Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Erfzonde en Doop (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Erfzonde en Doop (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij lezen in artikel 15 onzer geloofsbelijdenis een eigenaardige uitdrukking. Dit artikel handelt van de erfzonde. En dan staat er: Zij is ook zelfs door de doop niet ganselijk te niet gedaan, noch geheel uitgeroeid.

Waarom komt hier zo onverwacht de doop ter sprake .? Wordt hier niet iets vreemds over de doop gezegd } Wordt hier niet de gedachte gewekt, dat de doop dan toch wel voor een groot deel de erfzonde te niet doet of uitroeit }" Zij is ook zelfs door de doop niet ganselijk te niet gedaan, noch geheel uitgeroeid." Rome leert, dat de erfzonde door de doop geheel wordt te niet gedaan. Want het water van de doop wast alle zonden af. Alle zonden in de gedoopten worden door de doop weggenomen. Zouden onze vaderen nu hier geleerd hebben, dat de doop de kracht heeft, de erfzonde gedeeltelijk weg te nemen ? Niet ganselijk, noch geheel, maar wel ten dele ? Is hier dan nog een roomse zuurdesem in de geloofsbeHjdenis merkbaar ? Die vraag wensen we nader te onderzoeken.

De aanleiding is, wat we onlangs ergens lazen, dat onze vaderen een middenweg zouden hebben bewandeld. Het werd zo voorgesteld: de roomsen zeggen: de doop doet de erfzonde ganselijk te niet; de zwinglianen zeggen: de doop doet de erfzonde ganselijk niet te niet; de gereformeerden zouden het juiste midden houden met de uitdrukking: de doop doet de erfzonde niet ganselijk te niet.

Nu is er op zichzelf geen bezwaar tegen, om een middenweg te volgen. Men denke er maar aan, dat de gereformeerden inzake het avondmaal het juiste midden behielden tussen de zwinglianen enerzijds en de lutheranen anderzijds. Maar als de tegenstellingen inzake de doop in de dagen der Reformatie zo zouden hebben gelegen, als hierboven geschetst, dan zouden wij toch moeten zeggen, dat de zwinglianen het bij het rechte eind hadden in dit opzicht en niet de gereformeerden. Maar dan zouden we óók moeten zeggen, dat deze zelfde geloofsbelijdenis in het artikel dat inzonderheid over de doop handelt, meer zwingliaans, dan gereformeerd zou zijn. Immers in artikel 34 wordt iedere geestelijke uitwerking van het uitwendige waterbad scherp afgewezen met de woorden: „Niet dat zulks door het uiterlijke water geschiedt, maar door de besprengjng van het dierbaar bloed des Zoons Gods." Daarom geloven we niet, dat deze tekening van de stand van zaken juist is.

Is er, zo zouden we kunnen vragen, dan tóch niet in artikel 15 (mogelijk per abuis) iets binnengeslopen, waardoor er een tegenstelling is tussen artikel 15 en artikel 34 ?

Artikel 15 spreekt over de erfzonde. De erfzonde is de zonde, die wij allen gezondigd hebben in ons verbondshoofd Adam, waardoor wij ons hebben losgescheurd van God en onszelf het eeuwig oordeel hebben waardig gemaakt. In deze erfzonde is te onderscheiden tussen erf schuld en erfsmet„ ook wel genaamd de toegerekende erfzonde en de inklevende erfzonde.

Erfschuld is het drievoudig vonnis des doods, dat alle mensen over zich gehaald hebben uit kracht van hun bondsbreuk in het paradijs in Adam, hun verbondshoofd. Erf smet is .de totale verdorvenheid, die elk mens aangeboren is uit kracht van geboorte uit Adam, ons geslachtshoofd.

De erfzonde bestaat dus uit erfschuld en erfsmet. Het is niet overbodig, om deze zaken nog eens uiteen te zetten. Want de meeste tegenwoordige theologen en dominees willen van erfschuld niets meer weten. Zij gebruiken dan soms toch nog wel de uitdrukking „erfzonde". Maar zij verstaan die dan geheel in de zin van erfsmet. Wij zijn uit zondige ouders geboren, zeggen zij. De zonde erft op alle mensen over. Alle mensen zondigen, dat is ons aller lot, ons aller doen, het gebrek dat aan de ganse mensheid kleeft, en dat is nu de erfzonde. Zo spreekt de moderne mens. En zo hij nog iets zou willen weten van erfschuld, dan leidt hij die erfschuld af uit de erfsmet: die inklevende verdorvenheid, dat is onze eigenlijke schuld. Van een toegerekende schuld krachtens de zonde van Adam wil de moderne mens niets weten.

Zulk een erfschuld druist in tegen het rechtsgevoel van de moderne mens. Hij redeneert: waarom moet mij toegerekend worden, wat een verre voorvader van mij heeft misdreven .' Bovendien gelooft de moderne mens niet eens meer, dat Adam bestaan heeft. Zo is de duivel aan het werk om het geloof in God en goddelijke zaken weg te drukken. Dit voorjaar promoveerde „de Wageningse hervormde predikant J. Verburg in Leiden op een proefschrift, dat merkwaardig weinig aandacht heeft

getrokken. Deze ds.Verburg heeft zich namelijk in dit proefschrift beijverd, om aan te tonen, dat het bestaan van Adam voor de dogmatiek helemaal niet noodzakelijk is. We kuimen gerust de theorieën van Darwin over het ontstaan van de mensheid voor waar aanvaarden, want ze tasten de dogmatiek niet aan, zo betoogde hij. Ook de leer van de erfzonde kan zonde meer gehandhaafd worden. Maar als hij dat nader uitwerkt, moet hij toch wel toegeven, dat bij hem alleen een erfzonde overblijft in de zin van erfsmet.

Wie zich onderwerpt aan Gods Woord, kan met deze moderne ongeloofstheorieën onmogelijk meegaan. Wij wijzen kortheidshalve nu alleen maar op Romeinen 5 : 12 - 21. Daar wordt de werkelijkheid van de erfschuld ten duidelijkste in het licht gesteld. De ene misdaad van Adam heeft de schuld gebracht over alle mensen tot verdoemenis. Zo leert Gods Woord het ons. Daar hebben wij ons aan te onderwerpen. En wanneer mensen als Kuitert en Verburg het betoog van de apostel opzij zetten door te spreken van „rabbijnse speculaties", waaraan Paulus zich hier schuldig zou maken, dan wordt de voze grondslag van hun redeneren.maar al te duidelijk. Want die grondslag is niet Gods Woord, maar hun eigen verstand, dat zich als keurmeester opwerpt over Gods Woord.

Onze vaderen hebben altijd geleerd: de erfzonde is in de eerste plaats erifschuld. - De erfschuld gaat vooraf. De erfsmet vloeit uit de erfschuld voort. Omdat wij in Adam schuldig staan, daarom worden wij in zonde ontvangen en geboren. Er zou geen smet der zonde zijn, wanneer er geen toerekening van de schuld in Adams val was.

En zoals nu in de val de toerekening van de schuld voorafgaat aan de smet der zonde, zo gaat nu ook in het herstel in de genade de rechtvaardigmaking vooraf aan de heiligmaking. Ook hier zien we de moderne ketterij. Zoals de modernen niet meer van erfschuld willen weten, alleen maar van erfsmet, zo wordt bij hen ook de rechtvaardigmaking in feite afhankelijk gemaakt van de heiligmaking. In reactie op Karl Barth, die in wezen een anti-nomiaan was, is de klepel nu geheel naar de andere zijde doorgeslagen en predikt men weer op de ouderwetse pelagiaanse wijze een christendom van goede werken. Gods Woord laat de heiligmaking volgen uit de rechtvaardigmaking. Zoals ook Zondag 32 zegt: Aangezien wij uit onze ellende, zonder enige onze verdienste, alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen ? Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heilige Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt enz.

En nu leert Hellenbroek, als hij handelt over het verschil tussen de rechtvaardigmaking en de heiligmaking, zo kernachtig: De rechtvaardigmaking neemt de schuld weg, de heiligmaking de smet der zonde. De rechtvaardigmaking geschiedt volmaakt, de heiligmaking hier in dit leven maar ten dele.

En dat is het nu, wat in artikel 15 wordt beleden, als daar gezegd wordt, dat de erfzonde „niet ganselijk te niet gedaan noch geheel uitgeroeid" wordt. De belijdenis heeft daarbij, zoals uit het vervolg blijkt, Gods ware kerk op het oog. Ook al mag Gods volk ervaren, dat de zonde niet meer over hen heerst tot verderf, nochtans worden ze ook gewaar, dat ze niet vrij zijn van de smet der zonde. De. erfschuld is weg, vergeven, uitgedelgd, maar de erfsmet is gebleven, zodat een Paulus moest bekennen: Want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont. Want het vollen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat . vind ik niet. Want het goede dat ik v\nl, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods >

Al is de erfschuld weg, de erfzonde zal in de vorm van de erfsmet geheel het leven blijven nawoelen, zoals artikel 15 dan ook vervolgt: „aangezien de zonde daaruit altijd als opwellend water uitspringt, gelijk uit een onzalige fontein; hoewel zij nochtans de kinderen Gods tot verdoemenis niet toegerekend, maar door Zijn genade en barmhartigheid vergeven wordt."

Zo hebben wij dan de uitdrukking te verstaan, dat de erfzonde ook in het leven van Gods volk nimmer „ganselijk te niet gedaan noch geheel uitgeroeid" wordt. Maar nu rijst nog de vraag, waarom de belijdenis in dit verband over de doop spreekt.

Daarover D.V. de volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Erfzonde en Doop (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's