Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONTMOETING MET BUITENLANDERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONTMOETING MET BUITENLANDERS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Namens het Comité ter voorbereiding van Ouderlingen- en diakenenconferenties is mij gevraagd u iets te verteilen over de “ontmoeting” met in ons land verblijvende buitenlanders.

Daarbij ging het tegelijk en vooral om de vraag: Hoe treedt de christen de onder ons verkerende buitenlander tegemoet?

Als wij de vraag naar de ontmoeting met buitenlanders opvatten in de zin van of we hen tegenkomen, kunnen we, denk ik, zeggen dat ieder van ons daarmee te maken heeft. In vrijwel alle dorpen en steden in Nederland treft men vandaag aan de dag buitenlanders aan. In de grote steden is dat al langere tijd het geval. Daar heeft men reeds enige tientallen jaren te maken met hen die destijds als gastarbeiders naar ons land zijn gekomen. Na verloop van tijd kwamen daar de gezinnen van de gastarbeiders bij. De kinderen van de gastarbeiders, de tweede generatie buitenlanders, zijn inmiddels heel duidelijk ook een categorie waar we mee te rekenen hebben.

Naast de aanwezigheid van de gastarbeiders zien wij ons in Nederland, evenals mensen in andere landen, geconfronteerd met een bijna onafzienbare stroom buitenlanders die hier politiek asiel vraagt.

Dat mensen uit het buitenland in ons land komen om politiek asiel te vragen is niets nieuws. Maar de aantallen waarmee zij komen, wel. Tot voor een jaar of vijftien was de komst van asielzoekers een incidentele zaak. Maar sinds die tijd groeide hun aantal gestaag en de laatste jaren zelfs stormachtig.

Kwamen er in 1982 ruim 1.000 asielzoekers naar Nederland, vorig jaar waren het er meer dan 35.000 en voor dit jaar verwacht men er 60.000 of meer.

Ook al trekken we daar degenen van wie het asielverzoek wordt afgewezen en die dus Nederland moeten verlaten, vanaf, dan blijft er toch nog een gigantisch aantal over. En dan laten we de mensen die in de illigaliteit verdwijnen, nog buiten beschouwing. Als men mij vraagt naar de oorzaken van de komst van zovelen naar hier, noem ik slechts een paar dingen. In de eerste plaats zijn er op ’t ogenblik zo’n 60 landen waar een oorlog of een burgeroorlog aan de gang is met alle verschrikkingen van dien! Verder is er een groot verschil tussen de armoede in veel landen en de rijkdom in andere landen. Ook is het reizen nu gemakkelijker dan vroeger. En het wordt nog vergemakkelijkt doordat de grenzen, althans binnen Europa, open zijn.

En wat de gastarbeiders betreff: die hebben we zelf naar Nederland gehaald.

Ondertussen geeft het toenemende aantal buitenlanders aanleiding tot grote problemen. De opkomst van de centrum-democraten is een verdrietige en ernstige zaak, maar tegelijk een signaal. Als je zelf op veilige afstand van de binnenstad woont, is het gemakkelijker om de mening van de centrum-democraten te veroordelen, dan wanneer je in je buurt als één van de weinige Nederlanders bent overgebleven en dagelijks met totaal andere gewoonten en gedragingen te maken hebt van je buurtbewoners die van buitenlandse afkomst zijn. Negatieve gevoelens kunnen gemakkelijk ontstaan als je een huis zoekt, maar het is er niet, omdat de huizen voor asielzoekers gebruikt moeten worden; als de werkloosheid, mede door de komst van buitenlanders, toeneemt; als de criminaliteit toeneemt vanwege… en ga zo maar door.

Het asielzoekersprobleem is ook voor de politiek één van de grote zorgen waar men mee worstelt.

Anderzijds moeten we bedenken dat vele buitenlanders het niet gemakkelijk hebben. Men verlaat zijn land, zijn familie, zijn eigen omgeving niet zomaar. Dagelijks kunnen we via de media horen en zien over de omstandigheden in grote delen van de wereld. Is het een wonder dat mensen uit ex-Yoegoslavië en Angola, om maar twee landen te noemen, in het buitenland een veilig heenkomen zoeken?

De ontwikkelingen rond de buitenlanders in ons land noodzaken ons tot een fundamentele bezinning.

Ook hebben wij als christenen ons in te stellen op de veranderingen in de samenleving: die samenleving is bezig een multiraciale, een multiculturele en een multireligieuze samenleving te worden. Ondertussen zijn wij als christenen die bijbeltrouw verlangen te zijn, in ons land een minderheidsgroepering geworden. Dat is een situatie die, meer dan in het verleden het geval was, gelijkt op de situatie van de christenen ten tijde van het Nieuwe Testament. Daardoor baart de problematiek van de buitenlanders in ons land ons niet alleen zorgen, maar kan zij ook een uitdaging zijn tot een nieuwe oriëntering op de basis waarop wij, in ons geloof en leven, moeten en mogen staan: de Heilige Schrift.

Anderzijds is het datzelfde Woord van God dat voor ons bepalend moet zijn in onze levenshouding, ook tegenover de buitenlander.

Nu komen de woorden “gastarbeider” en “asielzoeker” in de Bijbel niet voor, maar wel het woord “vreemdeling”. We komen dat woord meer dan 100 keertegen. Het gaat hier niet om een buitenlander in het algemeen, maar om een buitenlander die in Israël bescherming heeft gezocht vanwege problemen in zijn eigen land. Hij is een ellendige, letterlijk betekent dat “uitlandige”. Hij is een mens in nood. In grote lijnen komt dat overeen met wat wij onder een asielzoeker verstaan.

Over de vreemdeling vinden we in Lev. 19:33 en 34 de volgende aanwijzing: “’En wanneer een vreemdeling bij u in uw land vertoeft, zult gij hem niet onderdrukken. Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult hem lief hebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte: Ik ben de HEERE uw God”. De HEERE behoedt de vreemdelingen, zo lezen we in Ps. 146:9a. In Deut. 10:19 lezen we tenslotte dat de Heere de vreemdeling liefde bewijst.

Zoals de HEERE Zich opstelt tegenover de vreemdeling, zo dient Gods volk óók met de vreemdeling om te gaan, dat wil zeggen: zich over hem te ontfermen.

Zelfs vinden we in Deut. 23:15v reeds een vorm van asielrecht. We treffen er de volgende bepaling aan: “Gij zult een slaaf, die van zijn meester naar u gevlucht is, niet aan zijn meester uitleveren; bij u, in uw midden, mag hij blijven waar hij verkiest, in een uwer steden, waar het hem goeddunkt; gij zult hem niet hard behandelen”.

De vreemdeling had dus duidelijk zijn plaats. Hij had bepaalde rechten, maar ook plichten. In de ons welbekende Tien Geboden wordt de vreemdeling net als de Israëliet geboden de sabbat te houden. Terzijde mag erop gewezen worden, dat er in de grondtekst en in de Statenvertaling niet, zoals in de Nieuwe Vertaling, staat: dè vreemdeling, maar: uw vreemdeling, die in uw steden woont. Het is de buitenlander die op onze weg is geplaatst en voor wie wij een verantwoordelijkheid hebben, evenals voor de anderen die genoemd worden: uw zoon, uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd.

Er is echter ook een andere kant van de zaak. Er zijn in Israëls geschiedenis koningen geweest die de vreemdelingen hebben geherbergd, maar soms ook hun levensgewoonten en met name elementen van hun godsdienst hebben overgenomen. De profeten zijn hier fel tegen opgetreden. Dat een en ander een zekere antithese tussen Joden en niet-Joden met zich bracht, is niet verwonderlijk.

De Israëliet mocht niet de godsdienst van de vreemdeling overnemen, maar was omgekeerd juist geroepen tot getuigenis, opdat de vreemdeling te weten zou komen Wie de God van Israël is voor allen die hun heil van Hem verwachten. Met name in het tweede deel van Jesaja’s profetie horen we hoe de goede boodschap van Gods ontferming ook voor de heidenen is bestemd.

Wat we in het Nieuwe Testament horen, sluit aan bij wat we vanuit het Oude Testament vernamen.

En belangrijk gegeven zijn de woorden van de Heere Jezus in Matth. 25:34v. Daar gaat het over het oordeel van de Zoon des mensen bij Zijn wederkomst. Of wij al of niet veroordeeld worden, hangt ten nauwste samen met onze houding tegenover de vreemdeling. De vreemdeling wordt in één adem genoemd met de hongerigen, de dorstigen, degenen die geen kleding hebben, de zieken en de gevangenen. De vreemdeling is net als die anderen een mens in nood. De Heere Jezus gaat in Zijn bewogenheid zover dat Hij hem Zijn broeder noemt; zelfs identificeert Hij zich met hem. Er staat: “Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkriik, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af. Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest…”’.

Als het gaat over de beloften van het verbond, staat de vreemdeling erbuiten. Waar hij echter tot geloof in Christus Jezus komt, verandert dat. Paulus getuigt (Ef. 2:13): “Maar thans in Christus Jezus zijt zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus”. En even verder (Ef. 2:19v): “Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profetern, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is”. Van nature is ieder mens een vreemdeling, vervreemd van God.

Door het geloof in Christus Jezus, de ene Naam onder de hemel gegeven waardoor wij moeten behouden worden, is er heil, verzoening, vergeving en nieuw leven, het ingaan in het Koninkrijk. Wie tot geloof komt, houdt op vreemdeling ten opzichte van God te zijn, hij wordt kind van God. Tegelijk betekent dit echter dat hij vreemdeling in deze wereld wordt.

Hij is wel in de wereld, maar niet van de wereld.

Over de geloofsgetuigen horen we in Hebr. 11:13: “Zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde”. En de eerste brief van de apostel Petrus is geadresseerd aan “de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn…”.

De christen heeft iets van de vreemdeling. Dat besef moet naar mijn mening bepalend zijn voor onze opstelling tegenover de vreemdelingen met wie wij anno 1994 geconfronteerd worden.

Beschouw uzelf als een van hen, zoals ook de Heere Jezus dat doet. Zo zult u hen werkelijk ontmoeten. Die houding kan ons ook behoeden voor kille afstandelijkheid en discriminerende gedachten, of zelfs vernederende blikken, verwijtende opmerkingen en negatieve gedragingen.

Besef wie je zelf bent geweest, was de boodschap voor Israel en daarmee ook voor ons. Wij zijn niet meer of beter. De buitenlanders zijn net zo goed schepselen van God als wij.

Laten we hen niet bevooroordeeld tegemoet treden, want daarmee veroordelen wij onszelf. Laten we hen onbevangen tegemoet treden. Het is goed mogelijk dat zij ons iets kunnen leren als het over vreemdelingschap gaat.

Ondertussen is de massale komst van asielzoekers wel een gigantisch probleem. Het is de vraag of onze samenleving dat wel aan kan. Ik zou daarom ook willen aansporen tot gebed voor onze overheid om in deze zaak een goed beleid te voeren.

Maar daarmee zijn we niet klaar.

Na wat gezegd is, zal het duidelijk zijn dat wij zelf als kerkmensen, als christenen niet om de vreemdeling heen kunnen en mogen. Wij hebben een taak, in de eerste plaats wel ten aanzien van de vreemdeling die als christen hier is gekomen vanwege vervolging om zijn geloof. Maar ook tegenover anderen hebben wij een verantwoordelijkheid: hen te laten merken wie God voor ons is, hen iets te laten gevoelen van de liefde van Christus en getuige te zijn van hetgeen Hij heeft gedaan tot behoud van verloren mensen. U als ambtsdragers herinnert zich misschien wel de diepe woorden die in het formulier voor de bevestiging van ambtsdragers staan: “In de gebrokenheid van de menselijke verhoudingen staan zij in dienst van Christus, Die de arme zal redden die om hulp roept, de ellendige en wie geen helper heeft”.

Om de vreemdeling te ontmoeten, is het van belang ons open te stellen, ja contact met hem te zòeken. Dat kan gebeuren op straat. Het kan ook geprobeerd worden via een asielzoekerscentrum. Het kan door hem die bij u in de buurt is komen wonen, uit te nodigen voor een kop koffie of thee. Soms zijn er mogelijkheden om in het verenigingsgebouw van de kerk een middag voor buitenlanders te organiseren. U kunt ze uitnodigen voor een kerkdienst. U zult hen daarbij wel moeten begeleiden.

Van belang is daarbij ook dat er continuïteit is in de contacten. Dat is niet altijd eenvoudig. Het is daarom goed om niet alleen, maar samen deze taak op te nemen. Als je met meerderen bezig bent, kun je elkaar soms opvangen en bemoedigen in de problemen die je tegenkomt. Als je de buitenlander echt ontmoet, ga je namelijk ook iets voelen van zijn probleem. In verreweg de meeste gevallen kunnen wij zijn probleem niet oplossen, hoe graag we dat ook zouden willen.

We moeten wat dat betreft ook onze beperkingen zien. Als we maar doen wat onze hand vindt om te doen. Tegelijk moeten we rekening houden met de culturele verschillen tussen hem en ons. Als we daar onvoorzichtig mee omgaan, kan dat het contact in de weg staan of op niets doen uitlopen.

Natuurlijk kun je niet alle regels en gewoontes van de ander kennen, als je er maar zorgvuldig mee omgaat. Zo veel mogelijk vragen naar het hoe en waarom en eventueel uitleggen hoe het bij ons gaat.

De reactie van de buitenlander kan heel anders zijn dan wij verwachten. Twee voorbeelden: Eens had ik een gesprek met een asielzoeker en mijn vrouw bracht ons een kop koffie met een koekje. Toen zij de man het koekjesschaaltje voorhield, nam hij daar geen koekje uit, maar pakte het hele schaaltje aan. Hij heeft niet alle koekjes opgegeten, slechts één, maar wel was hij het kennelijk anders gewend dan wij. Ook de plaats van de vrouw is in veel gevallen anders dan bij ons. Vaak neemt zij een duidelijk ondergeschikte plaats in. In onze cultuur komt het voor dat mannen en vrouwen die familie zijn of elkaar goed kennen, als vrienden elkaar bij het groeten een kus geven. Bij een ontmoeting met een oosters gezin kreeg ik een kus van de màn. Omgekeerd denk ik dat ik een probleem had gekregen, als ik zijn vrouw had gegroet zoals hij mij. Ik heb het ook niet gedaan, hoor…

Ook is de familieband bij veel buitenlanders sterker dan bij Nederlanders. Als zij hier hun familie moeten missen, is het zo belangrijk dat er van ons iets uitstraalt dat hen nodigt tot het grote gezin dat gemeente heet, en tot de God en Vader die daarvan het geheim is. Het is verstandig om enige studie te maken van de godsdienst en de cultuur van de mensen waarmee we in aanraking komen.

Aan de andere kant hoeven we ook niet zo bang te zijn iets verkeerd te doen, dat we maar helemaal afzien van enig contact. Beter een gebrekkig en onbeholpen contact dan geen contact.

Een apart verhaal is de taal. Vaak vormt die een belemmering. Handen en voeten bewijzen soms goede diensten, maar kunnen niet vermijden, dat de buitenlander, zeker het eerste jaar, heel moeilijk onder woorden kan brengen wat hij bedoelt, vooral als het om gevoelens gaat. Het is veel gemakkelijker in de winkel te verteilen dat je een pak suiker wilt kopen, dan om uit te leggen waarom je depressief bent.

Na een paar jaar kan de taalbarrière voor een groot deel tot de verleden tijd behoren. Anders is dat met de cultuur. Ook als men openstaat voor andere invloeden, werkt die lang door. Ondertussen zijn de invloeden die men hier ondergaat, ook niet allemaal even positief. Het is niet verwonderlijk dat de buitenlanders van de tweede generatie in een zekere leegte terecht komen. Daarbij heeft men vaak minder kansen op de arbeidsmarkt doordat men veelal minder opleiding genoten heeft. Een en ander kan op zijn beurt weer zijn uitwerking hebben in de criminele sfeer. Het valt allemaal niet mee.

Toch: er ligt een taak voor ons. Laten we er biddend mee bezig zijn, biddend ook om de Heilige Geest. Dat werpt vruchten af, voor de vreemdeling en voor ons. Het trof me dat Paulus deze dingen noemt als vruchten van de Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (Gal. 5:22). Dat zijn precies de dingen die hier nodig zijn en die zoveel kunnen betekenen.

Tenslotte: het gaat in ons leven en in onze dienst als ambtsdragers om het Koninkrijk van God. Dat Koninkrijk is multiraciaal. Denk aan wat de Heere Jezus zei: Maakt al de volken tot Mijn discipelen. Denk aan het Pinksterfeest.

En toen Johannes op Patmos zijn visioen over de toekomst zag, zag hij toen niet een schare (Openb. 7:9) die niemand teilen kon, uit àlle volken en stammen en natiën en talen? Daarin zit een rijk perspectief voor ons èn voor hen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1994

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

ONTMOETING MET BUITENLANDERS

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1994

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's