Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Studie- en beroepskeuze wordt steeds moeilijker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Studie- en beroepskeuze wordt steeds moeilijker

Een keus voor het leven

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De studiekeuze bepaalt voor een belangrijk deel welke beroepen bereikbaar zijn. En de beroepskeuze bepaalt voor een belangrijk deel je leven. De eerste beslissing moet al op jonge leeftijd worden genomen. Terwijl het merendeel van de leerlingen nog geen benul heeft van wat er allemaal te koop is op de arbeidsmarkt. Daarom is er de decaan, die als gids optreedt. Op reformatorische scholen hebben deze krachten naast een informerende ook een sturende taak. Bepaalde arbeidsterreinen liggen voor christenen vol voetangels en klemmen. Die situatie wordt in een tijd van voortgaande ontkerstening zeker niet beter. Wat betekent dat voor de advisering? Een verkenning met twee decanen.

Een stampvolle fietsenstalling, groepjes leerlingen die na hun laatste uur nog wat blijven dralen in de hal, de geur van nat schoeisel en vochtig textiel, een gewetensvolle docent die enkele brugpiepers maant het leshuis te verlaten, een personeelskamer waar minder fanatieke leerkrachten al koffie staan te tappen. Het dagelijks beeld van een scholengemeenschap. In dit geval de Guido de Brés in Rotterdam. Kweekplaats voor reformatorische jongeren. Nog maar een generatie terug zocht een fors deel van de reformatorische jeugd na de middelbare school een baan. Doorleren was iets voor kinderen uit de rijkere milieus. Een enkele keer kwam het voor dat er een de doctorstitel behaalde. Dat was groot nieuws. Door de maatschappelijke inhaalslag van de gereformeerde gezindte is die situatie radicaal gewijzigd. Het is nu een vanzelfsprekendheid dat vwo-leerlingen gaan studeren. Niet alleen de jongens, maar ook de meisjes. Bijna wekelijks vindt wel een promotie plaats van een academicus uit de gereformeerde gezindte.

Nuttig signaal
Door het snel stijgende opleidingsniveau is het scala van beroepen dat uitgeoefend kan worden, sterk verbreed. De taak van decanen aan reformatorische scholen is daardoor aanmerkelijk complexer geworden. Van hen wordt verwacht dat ze de leerlingen informeren over studie en beroep. In de eerste plaats door een stuk feitelijke voorlichting. Het is al een hele toer om een beetje zicht te houden op het woud aan mogelijkheden. In de zogenaamde Schoolverlatersbrief van de Arbeidsvoorziening, die eind vorig jaar verscheen, werd geconstateerd dat veel studenten een opleiding tot werkloze volgen. Hun studie is niet afgestemd op de arbeidsmarkt. Conclusie: er moet op de middelbare school meer worden gedaan aan studie- en beroepsvoorlichting. Neerlandicus P. Schot, decaan voor vwo en havo aan de Guido > de Brés, ziet de brief als een nuttig signaal. Niet minder, maar ook niet meer. Doorslaggevend is voor hem de interesse van de leerling. „De situatie op de arbeidsmarkt is niet onbelangrijk, maar moet nooit voorop staan. Als iemand geboeid is door een bepaalde studie, zal ik hem of haar niet tegenhouden. Wel zal ik op de consequenties ervan wijzen, als de arbeidssituatie ongunstig is. Waarbij je moet waken voor al te stellige uitspraken."

Arbeidsmarkt
„Iemand die na het vwo gaat studeren, heeft nog vier tot zes jaar te gaan. In die periode kan de arbeidsmarkt behoorlijk veranderen. Met uitzondering van enkele sectoren waarvan je nu al kunt zien dat het jaren lang moeilijk zal zijn om er werk in te vinden. Fysiotherapie bij voorbeeld. Iemand die daarvoor kiest zal ik dringend in overweging geven om op z'n minst aan een alternatief te denken. Aan de andere kant moet je zelfs in zo'n geval voorzichtig zijn. Jaren geleden kregen we van Deetman, toen nog minister van onderwijs, een brief waarin zwart op wit stond of we leerlingen wilden ontraden naar de pabo te gaan. Er waren toen mensen die heel schuchter kwamen vragen: Meneer, wat moeten we nu? Waarop wij het antwoord gaven: Als je echt het lager onderwijs in wilt, gewoon doen. Toen ze de pabo doorlopen hadden, was de arbeidsmarkt al enorm aangetrokken. Een paar jaar later was het tekort massaal." M.A. Aarnoudse, havo-decaan aan het Van Lodensteincollege, zit op hetzelfde spoor. „Ik vind zo'n Schoolverlatersbrief niet zinloos, maar het vervelende is dat hij altijd behoorlijk achterloopt. Een deel van de gegevens is al weer verouderd. Vorig jaar heb ik tegen leerlingen die voor de verpleging voelden gezegd: Er is een behoorlijke vraag. Dat bleek ook het geval. Er zijn er veel aangenomen. Leerlingen die dit jaar gaan solliciteren, heb ik gewaarschuwd dat het niet mee zal vallen om aangenomen te worden. Er wordt fors bezuinigd in de ziekenhuiswereld. Opleidingen starten niet of met minder deelnemers. Het wordt dringen om de beschikbare plaatsen. Zo snel wisselt die arbeidsmarkt."

Tevreden
Mede vanwege de onvoorspelbaarheid van de arbeidsmarkt zijn beide decanen in principe voorstander van een studierichting waarbij de leerling z'n mogelijkheden breed houdt. Zeker in deze tijd, waarin het niet meevalt om werk te vinden. Zowel voor laag- als hoogopgeleiden. Een afgeronde uiversitaire studie garandeert zeker geen baan. Integendeel, er lopen momenteel meer werkloze academici dan hbo'ers rond. In tegenstelling tot het landelijk beeld wordt op de reformatorische scholen nog veelvuldig gekozen voor de traditionele sectoren onderwijs en verpleging. Ondanks het feit dat die in financieel opzicht zeker niet aantrekkelijk zijn, terwijl een grote inzet gevraagd wordt. Aarnoudse ziet hierin een aanwijzing dat het carrièredenken onder de reformatorische jeugd geringer is dan bij de gemiddelde Nederlandse schoher. „Landelijk gaat zo'n vijftien tot twintig procent van de havoleerlingen naar het vwo. Bij ons ligt dat in de buurt van de vijf procent. Velen zijn tevreden met een hbo-opleiding. Ook dit jaar heb ik weer een grote populatie leerlingen die kiest voor het onderwijs en de hulpverlening. Dat zijn toch niet direct sectoren waar je naartoe gaat als je snel carrière wilt maken."

Meisjes
Schot heeft dezelfde ervaring, maar plaatst wel enkele kanttekeningen. „Bij de gang naar "De Driestar" speelt soms mee dat men daardoor in de vertrouwde sfeer blijft. Daar komt bij dat het theoretisch niveau van de pabo binnen het bereik van de doorsnee havo-leerling ligt. En de arbeidsmarkt is riant. De verpleging wordt nogal eens gekozen door meisjes die al verkering hebben en daarom de voorkeur geven aan een in-service opleiding, zodat ze meteen gaan verdienen. Onder de jongens wijkt de studiekeuze nauwelijks af van het landelijke beeld. Met uitzondering van een aantal smalle, specialistische sectoren als theaterwetenschappen." De categorie die direct na de middelbare school gaat werken, neemt op beide reformatorische scholengemeenschappen ras af Op de havo was dat vijfjaar geleden nog zo'n twintig procent van de schoolverlaters. Dat percentage is inmiddels gehalveerd en stemt nu nagenoeg overeen met het beeld op algemene scholen. Aarnoudse waardeert deze ontwikkeling positief. „In z'n algemeenheid vind ik dat een leerling een beroep moet leren. Dat leer je niet op de havo of het vwo. Ga je direct na deze opleidingen werken, dan kom je in feite als ongeschoold arbeider op de arbeidsmarkt. Alleen voor meisjes die op niet al te lange termijn hopen te trouwen kan het een verstandige keus zijn. Toch geef ik ook die een aantal overwegingen mee. Een verkering kan uitgaan. Je man kan overlijden, werkloos raken, arbeidsongeschikt. Het huwelijk kan stuklopen. Dan zul je als vrouw de arbeidsmarkt op moeten. De advisering van meisjes die al even verkering hebben, ervaar ik als een van de moeilijkste facetten van het decanaat."

Drempelverlagend
De praktijk is tegenwoordig dat het gros van de meisjes op havo en vwo gaat studeren. Een reformatorische vwo-leerlinge die niet naar de universiteit gaat, voelt zich nu zelfs min of meer verplicht daarvan rekenschap te geven aan de medestudenten. „Er is sprake van een gewenningsproces", stelt Schot vast. „Je leest publikaties van vrouwen uit onze kring die een belangrijke positie hebben gekregen binnen allerlei organisaties. Denk aan dames als mevrouw De Boer-Neele en mevrouw Hoek. Dat geeft een drempelverlagend effect. Het toont dat je ook als vrouw heel nuttig bezig kunt zijn na een academische opleiding. In het algemeen is het naar mijn mening bijbels verantwoord dat een meisje haar gaven benut. Dat is ook de opvatting van de meeste ouders in onze gezindte. Die gunnen hun kinderen terecht ruim baan. Als je je dochter naar het vwo laat gaan, is het consequent dat je ook accepteert dat ze naar de universiteit gaat. Wel kunnen daar praktische problemen liggen. Zeker als zo'n meisje al serieus verkering heeft. Heb je de indruk dat je na de propedeuse trouwrijp bent, dan is het niet verstandig om aan een lange opleiding te beginnen."

Geïnfecteerd
In het geheel van de samenleving is het inmiddels gemeengoed geworden dat het afgestudeerde meisje ook als ze trouwt of gaat samenwonen, een baan zoekt. Het krijgen van kinderen wordt een aantal jaren uitgesteld. Vaak mede uit materiële motieven. Het vereist geen helderziendheid om te onderkennen dat de gereformeerde gezindte ook in dit opzicht trendvolger is. De Rotterdamse decaan is allerminst gelukkig met deze ontwikkeling. „We zijn meer geïnfecteerd door het maatschappelijk klimaat dan we zelf willen erkennen. Vorig jaar had ik een meisje bij me dat naar de pabo ging en na afronding van de studie hoopt te trouwen. Ze deelde me alvast mee dat ze het krijgen van kinderen een aantal jaren wilde uitstellen, om eerst een poos te kunnen werken. Dan zit ik niet lekker op m'n stoel. Als je trouwt moet je accepteren dat de kinderzegen je deel kan worden. Ook als je nog studeert. Ik heb moeite met de mening, ook onder ons verdedigd, dat afronding van de studie een legitiem motief zou zijn om "het krijgen van kinderen" uit te stellen. Is dat ten diepste niet een doorzichtig eufemisme voor wat andersdenkenden gewoon aanduiden als "het nemen van kinderen" op het moment dat het hun uitkomt?" Aarnoudse deelt deze opvatting. „Het is een ontwikkeling die niet spoort met de bijbelse lijnen omtrent huwelijk en gezinsvorming. Ben je van mening dat je studie niet te combineren valt met het ouderschap, dan zul je het huwelijk moeten uitstellen, hoe moeilijk dat ook kan zijn."

Weerbaar maken
De maatschappelijke ontwikkeling van de gereformeerde gezindte houdt gelijke tred met de ontkerstening van de samenleving. Het gevolg ligt voor de hand. Terwijl veel posten door het gestegen opleidingsniveau ook voor reformatorische christenen bereikbaar worden, kleven er door de secularisatie steeds meer bezwaren aan. Het aantal studies waarbij de vraag past of je ze nog wel kunt volgen, is volgens Schot gering. „Veel vaker moet de vraag worden gesteld: hóe ga ik deze opleiding volgen?" Ook Aarnoudse ziet het weerbaar maken van leerlingen in het algemeen als een uitnemender weg dan het mijden van studies die mogelijk levensbeschouwelijke problemen opleveren. Om de toerusting concreet gestalte te geven, organiseren beide scholengemeenschappen jaarlijks bezinningsdagen, waarop oud-leerlingen iets vertellen over hun studie en de eventuele moeilijkheden die ze daarin ondervinden. Volgens Schot een broodnodige zaak. „Enkele jaren terug hoorde ik dat in een van de eerste medische colleges op de ErasmusUniversiteit een film wordt vertoond over liefdesrelaties. Daarin wordt onder meer geëtaleerd hoe lesbiennes de liefde bedrijven. Dat blijkt dan een onderdeel van je studie te zijn. Mensen die uit een beschermd > milieu komen en nog nooit over zulke dingen hebben gehoord of nagedacht, zie je door dat soort ervaringen nogal eens vastlopen. Intellectueel kunnen ze de studie wel aan, maar emotioneel niet."

Ethische bezwaren
Als het gaat om ethische bezwaren die aan bepaalde beroepen kleven, wordt meestal gewezen naar de problemen in de gezondheidszorg en de zondagsarbeid in industrie en dienstverlening. Aarnoudse waarschuwt voor een te eenzijdige nadruk op deze overigens niet onbelangrijke punten. „We moeten ons heel goed realiseren dat elk beroep, zonder uitzondering, z'n ethische knelpunten heeft. Ga je bepaalde probleemvelden noemen, dan moet je daarmee niet de indruk wekken dat het met de rest wel snor zit. Die fout maken we met z'n allen heel makkelijk. We zijn dan gefixeerd op bij voorbeeld de gezondheidszorg, maar hebben nauwelijks een visie op tal van zaken in de economische wereld waarbij je ook vraagtekens kunt plaatsen." Het probleem voor een decaan is, dat hij niet weet in welk beroep de leerling uiteindelijk ' terecht zal komen. Wel weet hij voor welke opleiding die kiest. Is dat een studie die opleidt tot een beroep waaraan zo goed als zeker principiële bezwaren kleven, dan adviseert Aarnoudse negatief „Zo heb ik een jongen gehad die de opleiding "Petroleum- en gastechnologie" in Den Helder wilde gaan volgen. Ik heb hem dat ontraden. Niet alleen omdat het een erg smalle studie is, maar ook vanwege het feit dat je na zo'n opleiding waarschijnlijk geen baan vindt als je niet bereid bent ook op zondag te werken."

Zondagsarbeid
De beoordeling of zondagsarbeid onder de categorie noodzakelijk werk valt, is er door de complexiteit van de samenleving overigens niet eenvoudiger op geworden. Is de zondagsarbeid van een boer anno 1994 noodzakelijker dan die van het personeel van de nutsbedrijven? Hoe verdedigbaar is het om chemische produkten die door iedereen als onmisbaar worden beschouwd dankbaar te aanvaarden, maar niet bij te willen dragen aan de daaraan verbonden zondagsarbeid? Ben je er als reformatorisch ondernemer door het eigen personeel te vrijwaren van zondagsarbeid, maar alle toeleveringsbedrijven op deze dag wel het nodige werk voor je te laten verrichten? Vragen waarop in reformatorische kring verdeeld wordt geantwoord. De RMU laat ruimte voor zondagsarbeid in de nutssector, maar is van mening dat met arbeid op zondag in de chemie een grens wordt gepasseerd. Anderen willen ook het laatste niet per definitie afwijzen. De industriële processen in deze sector kunnen niet voor een dag worden stilgelegd. Aarnoudse, zelf docent scheikunde, vindt dat in deze opvatting te weinig doorklinkt dat dergelijke zondagsarbeid gebaseerd is op een economische keus. „Olie en gas kun je ook in zes dagen per week verwerken. Alleen minder grootschalig, waardoor de kosten stijgen."

Grijs gebied
Het wezenlijke punt waaraan een beroep volgens Schot getoetst moet worden, is of je daarin bezig kunt zijn tot eer van God en tot heil van de naaste. Als het om zondagsarbeid gaat, kan hij zich vinden in het standpunt van de RMU. „We hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het feit dat door onze leefwijze bepaalde industriële processen ook zondag door moeten gaan. Maar daarnaast heb je een persoonlijke verantwoordelijkheid om er wel of niet aan mee te werken. De nutsvoorzieningen liggen voor mij op een duidelijk ander niveau dan de chemische industrie. Of het toerisme, om maar wat te noemen. Ik ben er allerminst gelukkig mee als een leerling kiest voor de recreatieve sector of de horeca." Tussen de sectoren die voor hem vrij duidelijk liggen, ziet de decaan een snel groeiend grijs gebied. Wat te denken van de onderhoudsmonteur die op een vrieskoude zondag de uitgevallen cv-ketel komt repareren in een woning zonder alternatieve verwarmingsmogelijkheden? De journalist die op zondag een ernstige calamiteit verslaat, voor de krant van maandag? De wegenwacht, die op zondag gestrande voertuigen weer aan de praat helpt, waaronder de automobiel van een reformatorisch predikant met panne? „Over het laatste zou ik eerder een gesprek willen met de predikant die op zondag ambtshalve half Nederland meent te moeten doorkruisen, dan met die wegenwachter", reageert Schot. „Mocht dat gesprek resultaat hebben, dan heeft onze reddingswerker op het vaderlandse asfalt in elk geval één argument minder om mij van de noodzaak van zijn zondagsarbeid te overtuigen."

Beducht
Het complexe van de moderne samenleving maakt het volgens de Rotterdamse decaan wel steeds moeilijker om algemene uitspraken te doen. „Naar twee kanten. Want ook bij de arbeid die onder ons klakkeloos als werk van noodzakelijkheid of barmhartigheid wordt beschouwd, kun je soms vragen stellen. Neem de verpleegkundige die part-time werkt en bijna uitsluitend zondagsdiensten draait, uitsluitend omdat die zo'n leuke toeslag opleveren. Daar heb ik ook m'n grote vragen bij." Dat neemt niet weg dat hij zeer beducht is voor een heroverweging van het standpunt over zondagsarbeid in het Hcht van de voortgaande ontkerstening. „De praktijk leert dat je je met het loslaten van de eerbiediging van zondag, de dag waarop Jezus Christus opstond uit het graf, de dag ook die de eeuwige sabbath symboliseert, op een hellend vlak begeeft. Ik weet dat ook de eerste christenen zondags hebben gewerkt en dat Calvijn op de gelijkheid van alle dagen heeft gewezen. Maar als ik in onze huidige samenleving om me heen kijk, zie ik dat het opgeven van de zondagsrust het begin van het eind is. Waarbij ik de problemen die dit standpunt kan oproepen, niet wil bagatelliseren. Als docent op een reformatorische school heb ik makkelijk praten."

Vrijwillige keus
Aarnoudse kan zich volledig in de visie van zijn Rotterdamse collega vinden. De komende tijd zal leren hoe beginselvast de gereformeerde gezindte is. „Wij belijden zo gemakkelijk dat alles in ons leven geleid wordt door de Heere. Maar welke plaats heeft die belijdenis nu in de studie, de beroepskeuze, de sollicitatie? Daar heb ik wel eens m'n zorgen over. Ondanks al onze reformatorische instellingen zijn we heel erg verwereldlijkt. Als reformatorische scholen hebben we eerlijk na te gaan of we leerlingen wel voldoende meegeven. In de basisvorming krijgen we als verplicht onderdeel de oriëntatie op studie en beroep. Dan zullen we structureel meer aandacht aan deze zaken moeten gaan besteden, zo mogelijk in combinatie met vakken als maatschappijleer en economie. We moeten ervan uitgaan dat een aantal beroepen voor hen die bij de Bijbel willen leven, steeds minder toegankelijk wordt. Daarnaast zie ik nog heel veel werk dat zonder gewetensconflicten kan worden verricht. Al moeten we daarbij wellicht wel wat concessies doen aan het niveau en de beloning. Laten we niet te gemakkelijk verwijzen naar Daniël, Jozef en Mozes, die in een heidense samenleving hoge posten hebben bekleed. Die werden daar nadrukkelijk door God geplaatst. Bij een sollicitatie is sprake van een vrijwillige keus. Dan zal blijken of onze levensovertuiging ons een minder hoge post of een geringer inkomen waard is."

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 26 januari 1994

Terdege | 72 Pagina's

Studie- en beroepskeuze wordt steeds moeilijker

Bekijk de hele uitgave van woensdag 26 januari 1994

Terdege | 72 Pagina's