Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ikabod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ikabod

7 minuten leestijd

En zij noemde het jongetje: Ikabod! 1 Samuel 4 vs. 21a

Er heerst grote ontsteltenis in Silo. Een boodschapper uit de slagorde van Israël, zeg maar gerust een vluchteling van het slagveld had de stad in rep en roer gebracht. Hij meldde de nederlaag die Israël tegen de Filistijnen geleden had, een volstrekte nederlaag; en ieder riep ach en wee.
De stokoude priester Eli zit aan de kant van de weg op een stoel. Zijn hart is vol zorg over de ark Gods, die Israël meegenomen heeft in de strijd. Hij hoort het luide gekerm en geweeklaag; wat is er toch aan de hand, vraagt hij, gespannen. Het antwoord op die vraag is verpletterend. Israël is verslagen, Eli's zonen zijn gesneuveld en de ark is weggevoerd. Eli slaat er steil van achterover, hij breekt zijn nek. Ook hij heeft de ramp niet overleefd, de ramp van de ark, die in de handen van de vijanden gevallen is. Eli is het slachtoffer van deze ramp.
Daar gaat het immers om in deze geschiedenis en dat wordt telkens naar voren gehaald: de ark Gods is gevankelijk weggevoerd. Dat raakt Eli meer dan de dood van zijn twee zonen. Hij deed dienst bij het heiligdom te Silo, waar de ark des Heeren een plaats gevonden had. Hij sterft een priesterlijke dood, nu zijn priesterdienst ten einde is. Eli was een oude man met gebreken, ieder kan die aanwijzen. Toch was hij een oprecht dienaar des Heeren. Wat het zwaarste was, weegt hem kennelijk het zwaarste: de ark is weg. God is geweken, daaraan is deze man bezweken.
Het gerucht dringt door tot in het huis van Pinehas vlakbij de tabernakel. Tot in de kamer waar zijn vrouw op de geboorte van haar kind wacht. Men kan het niet voor haar verbergen: haar man is in de strijd gebleven, haar schoonvader is van schrik gestorven, de ark is genomen. De schok is ook voor haar te groot; de weeën overvallen haar. Een zoon wordt haar geboren, de moeder gaat sterven aan deze ontijdige bevalling. De vrouwen die om haar heen staan en haar ondersteunen willen haar troosten: Vrees niet, want ge hebt een zoon gebaard. Ze hoort het niet eens. Maar ze is nog helder van geest en ze noemt het kind bij zijn naam: Ikabod! Weg is de eer, weg is de heerlijkheid. Ook haar weegt het wegvoeren van de ark zwaarder dan de dood van haar man, en van haar schoonvader, zwaarder dan haar eigen dood.
Vindt u het geen ontroerende geschiede­nis. Leven en sterven raken elkaar. Er wordt een kind geboren terwijl de dood links en rechts zijn verwanten wegmaait, zijn vader, zijn grootvader, zijn oom, zijn moeder. Een familiecatastrofe. Dit jonge leven, door veler sterven omringd. Toch valt daarop de nadruk niet. Alle aandacht wordt gevraagd voor de naam die het kind krijgt. Het is een naam, waarin de stervende moeder haar leed uitsnikt, het leed van haar geloof. De naam is een heel kort klaaglied: Ikabod. Klaagliederen kunnen geloofsliederen zijn; zo is het hier: haar klacht wordt uit haar geloof geboren. Ze verklaart die naam heel nauwkeurig, zodat ieder misverstand is uitgesloten: want de ark Gods is geno­men. Het is haar laatste woord, haar laatste adem is ermee gemoeid. Wij herinneren ons Rachel, de stammoeder van Israël, die haar kind: Benoni noemde, onder soortgelijke omstandigheden. Deze vrouw wint het van Rachel. Niet haar persoonlijke smart, maar de smart om de ark des Heeren wordt in de naam van dit kind gespeld. Voor die diepgaande smart kan de geboorte van haar zoon, geen troost bieden. Over zijn wieg hangt de zware schaduw van het verlies: Ikabod!
Vreselijk, zegt u, haar man en haar zwager en haar schoonvader, meegesleurd in het oordeel Gods over Eli's huis; het priesterlijk geslacht weggerukt, als in een wervelstorm. Vreselijk, voeg ik eraan toe, de ark in vreemde handen, straks wordt het heiligdom met de grond gelijkgemaakt. De Heer is van Zijn volk geweken. Het teken van Zijn genaderijke tegenwoordigheid werd door de vijanden buitgemaakt. Daar kan deze vrouw niet overheen komen, daar kan dit kind haar niet overheen helpen. Dat gaat te diep, haar levenschip schuurt langs de bodem, het loopt vast, het breekt stuk. Zij weigert zich te laten troosten, Ikabod.
Haar laatste woord werpt licht over haar hele leven. Het was een tijd van verval, men zou denken: er is niemand meer die de Heere vreest, wien de eer des Heeren ter harte gaat. Ondertussen is daar zo'n vrouw, ze valt niet op, ze doet stil haar plicht in haar gezin; wat weten we van haar? We kennen haar, we kennen haar goed, al weten we verder niets van haar, al wordt niet eens haar naam ons medegedeeld.
Haar leven was niet gemakkelijk geweest, verre van daar. Ze is getrouwd met een priester en woont te Silo, het middelpunt van Israels eredienst. Eredienst! Ze zou er smalend over kunnen spreken. Maar dat is haar aard niet. Ze draagt leed over de ontering van de naam en de ontaarding van de dienst des Heeren. Haar eigen man maakt zich daaraan schuldig, hij kende de Heere niet. Hij pleegde ontucht met andere vrouwen, het heiligdom werd, mede door zijn toedoen, bijna een bordeel. Hoe heeft het haar gegriefd. Niet veel fraais, die dienst des Heeren, die dienaren des Heeren. Is ze er onverschillig onder geworden of boos en bitter. Nee, ze heeft de dienst des Heeren lief, en als ze sterft getuigt ze daarvan: Ikabod. Ze ziet over alles heen, over heel de santekraam van Silo, ze is — stil, luister nu goed — in haar uiterste bezig met de heerlijkheid des Heeren. Had u dat verwacht? Maar ze zijn er nóg, die in het binnenste van hun leven, de heerlijkheid des Heeren kennen en zoeken. Wij zijn daarbij soms buitenstaanders, totdat opeens, het binnenste buitengekeerd wordt. Dan horen we met verwondering, wat daar voor een geheim bewaard was.
De eer is weggevoerd uit Israël, want de ark Gods is genomen. Het Hebreeuwse woord voor eer, heerlijkheid is: 'kabod'. Het betekent letterlijk: zwaarte, wat van gewicht is, wat zich laat gelden. Vandaar de naam: Ikabod. Weg heerlijkheid, weg eer. De ark, we zeiden het reeds, is teken van de heerlijkheid des Heeren. En de heerlijkheid des Heeren is tegelijk de eer van Israël.
Herhaaldelijk wordt de ark Gods de ark des verbonds genoemd. De heerlijkheid van Israël bestond niet uit krachten en schatten, uit allerlei, waardoor het zich meten kon met andere volken. De eer van het volk was het verbond met de Heere.
God had dit volk uitverkoren, zich tot een volk gemaakt. Hij wilde hun God zijn, zij zouden Zijn volk zijn. Dat verbond was een levensverbintenis. Binnen dat verbond ging de Heere met Israël om. Hoe kan dat nu? Israël was een zondig volk en de Heere kan met de zonde geen gemeenschap hebben. De ark des verbonds geeft ons op dit punt de nodige opheldering. Het verzoendeksel. De verzoening, dat is de grond van de omgang. En ook zo is de dienst des Heeren, eredienst. De Heere stelt er een eer in, om de zonde te verzoenen, zijn luister straalt mild door Zijn genade heen. Zo kon Hij met hen verkeren, Zijn intrek bij hen nemen, van vlakbij hun God zijn. Dat de Heere in hun midden woonde, dat was de heerlijkheid van het volk.
Weg heerlijkheid. Het verbond werd verbroken, ieder nam de vrijheid om naar eigen goeddunken te leven, los van de Heere, ver van de Heere. De eer werd met voeten getreden, vergooid! De glans die de naam des Heeren over Israël leg­de is verdwenen. Grauw en zwaar trekken de wolken langs het zwerk. Wat kan men nu nog voor goeds verwachten? Hoe kan er nu nog van heerlijkheid sprake zijn, nu Israël zijn eer verspeeld heeft. De ark in de handen van de vijanden gespeeld heeft? Wie merkt het? Eli had er erg in. Deze vrouw ook. Het krenkt haar tot in het diepst van haar hart. Blijkbaar was de heerlijkheid des Heeren voor haar van gewicht, van doorslaggevend gewicht. Haar leven hing ermee samen, het hing ervan af. En zo gunt ze ons een blik in haar hart, als ze haar kind de veelzeggende naam geeft: Ikabod.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Ikabod

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's