Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERBOND EN PREDIKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERBOND EN PREDIKING

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verbond neemt in het Woord van God een belangrijke plaats in. Wij weten allen dat God reeds met Adam verbondsgewijs omging. En in de plaats van dat door Adam verbroken werkverbond heeft God het genadeverbond gegeven. Dat genadeverbond dat we, al terstond na de val, vanuit de eeuwigheid zien ingaan in de tijd als God de mens opzoekt. De mens, die al bevende van Hem wegvlucht en getroost wordt met de belofte van Zijn Zoon. We zien dat genadeverbond door God opgericht met Abraham en zijn zaad.

Wanneer God in Genesis 15 met Abraham dit verbond opricht, komt zo heel duidelijk naar voren het éénzijdige karakter van dit verbond.

Abraham mag immers wel de offerdieren slachten en de helften van deze geslachte dieren tegenover elkaar leggen, hij mag ook de verbondstekenen, die stukken van die dieren, bewaren en bewaken tegen roofvogels, die die stukken willen wegroven, maar als het op de eigenlijke verbondssluiting aankomt, is Abraham in slaap gevallen en gaat de Heere alleen tussen de stukken door.

We zien dat genadeverbond ook zoals God dat opricht met het volk Israël bij de Sinaï. Daar zegt de Heere: „Ik ben de Heere uw God en gij zult mij een priesterlijk koninkrijk zijn en een heilig volk." En in dat genadeverbond geeft God dan Zijn heilige wet. Onder het oude verbond bij de Sinaï verbindt God de vervulling van de beloften van het verbond aan de gehoorzaamheid aan Zijn wet. God zegt tegen Israël: „Indien gij Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond zult houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn, uit alle volkeren." Wilde Israël Gods volk blijven, dan moest het trouw blijven aan de eisen van de Heere. En dan zien we hoe dat totaal mislukt. Want de wet reikt veel verder dan de mens ooit reiken kan.

We zien dat Israël door de eeuwen heen niets anders doet dan het verbond verbreken, dan die wet van God, die verbondswet overtreden. Dan komt de machteloosheid van de mens om die wet te houden openbaar. We kunnen het oude verbond ook zien als het grote opvoedingswerk van God. Hij laat de mens zien hoever hij het kan brengen met de onderhouding van de wet. Het loopt op een totale mislukking uit. En dan moet de Heere klagen: Welk Mijn verbond zij verbroken hebben, hoewel ik hen getrouwd had, spreekt de Heere" (Jer. 31). Dan staat God bij de scherven. Het verbond is verbroken. En in plaats dat God dan Zijn Israël loslaat, omdat het zo trouweloos is, belooft God een nieuw verbond. Dan zegt de Heere in Jer. 31 : 31 „Ziet de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken. Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de Heere." Wat een wonder. Dan belooft God een nieuw verbond. En wat is het kenmerkende van dat nieuwe verbond? Wel, het oude verbond was sterk gebonden aan de wet, aan de vervulling daarvan was de vervulling van de belofte verbonden. Bij het nieuwe verbond doet de Heere echter net eender als een schuldeiser, die van een man geld schuldig is. Hij presenteert hem de rekening en zegt: Betalen" en hij geeft hem tegelijkertijd het bedrag dat hij betalen moet. Zo kan die man betalen met het bedrag dat hij zelf gekregen heeft. Dat is nu het kenmerkende van het nieuwe verbond. In het nieuwe verbond neemt God ook de verbondsaanvaarding voor Zijn rekening. Dan gaat de Heere alles doen. Dat is rijkdom van dat nieuwe verbond.

Leven op het erf van het verbond

Onder dit nieuwe verbond, waarin de Heere belooft alles te doen, mogen ook onze jongeren van vandaag, in deze tijd leven. Zij leven onder de rijkdom van het nieuwe verbond. We lezen dat in Jer. 31: „maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de Heere. Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en ze zullen Mij tot een volk zijn. En ze zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Ken de Heere, want ze zullen Mij allen kennen. Van

hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Heere, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken." Dat is de rijkdom van het nieuwe verbond. In dat nieuwe verbond belooft God allereerst de gemeenschap met Hem: „Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn." In dat nieuwe verbond geeft God de vernieuwing van het hart: „Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven. Ik zal die in hun hart schrijven." In dat nieuwe verbond belooft God de ware kennis van Hem: „Ze zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af, tot hun grootste toe." In dat nieuwe verbond belooft God vergeving van zonden: „Want Ik zal hun ongerechtigheden niet meer gedenken." En onder dat verbond, onder de beloften van dat nieuwe verbond, mogen onze jongeren van vandaag leven. En die beloften heeft God in de doop verzegeld aan hun voorhoofd.

Dat verbond, moet en mag dan ook in de prediking zijn rijke plaats hebben. Op welke wijze dat verbond zijn plaats moet hebben in de prediking, laat Gods Woord ons zo duidelijk zien, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament.

Want we zien dat al onder het oude verbond dat op dat verbond het gehele volk wordt aangesproken. De Heere spreekt het gehele volk Israël op het verbond aan dat Hij op de Sinaï met hen sloot. Vooral Calvijn legt daar grote nadruk op. Het betekent niet dat de Heere allen tot de eeuwige zaligheid aangenomen heeft. Dit maakt Calvijn tegelijkertijd duidelijk, door zijn leer van de tweeërlei kinderen des verbonds. Maar Calvijn legt er alle nadruk op, dat God het gehele volk Israël tot volk des verbonds heeft aangenomen. En daarop worden ze aangesproken. De Heere zegt tegen de Israëlieten onder het Oude Testament: „Gij hebt Mijn kinderen genomen en die de Moloch geofferd. Mijn kinderen, daar bedoelt de Heere niet mee, dat het bekeerde kinderen waren. Maar de Heere zegt: „Het zijn Mijn kinderen krachtens het verbond dat Ik met hen gesloten heb."

God handhaaft dat verbond, ook wanneer het volk het al lang vergeten is, en wanneer het eigenlijk maar liever van deze God des verbonds af wil. De Heere zegt in de Spreuken: „Mijn zoon, geef Mij uw hart." Mijn zoon. Dat is iemand die nog niet zijn hart aan de Heere gegeven heeft. Nog onbekeerd is. Toch zegt de Heere: „Mijn zoon", krachtens het verbond. „Mijn zoon geef Mij uw hart". Want Hij heeft dit volk afgezonderd en onder Zijn bijzondere openbaring gesteld. Het mag leven onder het aanbod der genade en onder de belofte van het verbond. Aan hen zijn de woorden Gods toebetrouwd. De noodzakelijkheid van geloof en bekering wordt met bijzondere klem op hun hart gebonden en nooit kunnen ze ongedaan maken dat ze kinderen des verbonds zijn. De Heere Jezus zegt: „De kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden." Dus kinderen; toch kinderen! Kinderen van het Koninkrijk. En als de rijke man al in de hel ligt, dan zegt Abraham nog tot hem: „Kind". Hij was een kind des verbonds. Hieruit blijkt dat we dat kindschap nooit ongedaan kunnen maken. Dat het zelfs in de eeuwige wroeging nóg zijn betekenis houdt.

En zo is het vandaag nog. Want dat oude verbond van de Sinaï èn dat nieuwe verbond waaronder wij vandaag mogen leven in Gods grote genade, dat is in wezen één. En daarom, wat toen Israël was, dat is vandaag de kerk, dat zijn vandaag onze gedoopte jongeren en ouderen. Daarom zegt de Heere ook tegen onze jongeren: „Mijn zoon, geef Mij uw hart." Dat moet in de prediking funktioneren.

Ook nu noemt de Heere ons kinderen. Kinderen van het Koninkrijk, die buitengeworpen kunnen worden. Ook nü geldt het, dat wij, met onze jongeren, het volk van het verbond zijn en dat de Heere een bijzonder recht op ons heeft. De Heere komt tot ons met Zijn beloften en met Zijn eis. We worden daar in volle verantwoordelijkheid onder gesteld. Daarom is ook de samenkomst van de gemeente niet een willekeurige groep van toehoorders, maar de samenkomst van de gemeente is krachtens het verbond de gemeente van de Heere Jezus Christus. Zo hebben onze vaderen het ook verstaan. Vandaar hun door en door schriftuurlijke en verbondsmatige taal in onze formulieren, waarin de gemeente „als geliefden in de Heere Jezus Christus" wordt aangesproken en waar van de kinderen der gemeente wordt beleden: „dat Heere hen tot Zijn kinderen en erfgenamen aangenomen heeft."

Als dat leeft kunnen we ook de Schotse dominee begrijpen, die rouw droeg wanneer één van zijn gemeenteleden de wereld introk, of de Heere Jezus in het openbaar verloochende. Dan treurde deze man als over een dode, want de satan had één van de schapen onder zijn handen weggestolen. „Gemeente", zo sprak hij dan van de kansel, „wij hebben niet gewaakt". Als de betekenis van het verbond leeft, voelen we onze verantwoordelijkheid voor elkaar. Want achter de droefheid van de Schotse domi-

nee steekt het besef, dat de gemeente de kudde is van de Heere Jezus Christus. Dat is de rijke betekenis van het verbond, dat de Heere zegt: „Mijn zoon, Mijn dochter, Ik alleen heb recht op je. Je bent onder Mijn verbond. Je leeft onder Mijn belofte".

Uitgangspunt, geen eindpunt

Wie echter dit uitgangspunt tot een eindpunt maakt in de prediking, die deed beter nooit te beginnen.

Wij weten ook dat onder ons de leer van het verbond in diskrediet is geraakt. Dat komt omdat men het verbond, het leven onder het verbond en de verbondsbelofte ging uitspelen tegen de noodzakelijkheid van bekering en geloof. Alsof een verbondskind niet wedergeboren zou moeten worden. Het verbond der genade sluit de noodzakelijkheid van wedergeboorte, bekering en geloof niet uit, maar juist in. Ik denk aan Johannes de Doper. Als Johannes de Doper gaat prediken dan begint hij zijn prediking met de woorden: „Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen." De rechte funktionering van het verbond maakt bekering niet overbodig, maar stelt deze juist in een nooit gekende scherpte voor, vanuit het gekomen zijn en komen van Christus tot het Zijne. Wanneer dit op schriftuurlijke wijze gebeurt ontkomen wij aan de worteldwaling van deze tijd; dat het verbond en de prediking daarvan, de klem van de oproep tot geloof en bekering afzwakt. Dan gaat men verstandelijk vanuit het verbond en de doop redeneren, en van daaruit de zaligheid opbouwen, alsof het werk van de Heilige Geest in de wedergeboorte en de bekering niet meer nodig zou zijn.

Dan wordt het verbond een operatieterrein van ons verdorven verstand, inplaats van een slagveld voor de levende God om dit volk te doden en levend te maken. Ook een verbondskind — en daar hebben we ook mee te rekenen in de benadering van de jeugd — moet wedergeboren en bekeerd worden. Ik denk weer aan Johannes de Doper. Hij gaat ook spreken tot een verbondsvolk, tot een volk, dat zich vanwege die relatie ver bóven anderen stelt, zich beter dan anderen voelt. Johannes de Doper zegt tegen hen: „Meent niet bij uzelf te zeggen: wij hebben Abraham tot een vader." Ook de Heere Jezus spreekt zo tegen de Joden als zij zich op hun vleselijke afstamming van Abraham beroepen, als verbondskinderen, terwijl ze Hem verwerpen. Hij zegt: „Gij zijt uit uw vader, de duivel en wilt de begeerte van uw vader doen." Deze scherpontdekkende toon mag nooit gemist worden. Want de kinderen des verbonds moeten weten dat ze op zichzelf gezien, op geen enkele manier voor de Heere aannemelijk zijn, maar juist verwerpelijk. Ook die ontmaskering moet plaatsvinden. Wat doet een kind van het verbond uit zichzelf met die betrekking, waarin de Heere zich tot hem stelt? Nooit anders dan die verwerpen! God zet ons op het erf des verbonds en wat doen we uit onszelf? Weglopen en Gods recht ontkennen. Daarop moeten wij worden aangesproken, onze vijandschap getoond, onze haat aan de kaak gesteld. Al deze dingen moeten aan de orde komen, maar in de verhouding tot de God van het verbond. Dan moet ook gepredikt worden wie wij in onszelf zijn in onze ellende en onze verlorenheid. Dan moet ook gewezen worden op de Middelaar des verbonds, Die alles volbracht heeft en ook gesproken over het geloof als gave van het Verbond door de Heilige Geest. Dan zal gepredikt worden de noodzaak en de inhoud van wedergeboorte, bekering en geloof. Gaven, die de God van het verbond wil schenken uit vrije genade.

Ook mag niet vergeten en verwaarloosd worden dat er een verdieping is in de betrekking tot het verbond.

Er zijn tweeërlei kinderen van het verbond. We weten het, twee mensen zitten onder hetzelfde Woord, de één valt er voor, de ander blijft er onbewogen onder. Paulus spreekt in dat opzicht van kinderen des vleses en kinderen der belofte. Denk aan Ismaël en Izak. Calvijn spreekt hier over trappen in de verkiezing. Hij zegt: „Allen zijn wel kinderen des verbonds, maar niet alleen op dezelfde wijze. Er zijn vleselijke en geestelijke kinderen des verbonds." Ook dat mag nooit vergeten worden.

Er zijn dode ranken, die geen vrucht dragen én vruchtdragende ranken. De dode ranken zullen straks uitgehouwen en in het vuur geworpen worden.

Want hoe groot het is, dat wij mogen leven onder het verbond der genade, in onderscheid van zoveel anderen, we dragen van nature de erfenis van Adam mee krachtens het verbroken werkverbond en in Adam zijn wij kinderen des toorns, die in het rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij wedergeboren worden. We hebben allen in ons leven de staatsverwisseling nodig, om uit Adam door levendmakende genade

overgezet te worden in Christus en een levende rank te mogen worden in Hem, Die de Wijnstok is.

Laten we daar de Heere altijd weer om bidden, opdat we door goddelijke genade een verbondskind mogen worden in de diepe zin van het woord en de schatten des verbonds deelachtig mogen worden door de toepassing van de Heilige Geest, want

„Het heilgeheim wordt aan Zijn vrienden, naar Zijn vreêverbond getoond."

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Daniel | 24 Pagina's

VERBOND EN PREDIKING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1978

Daniel | 24 Pagina's