Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gode eer en heerlijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gode eer en heerlijkheid

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Timotheus 1 vs. 17. Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken...
Zoo schreef Paulus aan zijn geestelijken zoon Timotheus en door hem aan Gods gemeente van alle eeuwen. De Kerstboodschap wordt ons in deze woorden geboden, geweld uit het hart van den apostel, die mocht belijden: ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij. Dan is de boodschap vol geest en leven en betooning der kracht. Aan doode handwijzers is geen gebrek, maar aan levende getuigen van Christus, die mogen belijden: Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Zalig de prediker, die in beginsel dit mag weten om zoo met blijdschap voor eigen hart het Woord des levens uit te dragen in het midden der Kerk Gods en eener wereld, die ondergaat in den nacht der onwetendheid.
Is het voor ons Kerstfeest geweest? Hebben wij den geboren Koning begroet en ontmoet? De dagen snellen voorbij en weldra staan we weer aan het einde van een jaar, vol geweldige gebeurtenissen in het leven der wereld en in eigen kring. Maar is het rustpunt van ons hart Christus en diens gerechtigheid? Dan kunnen wij wel huiveren en met Habakuk spreken: als ik Uwe redenen gehoord heb, zoo heb ik gevreesd, maar toch ook door het geloof belijden: Het zij dan, dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. Dan is het geen bezwaar, dat onze jaren voorbij snellen als met arendsvleugelen en ook dit jaar met al zijn lief en leed weldra tot het verleden zal behooren. Maar als de apostel zoo zijn leven teekent in Christus geborgen, is er geen zelfverheffing in zijn hart. Integendeel. Hij voegde eraan toe: waarvan ik de voornaamste ben.
De voornaamste der zondaren. Want al is Christus in den stal geboren en niet in ons hart, het zou ons geen nuttigheid geven. En waar Hij een plaats kreeg in het hart, daar is ootmoed geboren en zelfverfoeiing, want... die roemt, roeme in den Heere. Neen, dan is het ook weer niet zóó alsof hij zich een vertoon van nederigheid wil bijzetten of te goeder trouw zijne schuld gaat overdrijven, maar dan is die uitspraak welgemeend en waar voor zijne ziel. Was hij dan geen vrome farizeër geweest en onberispelijk voor de wet? Had hij niet met zijn volk zijne ongeloovigheid gemeen en zijn vijandschap? Ja, maar hij had de gemeente Gods vervolgd ten bloede toe; had een welgevallen gehad in hun dood en gegrijnslacht als zij getuigden van dezen Jezus, dien Hij nu zijn leven weet. Daarom in het bijzonder acht hij zich de voornaamste der zondaren en de minste der heiligen. Hij kan het zich maar niet vergeven, ook al vergaf de Heere het hem volkomen dit te hebben gedaan.
Zijne belijdenis is welgemeend en waar. De verhoogde Christus had hem zelf toegeroepen van den hemel: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij, het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan. Hoe gruwelijk toch is de zonde van ongeloovigheid en Christus-verwerping als zij in hardnekkigheid doorgaat, en in uitbrekende boosheid zich openbaart.
Hebt gij, lezer, dit wel bedacht nu weer een Kerstfeest achter u ligt, mogelijk het laatste voor uw sterfuur? Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft is alreede veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in den naam van den eeniggeboren Zóne Gods.
Zalig, den Koning te begroeten in het geloof en met de herders het Kindeke te aanbidden, die de Heere onze gerechtigheid is.
Maar het is niet alleen Paulus, die zich de voornaamste der zondaren weet en de minste der heiligen. Al Gods kinderen leeren zich kennen als goddeloozen, vervreemd van God van de baarmoeder af. Zoo blijft alleen de roem in vrije genade over. Daarvan is Paulus een van de meest treffende bewijzen en mag hij zeggen: maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus, in mij, die de voornaamste ben al Zijne lankmoedigheid zoude betoonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven.
Als hij dat alles bedenkt en inleeft, begint zijn ziel te golven, machtige ontroering grijpt hem aan en een kerstlofzang welt uit zijn hart. Een Kersthymne die dicht nadert aan het loflied der zaligen, zoo diep, zoo veelomvattend, zoo God-verheerlijkend.
Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid Amen.
De apostel is als vervoerd in den geest. Zoo vol van gedachten, dat hij nauwelijks kan denken, verzonken in den stroom der genade en toch vasten grond onder de voeten. Zijn hart moet zich in aanbidding ontlasten. Is het zoo bij u geweest bij de herdenking van Immanuël's komst in het vleesch? Of bleef uw hart droog en onaandoenlijk? Wie waarlijk het geboortefeest viert, moet komen tot aanbidding. Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave. Hij zinkt weg in God door Christus. Want hij mag verstaan en gelooven hoe de Vader Hem zond en de Geest in Hem woonde, gezalfd boven Zijne medegenooten. Hij mag inleven in het voltooide Kerstfeest. In God terug, door Hem dien God gaf tot eene verzoening voor de zonde. Aanbidding is als eene rivier, die ver buiten hare oevers is getreden. Alles staat onder water, van dijk tot dijk. Zijn eigen natuur ligt verborgen onder de genade; hij is dood voor zichzelven en de wereld. Gij kunt aanbidden bij Bethlehem, op Golgotha's heuvel, in Jozefs hof en op den Olijfberg. Hier vindt ge den hoogsten graad der aanbidding in dit ondermaansche tranendal door den Geest der aanneming gewerkt, die doet roepen: Abba, Vader. De kribbe staat in het licht van Pinksteren. Want Hij, die is nedergedaald, is sedert eeuwen opgevaren in de hoogte en heeft een naam ontvangen boven allen naam. Paulus mag zich als weg-wonderen.
Aanbidding is de volheid, de hoogste graad en de diepste diepte van den lof Gods. Zijt gij zóó ooit genaderd tot den Vader der lichten en den God aller vertroostingen in Christus? Door Hem met God verzoend? Zeker, deze aanbidding is schaars in onze dagen, maar daarom niet minder gepast en noodzakelijk, zullen wij waarlijk God eeren in de gave van Zijnen Eeniggeborene. Mijne ziel maakt groot den Heere en mijn geest verheugt zich in God mijnen Zaligmaker, zóó zong de moeder des Heeren, Maria, en in haar de Kerk.
Mag uwe stem, al is het zwak, bevende en trillende van aandoening, gedempt nog door vreeze wellicht, toch meezingen, omdat Hij uwe ziel innam en u openbaar werd als de Borg, die bij God intreedt voor den voornaamste der zondaren? Ik heb geloofd, daarom sprak ik. Hij zij onze avondzang en ons morgenlied.
De grondslag voor alle aanbidding ligt in den Heere zelf. Hij is de volzalige in zichzelven en dit groote werk der zaligheid, dat Hij wrocht in en door Zijnen Zoon is tot Zijne zelfverheerlijking bedoeld. Hij wilde mij niet missen in de schare Zijner ware aanbidders, al kan ik nog slechts stamelen van Zijn lof. Mijne goedheid raakt niet tot U!
Heden stippen wij slechts iets aan van den rijkdom van onzen text, die een gansche eeuwigheid vraagt om te worden ingeleefd en uitgeleefd. Hij formeert zich een volk, dat Zijnen lof zal vertellen en de kroon nederwerpen aan de gezegende voeten des Lams.
Het moet ons wel opvallen, dat Paulus door de leiding des Heiligen Geestes de vrijmacht Gods vooropstelt in zijn aanbidding. De grootheid, verhevenheid en majesteit Gods vervult zijne ziel. God heeft alles geschapen om Zijns zelfs wille. Gode zijn alle Zijne werken van eeuwigheid bekend.
De apostel noemt dien heerlijken God: den Koning der eeuwen. Daarmede ziet hij op God drieëenig, op het drievuldige wezen Gods, die te prijzen is in der eeuwigheid.
Bij die eeuwen denken wij aan de tijdkringen, die de wereld in de historie, naar den raad Gods, doorloopt. De gangen der eeuw zijn Zijne, zegt Habakuk. Zijne gangen worden niet met jaren, maar met eeuwen gemeten. Hij woont in de eeuwigheden, zegt Jezaia. In het harte Gods jaagt geen polsslag, maar Zijne eeuwigheid klopt in den tijd, die Hij met de schepping deed ingaan en waarin het wereldgebeuren verloopt. Hij is de eeuwige, de onveranderlijke, maar van Zijn eeuwig heden hebben wij geen besef, omdat wij schepsel zijn. Wel zijn wij voor eene eeuwigheid geschapen, maar ons wezen is niet de eeuwigheid, wij zijn eindig. Waren eenmaal niet, doch God is Zijne eeuwigheid. Alzoo spreekt de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is... Zoo leidt ons het Woord tot de ontzaglijke hoogheid en heerlijkheid Gods. Hij doet met de inwoners der wereld naar het Hem behaagt, Hij werpt de eilanden henen als stof en wandelt op de vleugelen van den wind. Wij zijn schepselen, van gisteren en weten niets. God is groot en wij begrijpen niet.
Wat betaamt ons, nog afgezien van onze zonde, diep te buigen voor dezen heerlijken God. En wat doen wij van nature? De schennige hand tegen Hem opsteken. Hem bespotten. Maar dat kan slechts onzen dood beteekenen en eeuwigen ondergang baren. Wij stellen ons in slagorde tegen God, gelijk een stoppel tegen het vuur.
Er zijn eeuwigheden in Zijne wegen en duizend jaren zijn in Zijne oogen als de dag van gisteren. Maar deze Koning der eeuwen heeft de eeuw in ons hart gelegd.
De tijd wentelt rusteloos voort. Straks wordt weer een jaar bijgezet in het graf der eeuwen, maar God wordt niet ouder. Hij staat boven den tijd. Zoo voert de apostel ons op tot de ontzaglijke majesteit Gods. Toch ook weer niet als een God van verre spreekt hij over Hem. neen, want in dien God mag hij zich — de voornaamste der zondaren — verlustigen. Van dien God mag hij stamelen: Abba Vader. Die God is onze zaligheid. Want, wel woont Hij, wiens de gangen der eeuwen zijn, in het hooge en verhevene, doch nochtans ook in het harte van verslagen zondaren.
De tijd wentelt voort, vele eeuwen reeds zijn voorbijgegaan, die niet wederkeeren. In dien tijd woelt de menschheid: het eene geslacht gaat en het andere geslacht komt. maar Hij is de onveranderlijke: de Koning der eeuwen. Ook dit jaar zijn velen opgeroepen om voor Gods rechterstoel te verschijnen. Groote veranderingen hebben zich voltrokken in het leven der natiën, in het ingewand der aarde en in de diepte der zeeën. Maar geen toeval voerde heerschappij, geen draad van het wereldbestel ontglipte aan Gods handen.
Rook ging op uit Zijnen neus en een vuur verteerde voor Zijn aangezicht, omdat Hij zeer verbolgen was. Bij Hem is Zijne majesteit een Sinai tn heiligheid, omringd van bliksemstralen. In de diepten der hemelen, met zijne ongekende ruimten heerscht Hij als Opperheer. Hij leidt den wagen met zijne kinderen en maakt de strengen van den Orion vast. In Zijne hand is het zevengesternte en geen muschje valt ter aarde zonder Zijnen wil. Van de eeuwen is God koning. Met souvereine majesteit heerscht Hij alom. Al dieper zinkt de Apostel voor dien heerlijken God in het stof en die God nu is zijn God, zijn Vader in Christus.
Als wij dan uit die wereld van dagen en jaren blikken tot den Koning der eeuwen, dan strijkt over den akker onzer ziel Zijn adem en wij bewonderen wat ons te hoog, te heerlijk en te heilig is. Buigt u dan in 't stof en verheft met lof t eeuwig Opperwezen.
Nu is er een heilige spot in onze ziel over den wijsgeer, die met aardsche maat den Koning der eeuwen wil meten. Over den mensch, die een woord tegen Hem durft spreken en wij verfoeien onszelven, dat wij niet steeds die lage plaats innemen aan de planten Zijner voeten, bewoners van Zijne voetbank, die wij zijn. Hij is de Koning der eeuwen.
Ook dit jaar regeerde Hij met wijsheid, ook al was Hij vreeselijk in mogendheden. Zoo aanbidt de apostel het eeuwig welbehagen Gods in den gang der historie, want de aarde heeft Hij den menschenkinderen gegeven om daarop te wonen.
Hij weet zijn levenslot saamgeweven met de gansche historie als een klein draadje in het groote borduurwerk, maar toch een draadje in de hand van den Koning der eeuwen.
Is het zoo met uw leven, dat voorbijgaat als eene schaduw? Maar dat alles zou slechts met ontzetting kunnen vervullen, ware het niet, dat de apostel mocht roemen in Hem, dien de Vader gaf ook voor hem, in wien hij was ingeplant door een levend geloof. Nu grijpt zijne majesteit wel aan, nu buigen wij wel diep, maar zullen toch niet vergaan.
Paulus noemt dezen God den onzienlijke, den onverderfelijke. Onverderfelijk. Hij heeft het leven in zichzelven en heeft ook den Zoon gegeven het leven te hebben in zichzelven. Zijne kracht vermindert niet, Zijn leven kan niet sterven. Zijne heerlijkheid niet tanen. Heden is Hij die gisteren was en morgen zal Hij zijn als heden. Verderven kan alleen wat geworden is, maar Hij is de eeuwig zijnde. Is het niet waar, dat de apostel hier een theoloog is bij uitnemendheid en macht ontvangt Christus op te voeren in de diepten van Gods deugden. Mijn Goël, mijn Koning!
Hij is onzienlijk. Dat zegt meer dan ongezien. Want het zou kunnen zijn, dat de mensch niet God kon zien, doch wel een ander schepsel. Doch neen, Hij is de onzienlijke. Onzienlijk is onze geest, onze eindige geest. Dat heeft hij gemeen — schepselmatig — met den eeuwigen Geest. Maar onze geest is niet ondoorgrondelijk. De overmaat van licht maakt Hem onzienlijk. God is een licht en geene duisternis is in Hem. Alle wasdom in kennis van den Onzienlijke, aan wien Mozes Zich vasthield, is ook toenemen hierin, dat Hij alleen volmaakt zichzelven kent. Zoo wordt de aanbidding verdiept naar mate God meer wordt gekend, in de heerlijkheid Zijner deugden.
Den alleen wijzen God, zoo vaart de apostel voort. Er is geen God dan Hij alleen. En deze God is onze God. De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Hij is ons deel, ons zalig lot, door tijd noch eeuwigheid te scheiden. Hoe prijzenswaardig moet Hij zijn, die vanwege Zijne alwaardigheid Zijns gelijke niet hebben kan.
En deze eenige God is wijs, alwijs. Wij kunnen die wijsheid niet doorgronden en onze hoogste wijsheid moge zijn dwaas te willen wezen om wijs te worden door Hem, die sprak: Ik ben de wijsheid, mijne is het verstand: die de weg. de waarheid en het leven is. Opdat nu door de gemeente bekend gemaakt worde aan de overheden en machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus onzen Heere. Hij maakt de duisternis tot licht en het kromme tot recht. Ook dit jaar toonde Hij een pad te kunnen vinden, waarlangs onze voet kon gaan. En Kerstfeest bepaalde ons bij die wondere wijsheid, die den weg der verlossing uitdacht en baande om zichzelf te verheerlijken. Hij heeft nooit iets verkeerds gedaan. Gelijk Hij, wiens wijsheid nimmer faalt, onzen geboortestond had bepaald, zóó leidde Hij ook ons leven en het leven van alle schepselen in den hemel en op de aarde. Hij is wijs in hetgeen Hij geeft, maar ook in hetgeen Hij onthoudt. Naar die wijsheid zullen alle dingen medewerken ten goede dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn. Dien God nu aanbidt de apostel en Gods Kerk met hem.
Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, onzienlijken en alléén wijzen God zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
Eere, dat is eerbetoon. Hem komt hulde toe en worde Hem toegebracht. Daarvoor heeft Hij in Zijne eeuwige liefde en wijsheid zelf gezorgd. Heerlijkheid is hier de lofzegging Zijner deugden. Geloofd zij de Heere God, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeg gebracht Zijnen volke, en heeft een hoorn der zaligheid opgericht. Wie zou U niet vreezen, Gij Koning der heidenen, want het komt U toe.
Ja, in alle eeuwigheid moet Zijn lof rijzen en Zijne eere worden verkondigd. Aan dit eerbetoon en dezen lof zal en mag geen einde komen. Als straks de tijd voorbij is, zullen de Zijnen van eeuwigheid tot eeuwigheid, door Zijne aanschouwing in verrukking gehouden, aanbidding brengen en de kroon werpen aan de voeten van het Lam. Dat is doel der verlossing. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Als wij op het Lam staren, blijft ons geen keuze en leuze over dan alleen om God te verheerlijken en wij verlangen den Koning der eeuwen in Zijne heerlijkheid te verheerlijken. Dat is de erve der knechten des Heeren. Maar daartegenover heeft het dien God in Zijne onbepaalde wijsheid goedgedacht degenen, die uiteindelijk weigeren Hem hulde te biên in Zijn Zoon, die gekomen is om de wereld te behouden, de rook hunner pijniging te doen opgaan in der eeuwigheid.
Ik loof eerlang U in een groote schaar! Straks wordt onze avondzang morgenzang en het nieuwe jaar is daar; de eeuwige Sabbath. Dan is ook het laatste Amen vervuld en gaat over in het eeuwig Hallelujah.

Wanneer zal ik ingaan, mijn Heiland en Koning,
En U eens aanschouwen? die mij reeds een woning
Uit vrije ontferming beschikt en bereidt;
Om U, die mijn harte naar boven wilt trekken,
Voor wien de eng'len het aanschijn bedekken,
Voor eeuwig te danken die mijn ziele verbeidt.

Wacht, wacht, o mijn ziele! het oog maar naar boven,
Blijf gij maar vertrouwend in Christus gelooven.
Straks wordt ge door 't hallel der zaal'gen begroet.
De lendenen omgordt! Nog een wijle geleden.
Nog een wijle gebeden, nog een wijle gestreden,
En... dan straks gaat ge uit uwen Heere tegemoet.

Kerstfeest; oudejaarsavond; nieuwjaarsmorgen!
Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken en den alleen wijzen God zij eere en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Gode eer en heerlijkheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's