"Publieke gerechtigheid" van het CDA
Gedegen beschrijving van „een ideologie zonder vast fundament"
Het CDA is na haar tienjarig bestaan een volwassen politieke partij geworden. Dat bleek gisteren in de publikatie van het rapport "Publieke gerechtigheid". Voor het eerst gaven de christen-democraten een integrale visie op de positie van de overheid In de samenleving. In deze visie komt de synthese of verbinding tussen het voormalige AR-, CH- en KVPfllosofleën heel duidelijk tot uitdrukking. Het oudtijds onverenigbare Is samengesmeed tot een schijnbaar hechte CDA-filosofie.
Niet minder dan 352 pagina's telt de studie "Publieke gerechtigheid", die gistermiddag tijdens een mini-symposium in de Eerste Kamer werd gepresenteerd. Het rapport munt uit in toegankelijkheid. Moeilijk taalgebruik is zo veel mogelijk gemeden. Voor het CDA zijn in de begrippen „solidariteit, publieke gerechtigheid, rentmeesterschap en gespreide verantwoordelijkheid" dè politiek relevante noties uit de bijbelse boodschap samengevat., Van die begrippen is met name "Publieke gerechtigheid" het identiteitsbepalende beginsel voor de overheid.
In de studie wordt de zogenoemde politieke theologie afgewezen, voor zover deze de sterke arm van de overheid wil gebruiken om het „toegezegde heil definitief op aarde te vestigen". Daarmee nemen de samenstellers afstand van de politieke interpretatie van de Bergrede, die de eerste CDA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer, mr. W. Aantjes, ooit het licht deed zien. Maar niet alleen de politieke theologie, ook de calvinistische theocratie en de lutherse tweerijkenleer zijn op de weegschaal van "Publieke gerechtigheid" gelegd, gewogen en te licht bevonden.
Dorre opsomming
Kerk en Staat zijn gescheiden, zij het dat de christendemocraten een dialoog tussen beide instituten wel op prijs stellen en deze zelfs als een „christelijke deugd" zien. De politieke overtuiging van christen-democraten (en dus niet van de christendemocratie) wortelt in het bijbelse getuigenis. Die fungeert als morele band tussen partijgenoten. Dat getuigenis is geen resultante van een dorre opsomming van bijbelteksten, maar het „oriënteert zich op de strekking van de Heilige Schrift".
Het klinkt mooi. Maar daarmee wordt wel het universele normatieve karakter van de decaloog als uitgangspunt voor het overheidshandelen ter zijde geschoven. Natuurlijk heeft niemand iets aan „een dorre opsomming van bijbelteksten". Maar „oriëntatie op de strekking van de Schrift" is wel erg vrijblijvend. Immers, daarbij is de subjectieve interpretatie van wat onder de strekking van de Schrift moet worden verstaan zo'n beetje de norm voor het politiek handelen.
Dit klemt te meer daar de christendemocraten zich weinig gelegen laten liggen aan de exegese van de Schrift, zoals die vanaf de vaststelling van de canon via de Reformatie en Nadere Reformatie tot ons is gekomen. En hiermee is de achilleshiel van "Publieke gerechtigheid" blootgelegd. Door een synthese te zien tussen de protestants-christelijke en de rooms-katholieke politieke overtuigingen moeten er wel „blinde vlekken" blijven in de analyse van de historische wortels. Die blinde vlekken zijn een gevolg van de onverenigbaarheid van de twee verschillende overtuigingen in het verleden.
Groen van Prinsterer
Vandaar ook dat het rapport in zijn analyse van de protestantse staatsbeschouwing begint met mr. G. Groen van Prinsterer. De opstellers beginnen dus, na de Franse revolutie van 1789, een wel zeer opvallende start. Het is ook de vraag in hoeverre aan Groen recht is gedaan in de beknopte analyse. Waarom wordt dit deel afgerond met Groens strijd voor de vrije school? Uit de briefwisseling tussen Groen en dr. A. Kuyper rond 1873 blijkt dat Groens eerste liefde nog steeds de openbare school met de Bijbel betrof.
De voorkeur voor de bijzondere school was voor hem in 1862 niet meer dan een "pis-aller", iets dat men neemt bij gebrek aan beter. In 1872 schreef dr. C. J. Geiswit van der Netten, een vriend van Groen, aan Kuyper het volgende: „Nu weet gij echter, dat de heer Groen in de laatste tijd weer met zijn lievelingsdenkbeeld van een godsdi^stige staatsschool voor de dag is gekomen; mij dunkt dat wij hem daarbij moeilijk kunnen volgen, maar moeten trachten ons met hem te verstaan".
Annexatie
Dit facet is wat meer uitgediept om duidelijk te. maken dat de CDA-annexatie van Groens gedachtengoed niet in alle opzichten stoelt op feitelijkheden. Overigens is Groen te veelzijdig om hem voor welk politiek-ideologisch karretje ook te spannen. Maar als hij al wordt aangehaald, dan moet, dit wel gebeuren in de geest van de Eva'ngeliebelijder zelf.
De opstellers constateren dat de kuyperiaanse soevereiniteit in eigen kring en het rk-beginsel van subsidiariteit elkaar sinds het Tweede Vaticaanse Concilie meer aanvullen dan dat ze met elkaar op gespannen voet staan. Wellicht is het beter het zo te formuleren, dat de beide politieke beginselen inmiddels zo waren uitgehold en uitgesleten, dat er gemakkelijk consensus kon ontstaan.
De hoofdstukken in het rapport over plaats, bevoegdheden, taak en instrumentarium van de overheid geven zonder meer blijk van een consistentie in de uitwerking van het begrip "Publieke gerechtigheid". Duidelijk komt daarin de waarborgfunctie van de overheid tot uitdrukking. Daardoor is het de overheid verboden zich in te dringen in de specifieke verantwoordelijkheden van „niet-statelijke" verbanden, zoals gezinnen, scholen en andere organisaties van het maatschappelijke middenveld.
Compromis
In het hoofdstuk "Kiezen en besturen" staan interessante gedachten over het „compromis": „Voor christen-democraten is de bereidheid om compromissen te sluiten geen uiting van een ge-, brek aan ruggegraat, maar een wezenlijk deel van het poHtieke ambacht. Het is zelfs een essentieel onderdeel van een rechtvaardig overheidsbeleid. Het „hoogste" recht verkeert al snel in starheid en misplaatse eigenwijsheid. Zodra christen-democraten in het uiterste compromis de waarden die zij verdedigen niet meer herkennen, is het tijd om zich uitdrukkelijk te distantiëren van de beslissingen".
De studie eindigt met het "Europa van de burgers", waarin veel gedachten terug te vinden zijn die de commissie-Deetman vorige week vrijdag lanceerde. In stelling en uitwerking is deze complete CDA-ideologie doordacht en consistent. In haar historische en vooral theologische worteling volstrekt onvoldoende en hier en daar zelfs onjuist. Dat is jammer, want daardoor krijgt deze ideologie wat vluchtigs, een te tijdgebonden karakter. En dat terwijl ze juist de verbinding moet zijn tussen onveranderlijke normen en de hedendaagse politiek. Kortom, het fundament van de ideologie deugt niet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1990
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1990
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's