Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer S. P. te W.,

U hebt me alleen gevraagd om eens van mij te mogen vernemen wat de inhoud is van wat we beschreven vinden in Gal. 4 : 27. Welk oogmerk u ermee hebt om me dit te vragen, hebt u mij er niet hij vermeld. Dat is ook niet nodig. Ik ben verplicht om zonder aanzien des persoons te schrijven wat Gods Woord dns leert. De tekst waar u me naar gevraagd hebt, luidt: „Want er is geschreven: Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart; breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want de kinderen der eenzame zijn veel meer dan dergene, die den man heeft". Deze tekst is een aanhaling van wat we lezen in Jes. 54 : 1. De apostel zegt ook immers: , , Want er is geschreven".

Uit het verband waarin deze tekst door de apostel wordt aangehaald, kan de betekenis van deze tekst ons al duidelijk worden. De leer der vrije genade heeft de apostel in zijn zendbrieven steeds zeer krachtig verdedigd tegenover degenen die de zaligheid zochten door de werken. De kerk die zalig wordt, zien we dan ook in de tekst bij een onvruchtbare vrouw vergeleken. Zij voor wie de troostvolle belofte geldt, die we in de tekst vinden, moeten klagen over hun onvruchtbaarheid. Ze zien dus zichzelf als geheel onvruchtbaar. Daarom wordt er gezegd: „Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang en juich, die geen barensnood gehad hebt".

In de tekst wordt dus een volk aangesproken dat zich 'onvruchtbaar ziet onder de wet. Zulk een volk zal door God onder de wet worden uitgehaald en uit genade vruchtbaar gesteld worden, in, door en uit een Ander. Dat volk heeft geen barensnood gehad. Barensnood gaat met het baren gepaard. Het is gevolg van de zondeval dat de vrouw met smart kinderen moet baren. In de tekst wordt vanzelf een geestelijke barensnood bedoeld. En zo wordt in de tekst over een geestelijke onvruchtbaarheid der ziel gesproken. Er wordt een ziel bedoeld die met al haar arbeid en werkzaamheden niet tot een geestelijke barensnood kan komen.

Zo moet men zijn totale geestelijke doodstaat leren kennen. We vinden in die tekst in het bijzonder ook weer een belofte voor de kerk des Nieuwen Testaments, die de Heere Zich uit alle volkeren zou gaan vergaderen. Wat zou er in de toebrenging der uitverkorenen uit alle volkeren gebeuren ? Daarin zou God de doden levendmaken en de dingen roepen die niet zijn, alsof zij waren. Zo wordt in die tekst het souvereine genadewerk Gods gepredikt, waarin de Heere Zich verheerlijkt in het levendmaken van de geestelijk dode zondaar. God vindt geen hoedanigheden in de mens, die er Hem toe bewegen om naar hem om te zien. Hij verheerlijkt Zich dus in vrije genade in het levendmaken van de dode zondaar naar Zijn welbehagen.

Het werk der zaligheid is daarom zulk een wonderlijk werk. Zo zal het dan ook een wonder moeten worden voor al degenen die zalig worden, dat het de Heere behaagd heeft om naar hen om te zien. Ze zullen weten dat zij eertijds duisternis waren, dood door de misdaden en zonden. Zij hebben het dus niet op hun zaligheid aangewerkt. Er waren geen redenen in hen die de Heere ertoe bewegen konden om in genade Zich over hen te ontfermen, maar wel alle redenen om hen te laten liggen in hun ellendige staat.

Maar nu moeten ze ook door ware zielsontdekking aan de weet komen hoe onvruchtbaar ze in die staat ten goede zijn. Daartoe moeten ze met de heilige wet en haar rechtvaardige eis en verschrikkelijke vloekspraken kennismaken. Onder de wet worden ze dienstbaar gemaakt. We worden geen Sara, of we moeten eerst een Hagar zijn geweest. De apostel wijst in het verband waarin hij die tekst uit Jesaja 54 aanhaalt, op het onderscheid tussen Hagar en Sara. Abraham had twee zonen, één uit de dienstmaagd en één uit de vrije. Het kind van Hagar was echter het kind der belofte niet. Hagar was vruchtbaar, maar Sara was onvruchtbaar. In de weg der ontdekking nu, zal de weg waarin we vruchtbaarheid zoeken uit de wet, ons tot de Sara's gestalte moeten brengen. Dan hebben we dus eerst Hagar bij onszelf leren kennen. Een onvruchtbare Sara is men zomaar niet. Eer we daar komen, kunnen we al een hele gerechtigheid opgebouwd hebben uit de wet. Maar dat gebouw stort als een kaartenhuis in elkaar, als we ketmismaken met de donder en bliksem van Sinaï's gebergte. De echte Hagarenen, die als Hagarenen leven en als Hagarenen sterven, blijven bij de berg Sinaï in het leven en worden nooit door de donder van Sinaï dodelijk getroffen. Lees Galaten 4 maar goed na. Ik kan niet uitvoerig ingaan op al wat de apostel daar schrijft.

De apostel spreekt in Gal. 4 over onvruchtbaren die niet gebaard hebben. Dat zijn mensen die zich met geen kenmerken kurmen helpen. Ze missen de ware verbrokenheid; hun traanbuizen raken verstopt; hun gebeden worden minder en hartelozer, in plaats van tegen de zonden te strijden en die te overwinnen, zien ze zich daardoor overwormen. Als Hagar aUang en breed gebaard heeft, zit Sara nog steeds op een kind te wachten.

Het kan dus niet tot een baren komen. Hagar kan nog werken, maar Sara kan niet meer werken. Sara wordt lam geslagen in haar eigen werk. En waar er geen werk is, daar kan er geen loon zijn. Dan gaat het dus niet op de zaligheid, maar op de rampzaligheid aan. Maar de strijd blijft daarover niet uit. Penitma had kinderen, maar Hanna had geen kinderen, Hanna werd door Peninna getergd. Maar als Hanna kinderen krijgt, dan zal ze oorzaak hebben om te zingen:

Wie is aan onze God gelijk, Die armen opricht uit het slijk ?

Voor haar geldt het: „breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want de kinderen der eenzame zijn veel meer dan dergene, die den man heeft". De vrouw die zonder kinderen is, gevoelt zich dus als een eenzame, als één die zowel zonder man als zonder kinderen is. Daarom wordt ze in de tekst gesteld tegenover de getrouwde of degenen die de man heeft.

En nu wordt er gezegd, dat de kinderen der eenzame veel meer zijn dan dergene, die de man heeft. Die klagen moeten over hun onvruchtbaarheid, worden ontvankelijk gemaakt voor de vrije genade. Sara moet het van genade hebben, Hagar niet. Hanna moet het van genade hebben, Peninna niet.

Troostvol is deze belofte van de profeet Jesaja voor het ware bekommerde volk. Gods Woord staat vol beloften voor ware bekommerde zielen. Een leraar kan dus weten wat zijn werk is. Hij heeft een groot deel van zijn prediking aan het bekommerde volk te wijden. Ik heb het altijd als mijn bijzondere roeping van 's Heerenwege gevoeld, om de neergebogenen op te beuren en de kleinmoedigen te vertroosten. „Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden."

Met Comrie geloof ik, dat er altijd meer bekommerden over hun staat zullen zijn in Gods kerk dan verzekerden van hun staat. Laat men daarom Comrie maar niet zo zakelijk vinden. Van der Groe zou zakelijker zijn. Hij is dan de laatste ziener. Ik meen met evenveel recht Comrie de laatste ziener te mogen noemen, als ik me dan ook van dat woordgebruik bedienen mag. Comrie bouwt niet buiten het Fundament en geeft geen grond in de gestalten. Hij verklaart de zielslegering van de onvruchtbaren die niet gebaard hebben, zoals zij nooit doen kunnen, die in elke preek slechts met een stelling komen van dat men bewust in Christus moet overgaan en dat al wat daaraan vooraf gaat in de gunstigste zin maar voorbereidend werk is. De ware onvruchtbaren, hoewel ze naar verzekering staan, verkommeren onder zulk een prediking. Men kan met het hoge standpunt dat men inneemt, geen zieleraadselen verklaren, geen knopen ontbinden, geen ophouders ontdekken. Men kan niet uit de stand van het leven spreken van een ware bekommerde ziel. Daarom is er een groot gebrek in de prediking en zullen degenen die waarlijk verzekerd mogen zijn van hun staat en aandeel aan Christus het er zelfs niet onder uithouden. Het leven der ziel in de toeleidende weg tot Christus en ook tussen Bethel en Pniël wordt niet verklaard. Het is te vrezen dat zulke predikers zelf het wildbraad te gauw gevonden hebben. Gods Woord komt onder hun bediening niet tot zijn recht. Zo zakelijk als men wil zijn, is er een groot gemis in die prediking. De tekst wordt niet uitputtend behandeld. Er blijft wat achter. Men moet er zich over verwonderen dat men met al zijn zakelijkheid zo oppervlakkig over te tekst heenloopt.

Arme leraars die zelf niets van de onvruchtbaarheid kennen, omdat ze voor verzekering houden wat geen verzekering is. Er is geen kennis van de • drie Goddelijke Personen, want noch voor de kennis van Christus, noch voor de kennis van de Vader, noch voor de kennis van de Persoon des Geestes is er ooit plaats gemaakt. Maar de ware onvruchtbaren weten ervan, dat in tegenstelling van het dienstbare Jeruzalem het deksel wel eens van het hart is afgelicht en men die Persoon in het oog heeft gekregen, in Wie het leven voor een onvruchtbare te vinden is. Daar is reeds een barensnood aan voorafgegaan. Hoe was men met aUes aan een einde gekomen. Men had het gezocht in een weg buiten de enige weg. Wellicht heeft men het er nog enige tijd in gevonden ook. De keus lag zo oprecht, de dienst des Heeren was zo begeerlijk, de smart over de zonden was zo welgemeend. Vandaar was er ook een hartelijke afkeer van de zonden.

Men had er echter geen erg in dat men buiten Christus in een vrome weg zijn gerechtigheid voor God opbouwde. De diepere ontdekking aan de verdorvenheid des harten en de kennisneming in de ziel van de rechtvaardigheid Gods, waarbij de geselslagen der wet de ziel niet gespaard bleven, deden het zo gans buiten hope worden. Hoe is de genade dan toch de ziel nog verborgen. Daarom moet als uit de barensnood der ziel het Kind van Bethlehem voortkomen, in de volheid des tijds door Maria gebaard. God heeft Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opd^t Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat men de aanneming tot kinderen verkrijgen zou. De apostel spreekt daarover in hetzelfde hoofdstuk. Hij spreekt tot de ware gelovigen. Hij bespeurde bij hen, dat ze nog onder de wet wilde zijn. Ze schenen nog niet ten voUe te .verstaan, waartoe God Zijn Zoon uitgezonden had en hoe de kerk door Hem is vrijgemaakt van de dienstbaarheid der wet. Let er toch goed op, wat de apostel zegt. „En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen ? " Er was een haper bij hen. Dat deed de apostel zeggen: „Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge". Het geloofslicht, de geloofskennis en de geloofszekerheid, zoals de apostel die mocht bezitten, misten de Galaten nog maar al te zeer. Ze stonden niet in de vrijheid waarmee Christus Zijn kerk vrijgemaakt heeft.

Het voUe heil in die Persoon had zich blijkbaar voor hen nog niet ontsloten. Ze waren toch nog maar te vruchtbaar in zichzelf. O hoe zijn die doorgaande ontdekkingen nodig, waardoor we zien hoe we nog aan de wet vastzitten. Daardoor alleen zullen we nog met het evangelisch licht dat er kati zijn geweest, als een onvruchtbare over de aarde gaan. De ziel kan de wet niet loslaten en daarom laat de wet haar niet los. De apostel kan het wel prediken, dat de zaligheid alleen uit genade is, maar de ziel moet het bevindelijk leren. Alle ware door God geroepen knechten hebben het volle heil in Christus te verkondigen en kunnen daar nooit te ruim in zijn. Maar een Goddelijke daad is nodig om ons totaal van al ons eigen werk te ontdoen, opdat in die barensnood der ziel een eenzame getrouwd wordt.

Och vriend, de tekst waar u me naar gevraagd hebt, geeft zoveel stof tot overdenking. Als een eenzame gaan ze over de wereld, die nog geen man hebben. Ze zijn eigenlijk nog aan de wet verbonden. Maar de. wet doet ze niet vruchtbaar zijn. Dan kan men niet anders dan de dood bij zich vinden. En praat daar nu maar over met anderen. Men komt er dan wel achter, dat men een eenzame is. Men wordt niet verstaan en begrepen. Men krijgt het er zo moeilijk onder als men zoveel mensen ontmoet, die vruchtbaar zijn in hetgeen waar men zelf de dood in vindt. Die kunnen op snelle kemelinnen rijden, terwijl men zelf als de acht en dertigjarige kranke moet wachten op de roering van het water en dan zonder hulp niet bij het badwater kan komen en daaroni altijd te laat bij het badwa|: er komt.

Vriend, het is een arme bediening waarin die gangen des levens niet verklaard worden en waarin men die ook niet verklaren kan, omdat men ze niet kent. En ze dan zogenaamd niet verklaren wil, omdat men bang is, de ziel er in gerust te stellen. O liepen zulke leraars eens goed vast voor zichzelf ! Dan zouden ze pas recht dienstbaar kuimen zijn voor Gods kerk. Nu geven ze veelal stenen voor brood.

God geeft Zijn knechten de opdracht om de hongerigen te voeden, door ze te doen weten wat er aan hun geloof ontbreekt en ze alzo te bouwen op het enige vaste Fundament. Dat heeft Comrie in zijn geschriften gedaan.

Die hoogverlichte leraar, die op zo'n treffende en eenvoudige wijze uit het zieleleven van de ware bekommerde kerk wist te spreken en te schrijven en in plaats van een grond daarin te geven, altijd maar weer naar Christus heenwees en naar de vrijmaking van alle wettische banden door Hem. Maar wie verstaat alzo de Waarheid nog in deze geesteloze tijd ?

Neen, dit is ook niet een te hard handelen met de oprechten. Integendeel, die worden zelfs wel gewaar hoe vast ze nog zitten op een wettische grondslag. Ze blijven hangen in het vrucht zoeken in zichzelf. Ze zien wel waar het heen moet, maar ze kunnen er niet komen. En dat kan ze nu juist zo benauwen en beangstigen. Moet men dan niet vrezen dat men is als één die eeuwiglijk zwanger is en niets dan wind baart ? Er komt maar geen barensnood. Moet men dan niet vrezen dat men onder de wet blijft liggen, om door de wet voor eeuwig geoordeeld te worden ? Maar zo gevoelt men toch in tegenstelling van zovelen die hun gerechtigheid in de wet zoeken, dat het geen gunstig teken is als het nooit verder komt. Die nooit onder de wet worden uitgehaald, zijn immers geen kinderen der belofte gelijk Izak was. Maar die nu onder de wet liggende, geen leven onder de wet kunnen vinden, worden door de profeet aangesproken in Jes. 54. Ja, ze worden door de Heere Zelf aangesproken, want we lezen in Jes. 54: „Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de Heere."

En dan volgt daar ook nog wat op, want we lezen verder: „Maak de plaats uwer tent wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang en steek uw pinnen vast in. Want gij zult uitbreken ter rechter- en ter linkerhand; en uw zaad zal de heidenen erven, en zij zullen de verwoeste steden doen bewonen".

Waarde Vriend, ik zou hier ook nog wel wat over wiUen gaan schrijven, maar deze woorden komen in Galaten 4 niet voor. Dus ik houd me aan uw vraag. AUeen wil ik er even op wijzen, welk een eeuwige ruimte er zich in het vrije genadewerk ontsluit. Hier wordt het een uitbreken ter rechter- en ter linkerhand. Dit mag men niet verhinderen. De kerk krijgt in Christus veel meer terug dan dat ze in Adam kwijt geraakt is. Dubbel zal ze ontvangen voor al hare zonden. In Adam kon men het nog verliezen, maar in de tweede Adam ontvangt men een onverliesbare zaligheid. Dan mag men de verwoeste steden weer bewonen. Dan komt het leven voor de dood in de plaats, blijdschap voor droefheid, licht voor duisternis.

Gij hebt mijn weeklacht en geschrei Veranderd in een blijde rei; Mijn zak ontbonden, en mij weer Met vreugd omgord; opdat mijn eer Niet zwijg': Zo klimt Uw lof naar boven Mijn God, U zal ik eeuwig loven.

Geachte Vriend, hartelijk bedankt, dat u me aan zo'n dierbare stof geholpen hebt om over te schrijven. Ik weet verder niet wat uw bedoeling was met uw vraag, maar ik kon niet anders over deze tekst schrijven. Er mogen er meer zijn, die me zomaar onnozel vragen om wat over een tekst te schrijven. Het zal dan altijd wel niet even gemakkelijk vlotten, maar onder de leiding des Geestes wordt dat Woord zeer zoet voor de ziel. Zoeter dan honing en honingzeem.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen !

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's