.V.) een heilsinstituut, dat mensen hemelse gunst beloofde in ruil voor de aanvaarding van het evangelie en de consequenties daarvan in het dagelijks leven.’ Wordt het bijbelse heilgeheim van redding dat aan de mens in de kerk geschonken wordt, zó niet vereenzelvigd met wat (diverse) niet-christelijke religies kenmerkt? Op p. 110 wordt hoofdstuk 5.1. aangeduid als ‘Verzekerd hiernamaals’. Het gaat dan om allerlei vormen van vroomheid en kerkelijke handelingen die gericht zijn op het delen in Gods heil, vergeving van zonden en eeuwig leven. De uitdrukking Verzekerd hiernamaals raakt de kern niet, honoreert het specifieke, unieke van de boodschap van de kerk niet. Doe je de positie van Hofstede in de ‘Socratische Oorlog’ recht door van hem te zeggen dat zijn optreden verklaard moet worden vanuit het feit dat hij behoort tot de ‘traditionele christenen?’ (p. 249) Is hier niet veel meer aan de hand? Ingrijpender wordt het als naar mijn inzicht bepaalde standpunten scheef getrokken worden. Ik denk aan wat over de Dordtse Synode (1618-1619) gezegd wordt. De Synode is een instrument geweest in de handen van de overheid om een leerstellige en organisatorische eenheid af te dwingen en op te leggen (p. 176). Dat heeft zeker meegespeeld, maar daarmee wordt de diepste reden waarom de kerk, c.q. de contra-remonstranten een synode wilden niet geraakt. Het ging niet alleen maar om eenheid, maar ook en vooral om de waarheid in de kerk. Over de Doleantie (1886) wordt gezegd: ‘Met de Standaard, de ARP en de VU waren de gelederen gesloten en was de orthodoxe vuist gebald. Het kon haast niet anders dan dat het nieuw gevormde protestantse volksdeel ook gestalte zou geven aan een nieuwe kerk’ (p.285). Mijns inziens wordt hier veronachtzaamd dat er bij veel aanhangers van de Doleantie de diepe overtuiging leefde dat de Hervormde Kerk een valse kerk was geworden en dat zij daarom geroepen werden om met haar de breken. Dat is voor velen een geestelijke worsteling geweest. Kun je zeggen dat binnen de pasopgerichte Gereformeerde Bond een typisch negentiende-eeuwse visie op de plaats van religie in de moderne staat wordt weerspiegeld? (p.287) Wilde zij zich niet veel meer laten leiden door de Confessie van de kerk, in dit geval o.a. artikel 36 van de NGB (1561)? Zo zouden er meer dingen te noemen zijn. Ik laat het hierbij.
Opvallend vond ik de slotzin in de Epiloog: ‘Als wij ons met dit boek ook onder toekomstige ‘Nederlanders’ van zoveel respect voor de Nederlandse religiegeschiedenis verzekerd mogen weten, houden wij onze wetenschappelijke missie voor rijk gezegend (curs. Van mij, W.V. ). Met deze slotwoorden hebben de auteurs toch even het algemeen religieuze taalveld verlaten. Mooi toch!

Tenslotte

Wanneer we beide boeken met elkaar vergelijken, vallen de verschillen, gezien hun diverse doelstelling, duidelijk in het oog. Ik maak echter een voorbehoud. Laat kerkgeschiedenis ook echt kerkgeschiedenis zijn. In de uiteenzettingen over de tweede helft van de negentiende eeuw en de twintigste eeuw, zoals we die in het Handboek aantreffen, vindt naar mijn besef een grensoverschrijding plaats. Daar wordt zoveel gezegd over de ontwikkelingen in de cultuur en de politiek, dat de vraag rijst: Is dit alles nog wel kerkgeschiedenis? Dan worden de grenzen tussen kerkgeschiedenis en religiegeschiedenis als vorm van cultuurgeschiedenis vloeiend en komen dezelfde vragen op als bij het lezen van het boek van Eijnatten en Van Lieburg.
Over de verhouding tussen beide invalshoeken is de laatste decennia veel nagedacht. Ik denk dat beide invalshoeken elkaar nodig hebben en aanvullen. Maar laat de kerkgeschiedenis dan kerkgeschiedenis blijven en laat religiegeschiedenis zich ervan bewust zijn dat er een relativerende werking van haar kan uitgaan ten aanzien van confessie, kerk en geloof.
Vanuit confessioneel standpunt bezien moet je zeggen: religiegeschiedenis lijkt iets om mee te beginnen en daarna kan men zich in de kerkgeschiedenis verdiepen. Ik keer het liever om. Religiegeschiedenis is voor gevorderden, die zich de kerkgeschiedenis enigszins eigen gemaakt hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Theologia Reformata | 119 Pagina's

Kerkgeschiedenis en religiegeschiedenis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Theologia Reformata | 119 Pagina's