Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe zeggen sommigen onder u...?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe zeggen sommigen onder u...?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Korinthe was niet zo'n 'gemakkelijke' gemeente. Hoewel de Heere met nadruk aan de apostel Paulus had verzekerd dat Hij in deze havenstad 'veel volks' had (Handelingen 18:10), bleef de gemeente die in Korinthe ontstond het karakter dragen dat ook de stad vertoonde: roerig. Er was verdeeldheid. Er kwam een geval van verschrikkelijke on- tucht voor, waartegen men niet met de sleutel van de tucht optrad. Sommigen zaten dronken aan de avondmaalstafel. Die dingen wogen Paulus zwaar. Maar wat hem het allerzwaarste woog, sneed hij pas aan het einde van zijn brief aan de gemeente aan. Men dwaalde namelijk ook in de leer. En wel in één van de meest fundamentele stukken van de leer: de wederopstanding des vleses. O nee: niet héél de gemeente was hier het spoor bijster. Het ging om sommigen. Paulus was zo kies en fijngevoelig om - nog! - geen namen te noemen. Later zou hij dat wél doen. Kort voor zijn sterven waarschuwde hij tegen mensen wier woord 'voorteet als de kanker', en hij noemde toen Hymeneüs en Filetus, 'die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding airede geschied is, en verkeren sommiger geloof...' (2 Timotheüs 2:18). Maar wat Korinthe betreft, sprak hij nog over 'sommigen'. Zo lezen we in 1 Korinthe 15:12: 'Hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is? '

We moeten dit wel goed verstaan! Dit machtige hoofdstuk, 1 Korinthe 15, zal tijdens de komende paasdagen wel in vele van onze gemeenten worden gelezen en bepreekt. Het is het hoofdstuk dat over de opstanding van Christus gaat, zo hoort men wel eens zeggen. Worden niet verschillende van Zijn verschijningen opgenoemd? Dat laatste is waar. Toch zou het een misverstand zijn, te denken dat 1 Koritnhe 15 in de eerste plaats over de opstanding van Christus spreekt. Het gaat over de opstanding der doden. Die 'wederopstanding des vleses', die op de jongste dag zal plaatsvinden, werd door sommigen in Korinthe geloochend. Denk toch niet dat zij de opstanding van Christus loochenden! Dat heilsfeit had voor iedereen in de vroeg-christelijke kerk volkomen zekerheid. Het was volstrekt onbestaanbaar dat men voorgaf een christen te zijn en tegelijkertijd vraagtekens zette bij het lege graf! Als de apostel nu toch de opstanding van de Heere Jezus ter sprake brengt in dit hoofdstuk, dan is dat omdat hij de Korinthiërs wil wijzen op de verschrikkelijke consequentie van het loochenen van de opstanding der doden. Wie dat doet, moet wel komen tot de loochening van Christus' opstanding op de paasmorgen. En dat is het ergste wat maar denkbaar is: dan is alles 'ijdel' (zinloos, tevergeefs), ook de prediking en het geloof In dit verband toont de apostel Paulus nog eens met grote nadruk aan dat de opstanding van Christus een heilsfeit is dat onder ons volkomen zekerheid moet hebben: én uit de Schriften, én uit de verschijningen, waarmee de Heere Jezus Zich na Zijn verrijzenis gedurende veertig dagen levend heeft vertoond, met vele gewisse kentekenen.

Inmiddels zijn bijna tweeduizend jaren verstreken sinds Paulus zijn eerste brief aan de Korinthiërs schreef. Hoe is nü de situatie in de christelijke kerk, als we haar vergelijken met die in het Korinthe van de eerste eeuw? Eén ding staat vast: roerig is het nog steeds. Verder is er veel veranderd - en niet ten goede. De meest ingrijpende verandering is wel dat in onze dagen in de kerk wél de opstanding van Christus als onbetwistbaar heilsfeit in het geding is en al lang niet meer alleen de opstanding der doden op de laatste dag. Ook een verandering ten kwade is dat het er nu niet meer sommigen zijn die deze dingen loochenen, maar velen. Nu is het waar dat alle eeuwen door de opstanding van Christus is geloochend. In de eerste plaats natuurlijk door de Joden, bij wie volgens de evangelist Mattheüs de leugen van de wachters is verbreid geworden 'tot op de huidige dag' (Mattheüs 28:15). Verder is door de ongelovige wereld vanouds met de verrijzenis van de Heere Jezus gespot. Maar het nieuwe - en het verschrikkelijke! - is dat men vandaag de dag christen, ja zelfs predikant kan zijn en deze dingen loochenen.

In het Reformatorisch Dagblad van 14 maart j.l. stond een vraaggesprek te lezen met dr. Harmen Jansen, predikant van de Samen op Weg-wijkgemeente te Drachten, die onlangs in Utrecht promoveerde op een proefschrift, getiteld Door Simon gezien. Kern van de dissertatie van dr. Jansen is dat deze stelt dat het niet nodig is, de opstanding van Christus een lichamelijke opstanding te noemen. Men kan Christus ook ontmoeten zonder het geloof in de lichamelijke opstanding, en wel bijvoorbeeld in de verkondiging of in het Heilig Avondmaal, zo stelt Jansen. Nader bevraagd door twee journalisten van het RD, komt hij vervolgens tot schokkende uitspraken. Zo stelt hij dat Pasen 'geen reanimatie van stoffelijke resten' is. Als ik dr. Jansen goed begrepen heb - ik moet eerlijk bekennen dat mij dat niet altijd gemakkelijk viel - wil hij aan de ene kant wel vasthouden aan de opstanding van Christus als een feit in de geschiedenis. Anders, zo zegt hij, zou je het gevaar lopen, zweverig te worden. Maar het is ook weer géén feit zoals bijvoorbeeld de Slag bij Nieuwpoort is geweest. Hoe dan? Jansen zoekt het in de richting waarin in de negentiende eeuw de Duitse theoloog David Friedrich Strauss het heeft gezocht. Deze stelde in zijn boek Das Leben Jesu (1835) dat de discipelen na de dood van de Heere Jezus een visionaire ervaring zouden hebben gehad. Zó zouden zij dan de Levende hebben 'ontmoet'. Dat zou dan de betekenis van Pasen zijn. Strauss heeft overigens later geheel met het christelijk geloof gebroken...

Het heeft mij getroffen dat Jansen teruggrijpt op een theoloog uit de negentiende eeuw. Men verwijt vandaag de dag de klassiek-gereformeerde theologie nogal eens dat zij alleen maar herhaalt wat vroeger door gezaghebbende theologen is gezegd. Wij zouden zo weinig verfrissend en vernieuwend bezig zijn, zo luidt het. Maar het ontgaat mij ten enenmale wat in de opvattingen van dr. Jansen het vernieuwende en verfrissende element dan wel zou zijn. Het is de zoveelste verschijningsvorm van de oude vrijzinnigheid in een ander jasje. Wat de motieven van mensen als dr. Jansen zijn, wordt uit het vraaggesprek in het RD wel duidelijk. Hij meent - en daarin staat hij niet alleen - dat je vandaag bij de mens van deze tijd niet meer aan kunt komen met de boodschap dat er een lichamelijke opstanding van Christus is geweest als een 'precies op de tijdsbalk dateerbaar feit'. Ik citeer: 'Dan werp je oneigenlijke blokkades op voor de mens van deze tijd. We leven nu eenmaal in het West-Europa van de 21^ eeuw, met al zijn wetenschappelijke ontwikkelingen. We leven na Darwin en Freud...'. Hier komt de aap uit de mouw. En het is altijd weer dezelfde aap: men is zó diep onder de indruk van de tijd waarin wij leven en van de 'resultaten van het wetenschappelijk denken', dat men bereid is de Heilige Schrift dingen te laten zeggen waarvan zij in feite het tegenovergestelde verkondigt, en dit alles om maar te mogen 'landen' en geloofwaardig over te komen bij de 'mens van deze tijd'. Het heeft ons ook wel wat te zeggen dat dr. Jansen teruggrijpt op uitspraken die door prof. dr. F.O. van Gennep in 1989 werden gedaan. Deze sprak toen als zijn mening uit dat de leer dat de Heere Jezus lichamelijk is opgestaan onjuist en aanvechtbaar is. Volgens Van Gennep zouden vele theologen het met hem eens zijn, maar niet voor hun mening durven uit te komen uit angst voor de 'hete adem van de orthodoxie'. Het is veelzeggend uit de mond van dr. Harmen Jansen de opmerking te horen; 'Toen Van Gennep zei dat er geen lichamelijke opstanding was, schrok ik daar niet van. Ik dacht toen: Maar dat wisten we toch al? ' Het heeft ook iets heel verdrietigs, Jansen te horen opmerken: 'Ook ik ben als kind opgegroeid met een onvoorwaardelijk geloof in de paasverhalen...'. Hij zal de enige niet zijn die als kind onvoorwaardelijk heeft geloofd in de waarheid van de lichamelijke verrijzenis van Christus... en die dit geloof is kwijtgeraakt. Ik vrees dat er zo in ons land nog wel vele duizenden zijn.

De kernvraag waar alles om draait, is en blijft altijd weer deze: was het graf nu léég op die Paasmorgen daar in Jeruzalem, nu bijna 2000 jaar geleden - of was het graf niet leeg? Als het laatste waar is, dan zijn wij 'kunstiglijk verdichte fabelen' nagevolgd. Maar als het eerste waar is - en dat is waar! - dan is de prediking en het geloof van Gods Kerk niet op menselijke inbeelding gebouwd, maar op het historische heilsfeit van de verrijzenis van Christus. Wie daaraan gaat tornen, raakt aan de hartader van Gods Gemeente. Wij moeten ons die vastheid niet laten ontnemen, door welke theologie dan ook.

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 2002

De Saambinder | 16 Pagina's

Hoe zeggen sommigen onder u...?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 2002

De Saambinder | 16 Pagina's