Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zending van de Broedergemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending van de Broedergemeente

Naar het land van de Moor Anton

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bekende Graaf von Zinzendorf was op reis gegaan naar Kopenhagen. Daar woonde hij de plechtigheden bij van de kroning van de koning. Aan het hof, bij één van de kamerheren, ontmoette hij een gedoopte neger, „de Moor Anton" genoemd. Deze neger trok de aandacht van de Graaf. De ontmoeting met hem stelde hij op grote prijs en hij dacht er sterk over om die zwarte man mee te nemen naar Herrnhut, het middelpunt van de Broedergemeente, waarvan Graaf Zinzendorf de grote spil was.

Na wat heen en weer gepraat, gelukte het de Graaf om de Moor Anton mee te krijgen naar het landgoed. Daar aangekomen, moest de neger zijn wederwaardigheden vertellen. En toen vernamen de Broeders het verhaal van de lotgevallen van de zwarten. De negers waren in Afrika gevangen genomen en als beesten weggesleept naar Amerika, om daar als slaven te werken in de plantages van de blanken. De nakomelingen van deze negers waren ook slaven, die door hun meesters werden aangezet om te arbeiden. Zij hadden helemaal geen rechten en hun levensomstandigheden waren ellendig. Aan hun geestelijke vorming werd niets gedaan en zo leden zij een

wegkwijnend bestaan. Inzonderheid had de zwarte Anton het over St. Thomas, één van de westindische eilanden. Met stijgende spanning luisterden de Broeders naar het trieste verhaal. En was was de uitwerking?

Een pottenbakker, Leonard Dober, besloot met zijn vriend Tobias Leupold een schriftelijk verzoek te richten aan de Graaf, om hen als zendelingen uit te zenden naar het land van de Moor Anton.

Beide mannen hadden niet veel onderwijs genoten en het schrijven ging hen dan ook niet zo gemakkelijk van de hand. Leupold schreef nog het beste van de twee en daarom moest deze aan de zware taak gezet worden om het verzoek op papier te krijgen.

De aanhef van de brief luidde: „Dierbare Heer Graaf."

Dat Leupold niet zo goed kon stellen, blijkt wel uit het slot van de brief, waarin we lezen:

„Daar U zegt, hier waren Groenlanders, Laplanders en dergelijke voor U geheel gelijk, ik wilde U onze denkbeelden schrijven, ik kon echter verder niet bij Dober komen om hem te vragen, of hij tevreden was, toen ging ik heden naar hem en wilde het vragen, zo zegt hij, hij heeft er heden reeds voortdurend aan gedacht, hij wilde mij vragen, dat ik U schrijven zou.

Lieve Broeder, houdt het bij U, en overleg het, en weest U zo genadig en laat U ons Uwe gedachten hierover weten. De Heere echter voert ons te allen tijde rechte, ofschoon ruwe wegen, ik blijf immer Uw toegenegen medelid

Tobias Leippelt.

Zinzendorf wilde niet alleen beslissen; hij liet de beslissing aan de gemeente over. De Oudsten wilden er niets van weten en toen werd er een jaar gewacht. Maar bij de ene verzoekbrief bleef het niet. Er kwamen nog meerdere aanvragen binnen. Dat kon men niet op z'n beloop laten en daarom besloot men, dat het lot de mannen zou aanwijzen. De uitslag van het lot was, dat Leonard Dober er bij was en ook de timmerman David Nitschmann.

Deze twee mannen zouden dus de reis naar West-Indië maken, maar St. Thomas was een kolonie van Denemarken en daarom moesten zij eerst om een toelatingsvergunning naar Kopenhagen. Aan het hof van de koning werden beide mannen eerst ontvangen door kamerheer Von Pelsz. Deze moest precies weten wat de heren eigenlijk kwamen verzoeken. Op het eerste gezicht merkte Von Pelsz al, dat het eenvoudige mensen waren. Zij konden geen behoorlijk duits spreken, zij hadden geen theologie gestudeerd en ook geen andere tak van wetenschap. Geen erkende kerk stond achter hen en ook geen staatsmacht. Over geldmiddelen beschikten ze niet, uitgezonderd een paar daalders, die zij in een leren tasje bij zich droegen.

Von Pelsz liet ze een poosje alleen. Hij

zocht de andere heren van de hofhouding op, om te zien wat die er van dachten en of ze het geval aan de koning zouden bekend maken. Toen Von Pelsz het een en ander had verteld, werd er door zijn collega's mee gespot. „Stuur ze naar hun land terug, " zeiden ze. Maar dat vond de kamerheer toch niet zakelijk. Hij zou proberen om het plan uit hun hoofd te praten.

„Waar moeten jullie ginds van leven? " „Van de arbeid van onze handen."

„Weten jullie dat daar alleen door slaven wordt gewerkt? "

„Ja, wij willen ook slavenarbeid verrichten."

„Waar willen jullie wonen? "

„Ik ben timmerman en ik zal een hut voor ons bouwen, " zegt Nitschmann. „Maar waar steunen jullie dan in 's hemelsnaam op? "

„Wij steunen op God en om Gods wil trekken wij uit."

Von Pelsz was getroffen door de standvastigheid van de mannen en door hun sterk geloof. Hij sprak er met dc koning over en nu duurde het niet lang of de toegangsvergunning werd hun overhandigd.

Een hollandse kapitein zou de gasten aan boord nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1966

Daniel | 16 Pagina's

Zending van de Broedergemeente

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1966

Daniel | 16 Pagina's