Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op de Speelplaats van het heil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op de Speelplaats van het heil

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TER INLEIDINGIn het hier afgedrukte artikel geeft prof. Graafland, hoogleraar aan de R.U. te Utrecht, een bespreking van het zesde deeltje uit de serie "Cahiers voor het christelijk onderwijs". Dit deel is van de hand van de huidige - en zeer aktieve! - voorzitter van de Unie "School en Evangelie", uitgeefster van deze serie.Dit zesde deel kreeg de titel mee "Op de speelplaats van het heil", een Schriftwoord ontleend aan de profeet Zacharia: "Ook zullen de pleinen van de stad vol zijn van jongens en meisjes, die daar spelen".Kerngegeven in dit kahier is de voor velen problematische (onder-) scheiding van vertikaalhorizontaal, hemel-aarde. Drs.Gilhuis wil dit 'dilemma' ontkomen; dr. Graafland gaat hier in deze bespreking op in.Dit kahier telt 118 blz. en kost ƒ 8, 90 (tweede druk). Het wordt op de markt gebracht door J.H.Kok B.V., Kampen, 1973.

door prof. dr. C.Graafland,

In de serie Cahiers voor het christelijk onderwijs is onder bovenstaande titel opnieuw een boek verschenen van de hand van drs. T. M. Gilhuis. Het is welgeteld het derde door hem geschreven boek binnen een tijdsbestek van een goede twee jaar. Gilhuis blijkt te kunnen schrijven. Dat wordt niet alleen duidelijk, als wij letten op de kwantiteit van zijn produktie. Hetwordt niet minder duidelijk, als wij letten op de kwaliteit ervan. De boekjes van Gilhuis laten zich lezen als een roman. Ze hebben trouwens ook veel weg van een roman. Zeker dit laatste deeltje. Want het bestaat eigenlijk maar voor het kleinste deel uit betoog. En voor het grootste deel uit vertelling. Maar... en dat is het boeiende van dit geschrift, de vertelling fundeert en aktualiseert het betoog. Zodat ook het betoog zelf daardoor vlees en bloed voor ons krijgt.

Als wij in het kort op de inhoud ervan willen ingaan, kunnen wij niet zoveel nieuwe dingen zeggen in vergelijking met wat wij reeds gezegd hebben in een vorig artikel in dit blad n. a. v. het boekje van Verkuyl en Plomp uit deze zelfde serie: Christelijk onderwijs met de wereld als horizon. Het gaat ook hier weer om de eigen taak en roeping van de christelijke school in de wereld van vandaag. In ieder geval is het duidelijk, dat Gilhuis er bijzonder kien op is om de vertikale en de horizontale dimensie van het heil met elkaar in evenwicht te houden. Het is me dan ook al opgevallen uit vroegere kritieken, hoe gevoelig Gilhuis is in dit opzicht. Hij kan het maar moeilijk verdragen, als hem wordt verweten, dat hij de horizontale dimensie voortrekt ten koste van het vertikale. Dat komt zijn eer te na. En dan verdedigt hij zich fel.

Nu dacht ik, dat wij dit volledig dienen te honoreren. Ik kan het ook wel begrijpen, dat Gilhuis in dit opzicht zo bijzonder gevoelig is. Want dat komt ook inderdaad zijn eer te na.

Namelijk zijn eer, dat hij stamt uit een gereformeerde traditie, waarin juist de vreze des Heeren een essentieel element was van het christelijk leven en ook van het christelijk onderwijs. Om hem nu te verwijten, dat hij van deze koers is afgestapt, doet hem zeer. En dat is te begrijpen. Dat is zelfs hogelijk te waarderen.

Daaruit is dan ook te verklaren, dat hij ook weer in dit boekje aan de vertikale lijn recht wil doen. En als intentie kan ik dat volledig aanvaarden, als ik dit boek lees. Maar als ik mij afvraag, of Gilhuis er ook in geslaagd is om deze intentie gestalte te geven, kom ik toch tot een teleurstellend resultaat. Ik zal proberen om aan deze teleurstelling inhoud te geven te meer omdat Gilhuis zelf het gesprek wil voeren over wat hij voorstaat. Maar dan graag een gesprek, dat op reële basis staat. En daar heeft hij gelijk in. Ik wil proberen daar zoveel mogelijk aan tegemoet te komen.

Mijn eerste bezwaar tegen zijn boek is, dat hij wel de vertikale en horizontale lijn beide wil verdiskonteren, maar dat hij dit te veel doet in het schema van na-elkaar. Eerst het vertikale en dan het horizontale. Eerst de verhouding tot God en dan de verhouding tot deze wereld.

Dat blijkt in de eerste plaats m zijn historische schets, die heel sterk suggereert alsof wij vroeger het tijdperk van het vertikalisme hebben gehad, terwijl het nu tijd wordt voor de horizontale aspekten.

Zo kan Gilhuis zeggen, dat nu de beurt is aan de barmhartige Samaritaan, terwijl vroeger (al te) lang de tollenaar aan de beurt is geweest. Hieruit blijkt typisch de reaktie, waarin Gilhuis zich bevindt. Nu is reageren op een vroegere eenzijdige positie op zichzelf geen verkeerde zaak, soms zelfs een nodige zaak. Maar de vraag is, of Gilhuis hier niet zelf van dat verleden een eenzijdig beeld geeft. Is het wel waar, dat het vroeger zo vertikaal toeging? En is het ook waar, dat het vroeger zo weinig horizontaal toeging? Hoewel het te begrijpen is, dat Gilhuis voortdiirend zich beperkt tot algemene uitspraken inzake dit verleden, zou het toch de moeite waard zijn om in dit opzicht de geschiedenis wat preciezer te bekijken. Gilhuis is historicus en hij weet er dus een heleboel van. Toch zou ik hem in overweging willen geven om ook eens de geschiedenis te bezien in de skopus van het horizontale. Ook de geschiedenis van de Gereformeerde traditie. Ik ben ervan overtuigd, dat wij dan niet zo dit schema van vroeger vertikaal en daarom nu horizontaal kunnen hanteren.

Dat bezwaar geldt echter niet alleen in historisch opzicht, maar ook in systematisch opzicht. Want dan past Gilhuis namelijk hetzelfde schema toe. Hij schrijft dan ook: ... na deze nadrukkelijke vóóropstelling (nl. van het vertikale), menen wij nu de ruimte te hebben geschapen om uitvoeriger en met klem in te gaan op de tweede regel van deze melodie, de horizontale dimensie van het Evangelie (blz. 27). Het bezwaar hiertegen is, dat je in feite boven de door Gilhuis gelaakte eenzijdigheid van het verleden zodoende niet uitkomt. Het enige verschil is, dat het dan vroeger om de eerste regel van de melodie ging (Er ruist langs de wolken een lieflijke naam) en dat het daarom nu moet gaan om de tweede regel (die hemel èn aarde verenigt tezaam). Het gaat er juist om deze eenzijdigheid te doorbreken en niet meer van een naelkaar te spreken maar van een gelijktijdigheid van beide dimensies van het evangelie.

Nu wil ik niet ontkennen, dat Gilhuis dit ook wel doet. Hij haalt op blz. 29 b. V. een uitspraak van Prof. De Graaf aan, die in de richting van deze gelijktijdigheid wijst. "Zo is de gerechtigheid van de bijbel ondenkbaar zonder de notie van de rechte verhouding tot God, waarin de gelovige door God in Christus' geschonken gerechtigheid wordt overgeplaatst. " Maar waar het nu op aan komt, is, hoe dit aspekt funktioneert. En dan kan ik mij niet aan de indruk ontworstelen, dat bovengenoemde notie in dit boekje als een tussenzin funktioneert. Het wordt uitgesproken op de wijze van een koncessie. Natuurlijk, dat element is er ook, maar.... en dan volgt de hoofdzin. Dat geldt ook van het bovengenoemde citaat. Want dan volgt daar onmiddellijk op: "Maar van hieruit gedacht schuift zich toch ook telkens weer de barmhartige Samaritaan naar voren: Denk aan de brief aan Jacobus: weest daders des woords en niet alleen hoorders. . . " (blz. 29).

Het gaat er dus niet om, dat Gilhuis de dingen niet noemt. Het gaat erom, hoe de dingen bij hem funktioneren, welk gewicht eraan wordt gegeven. En dan is het vertikale de notie, die er natuurlijk ook moet zijn, die wordt verondersteld, en die als sprinkplank dient. Maar te weinig wordt door Gilhuis duidelijk gemaakt, dat het vertikale voortdurend meegaat met het horizontale en dit horizontale voortdurend ook kwalificeert. Het is niet een kwestie van wie er nu aan de beurt is, de tollenaar of de barmhartige Samaritaan. Het gaat erom, dat, om het zo eens te zeggen, de tollenaar de barmhartige Samaritaan blijkt te zijn en de barmhartige Samaritaan de tollenaar.

Het horizontale volgt niet slechts op het vertikale, maar het horizontale wordt door het vertikale bewerkt, gevoed en beheerst. Het horizontale hangt van het vertikale af, niet eenmaal maar altijd, van a tot z.

Dit brengt mij tot een derde bezwaar. En dat betreft de manier, waarop Gilhuis de Schrift hanteert. Uiteraard kan hij dat in het bestek van dit boekje slechts summier doen. Maar hoe summier ook, het had toch wel wat evenwichtiger gekund.

Bovengenoemd citaat van De Graaf is zo ongeveer alles, wat Gilhuis over de vertikale en geestelijke gerechtigheid volgens de Schrift zegt. Verreweg het zwaarste aksent valt op de horizontale dimensie van het bijbelse woord gerechtigheid. Dat lijkt me op zijn minst eenzijdig. Ik heb het vermoeden, dat een nauwkeurig onderzoek van het woord gerechtigheid in het Nieuwe Testament een ander beeld geeft dan Gilhuis geeft, met veel meer krachtig aksent op de gerechtigheid van Christus die door het geloof ons deel wordt, en waardoor wij rechtvaardig zijn voor God. En nu lijkt het mij voor de christelijke kerk (in onderscheid met de joodse synagoge) geboden om de O. T.-ische gerechtigheid in het licht van deze in Christus geopenbaarde gerechtigheid te bezien. Niet om het alleen maar geestelijk en vertikaal te houden. Maar wel om die korrelatie van geloofsgerechtigheid en daadgerechtigheid, van vertikaal en horizontaal (zie boven) tot haar recht te laten komen. Ook hier trekt Gilhuis ondanks zijn tegenovergestelde intentie toch de dingen te ver uit elkaar. Daar komt nog bij, dat het de vraag is, of het z. g. dualisme, dat Gilliuis alleen toeschrijft a.aii de funeste platonische invloed in het verleden (Augustinus, enz.) toch ook ergens niet in de Schrift is terug te vinden. Wordt de zonde in de Schrift niet zo ernstig genomen, dat het nog-niet van de verlossing aan den lijve gevoeld wordt, namelijk in de beleving van de breuk die dwars door deze wereld en door het leven loopt? Het is niet voor niets dat in het N. T. de zonde zo dicht bij het vlees wordt gedacht en dat het heil zo dicht bij de geest wordt gedacht. Het is inderdaad niet geoorloofd om dit te trekken in het schema van een kosmisch dualisme in griekse geest. Maar het is ook niet geoorloofd om dan maar te zeggen, dat er geen dualisme is. Er is ook nog zo iets als een bijbels dualisme, waarin het aan den lijve gevoeld wordt dat de gerechtigheid nog slechts een vertikale werkelijkheid is en nog zo weinig een horizontale. En dat het niet een menselijke zaak is om deze gerechtigheid te bedrijven, maar een goddelijke zaak, die alleen door het geloof in Hem, op de wijze van het teken, torso-achtige gestalte aanneemt in onze wereld en onze geschiedenis.

Kortom, er zijn nog zoveel andere bijbelse noties, die Gilhuis laat liggen. En die hij toch niet kon missen om een werkelijk evenwichtig (en dat is gereformeerd) beeld te schetsen van de christelijke roeping in deze wereld.

Met dat laatste hangt dan ook mijn laatste bezwaar samen. Dat betreft de enigszins triomfale toon van dit boekje. Dat geldt niet het verleden van het christelijk onderwijs, want dat komt er bekaaid van af. Maar het geldt wel de verwachting en waardering van het (empirische) christelijk onderwijs nu. Het zal wel aan dat bovengenoemde dualisme liggen, dat het mij nooit over de lippen zou kunnen komen, wat Gilhuis schrijft op blz. 33, als hij spreekt over de macht der liefde die zich in Jezus openbaart: "Omdat de christelijke school van die Macht weet en wat meer is eruit lééft (curs. C.G.) moet ze haar leerlingen wel opvoeden in verzet tégen het soort macht waar de Prediker het over heeft".

Ik vraag me af, welke christelijke school zich hierin herkent. Ik moet zeggen dat mijn beoordeling een stuk minder enthousiast is, en die beoordeling is ook niet alleen maar van theoretische aard. Wat zit er achter, als Gilhuis zo kan spreken. Heeft dat dan toch nog steeds te maken met een neo-calvinistisch optimisme ten opzichte van de empirische gemeente ?

Ik wil besluiten met de opmerking, dat ik ervan overtuigd ben, dat Gilhuis het vertikale en horizontale aspekt van het heil bij elkaar wil houden. Vooral tegen het eind van het boek (blz. 113 v. v.) komt dit het beste uit. Maar als wij proberen door te dringen naar de verhouding tussen beide, dan komen er bezwaren, die tenslotte wel eens van doorslaggevende betekenis zouden kunnen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

De Reformatorische School | 48 Pagina's

Op de Speelplaats van het heil

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

De Reformatorische School | 48 Pagina's