Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eerst de Jood (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eerst de Jood (4)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

 Jeremia 31:8 en 31-33

Vers 8 Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.

Verzen 31-33 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de Heere.

Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

W. a Brakel meent in de Redelijke Godsdienst bij Jeremia 31:31-33 dat niet alleen de heidenen de geestelijke goederen die in dit hoofdstuk worden genoemd deelachtig zullen worden, maar ook Israël en Juda. In zoverre verschilt hij niet van de statenvertalers. Zij hebben immers gezegd dat onder het huis van Israël en het huis van Juda ook alle uitverkorenen bij de heidenen zijn begrepen. Over de mate waarin Israël en Juda zullen delen in het heil is Brakel van mening dat er niet sprake kan zijn van een overblijfsel van Israël en Juda dat gelovig zal worden, maar zij zouden volgens hem allen, van hun kleinste, tot hun grootste de Heere kennen; het ganse zaad van Israël zou niet verworpen, maar behouden worden. De tijd waarin dit gebeuren zal ligt volgens Brakel na de komst van de Messias. Hij verwijst dan naar vers 22, waar gezegd wordt dat de Heere wat nieuws op de aarde geschapen heeft: de vrouw zal de man omvangen. Het zou ook zijn na de kindermoord van Bethlehem, waarvan gesproken wordt in Jeremia 31 : 15. Vader Brakel zegt dat Israël na de herstelling uit Babel deze goederen niet heeft gehad, noch de geestelijke, noch de lichamelijke 'gelijk onbetwistelijk is'. "Zij zijn vijfhonderd jaren daarna uitgerukt en afgebroken; maar na dit herstel zou dat in eeuwigheid niet geschieden". Brakel concludeert dan dat uit deze plaatsen blijkt, dat de Joodse natie nog eens zekerlijk bekeerd en in haar land hersteld zal worden. Het valt op dat Brakel hier niet refereert aan Hebreen 8 en aan de belofte van bekering van Israël en Juda de terugkeer naar het land onlosmakelijk verbindt.

Hosea 1:11

En de kinderen van Juda en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn.

Ook bij deze tekst getuigen de kanttekeningen van eenzelfde opvatting als bij Ezechiël 37. G. Hutcheson schrijft in zijn verklaring van de twaalf kleine profeten echter bij deze tekst: "Wanneer Israël en Juda bekeert zullen worden / dan zal de Heere gedenken aan zyn Verbondt / en haar wederom herstellen in haar beloofde Voorrechten; inzonderheit zullen daar niet alleen Bekeerden uit haar hier en daar onder de Heidenen verstrooit zijn; maar haare Bekeeringe zal met haare Wedervergaderinge tot een Volk of Natie gepaart gaan / en (gelyk het schynt) met eene Herstellinge uit haare Gevankenisse en een wederbrengen in haar eigen Landt. Dit schynt in deze Belofte te leggen / zy zullen 't zamen vergadert worden, ende uit den lande optrekken, gelyk te vooren verklaart is. Dit is ook de inhoudt van het verbondt met haar / als wy zien konnen /Deut. 30:1-5".

Zacharia 12:2 en 3

Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling allen volken rondom; ja ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem. En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastige steen allen volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen.

Jeruzalem betekent: de christelijke kerk of gemeente, naarde kanttekeningen. Zo ook M. Henry. Brakel is, zoals we reeds zagen een andere mening toegedaan. Uit de verzen 6, 8 en 11 trekt hij de volgende conclusie: "Jeruzalem is na de Babylonische gevangenis in zulk een staat niet geweest, is nu ten eenenmale verwoest, is nu verbannen; zoo past het niet op de wederkeering uit Babel, maar op eenen tijd, die nog komen zal. Uit alle deze blijkt klaarlijk, dat de Joodsche natie nog wederom zal bekeerd worden, en in haar land Kanaan komen en dat bewonen."

Conclusie

Het is vooral Brakel die in de aangehaalde oudtestamentische Schriftplaatsen bijzondere beloften leest voor het volk Israël. De kanttekenaren duiden naast de betekenis van het betreffende woord voor het volk van Israël in de tijd van de profeet, veelal op een geestelijktypologische betekenis van de beloften van wederkeer en genade. Maar ook wordt aandacht gegeven aan de woorden in hun betekenis voor de toekomst. Zo wordt bij Jesaja 10:22 verwezen naar Romeinen 9:27, 28. Niet alleen Brakel, ook anderen spreken - soms in voorzichtige bewoordingen - over een toekomstige vervulling van de oudtestamentische beloften. We willen ons bij deze in voorzichtige bewoordingen getrokken conclusies aansluiten. En al mogen en moeten we de oudtestamentische beloften vooral ook zien in hun geestelijke betekenis voor de Kerk van vandaag, dat neemt niet weg dat Israël een dominante positie inneemt, die ook na de komst van Christus niet teloor is gegaan.

Op de nieuwtestamentische beloften is tijdens de studiedag voor Israël op 6 mei j.l. ingegaan door ds. C.J. Meeuse. Het is de bedoeling dat daarover in ander verband zal worden gepubliceerd). Maar ook uit de gegevens van het Nieuwe Testament kunnen we concluderen dat Israël voor God niet heeft afgedaan. Er is een 'rest'. De beloften van God zijn onberouwelijk. De Joden blijven beminden om der vaderen wil. Paulus blijft ze 'natuurlijke takken' noemen (Rom. 11:24). Hoe en wanneer de onveranderlijke beloften van God voor het oude bondsvolk zullen worden vervuld, moeten we maar aan de Heere overlaten. Zijn raad zal bestaan en Hij zal al Zijn welbehagen doen. Maar er is verwachting voor de nakomelingen van de Joden. Dat zal ook tot welzijn zijn voor de kerk uit de heidenen. Israël blijft de eerstgeborene.

(wordt vervolgd)

Capelle aan den IJssel, ds. W Silfhout

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 2005

De Saambinder | 16 Pagina's

Eerst de Jood (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 2005

De Saambinder | 16 Pagina's