Lust tot waarheid

Meditatie

Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste. Psalm 51:8

Deze 51e psalm is een lied van David, hetwelk hij gemaakt heeft toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, van God gezonden vanwege zijn zonden met Bathseba. En wanneer hij de woorden tot hem gesproken heeft: "Gij zijt die man", dan hebben die woorden hem als een pijl des Allerhoogsten in zijn ziel getroffen en zijn hart en consciëntie doorploegd, zodat hem dat in grote zielenood gedreven heeft in de binnenkamer. Hier werd deze psalm geboren, hetwelk hem voor God deed uitwenen: "Wees mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid en delg uit mijn overtreding naar de grootheid Uwer barmhartigheden". Diep mocht David inblikken, niet alleen in het soevereine van Gods genade, maar ook in de diepte van zijn goddeloos verdorven bestaan, hetwelk hem deed uitroepen: "Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen". Toch mag hij door genade heenzien, over bergen van zonde en schuld, naar dat Lam, dat God Zichzelf van eeuwigheid voorzien had. Met het oog daarop zegt hij: "Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste". David, die door genade schuldenaar mag worden en zijn zonden God mag bekend maken, waarvan hij niets achterhoudt, roept dan uit: 'k Bekende o Heer, aan U oprecht mijn zonden, 'k verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden". Dan mag David hier door genade weten, dat God lust tot waarheid heeft, omdat Hij de God der waarheid is, Die hem geschapen heeft naar Zijn beeld. Die God nu heeft lust tot waarheid. Lust wil zeggen: behagen, genegenheid, een welgevallen hebben. Dus de God der waarheid heeft een welgevallen, een behagen in waarheid in het binnenste.

Daarvan heeft de Heere Jezus gesproken: Uit het hart, met hetwelk het binnenste wordt bedoeld, komen voort boze bedenkingen, lasteringen. Ja, waar niets anders dan leugen en bedrog in gevonden wordt, omdat wij samen zonder enig onderscheid de duivel, die een leugenaar is van den beginne, zijn toegevallen. Van nature zijn wij vijanden van waarheid in het binnenste. Wie heeft er nu lust in om in oprechtheid voor God te belijden zijn schuld, zijn zonde, zijn verlorenheid, dat hij het leven verbeurd en de dood verdiend heeft? Niemand toch, dat zoeken wij niet, maar wij zoeken ons zelf te handhaven. Wij toch hebben ons vermaak, onze lust in de wereld en de zondedienst.

Maar om nu met David voor God te erkennen: "Ik heb gezondigd en gedaan, wat kwaad was in Uw oog", daarvan zijn wij vijanden, dat willen, dat kunnen wij niet, dan moet er genade in ons leven verheerlijkt worden. En dat is nu Gods werk. Dat heeft Hijzelf gewrocht door de Heilige Geest, zodat wij alleen door Gods Geest in oprechtheid onze schuld en verlorenheid voor God mogen belijden. Dat is die waarheid, als de Heere door Zijn Geest ons ontdekt heeft aan de gruwel van ons bestaan, wie wij in Adam zijn geworden. En in die weg van onze verlorenheid en doemwaardigheid God om genade mogen smeken. Daar komt God aan Zijn eer en schenkt in Christus Zijn genade aan verloren zondaren.

God heeft lust tot waarheid in het binnenste, niet om iets, dat in of van de mens is, maar wat van God is. In Hem, in Wie de waarheid vervuld is. Die zeggen kon: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven".

Verder zegt David: "In het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend". Wijsheid, aan wie? Aan Zijn kerk, dat volk, dat Hij van eeuwigheid gekend en geliefd heeft, dat zich hier voor God leert kennen een dwaas volk te zijn, omdat het zo menigmaal bezig is om in een weg van doen en laten de zaligheid te verdienen, dat zo blind is in God en goddelijke zaken, zo menigmaal luistert naar de influisteringen van de duivel en door ongeloof God zoveel verdacht komt te maken. Ja, het is een volk, dat door zijn dwaasheid als een schaap ronddwaalt, dat onbedacht zijn herder heeft verloren. Maar nu gaat de Heere juist aan dat dwaze volk, dat dagelijks moet bedelen met de dichter: "Heere, wijs mij toch Uwe wegen, die Gij wilt, dat ik zal gaan, tot dezelve maak genegen mij en doe ze.mij verstaan". Dat dwaze volk nu gaat de Heere onderwijzen door Woord en Geest, wanneer Hij het onderwijst in de verborgenheden van het hart, van Zijn Woord, Zijn Verbond. Onderwijzen, dat al hun tranen, gebeden, verbetering des levens, hun ijver voor het koninkrijk der hemelen. Hem niet kunnen bewegen hen genadig te zijn. Onderwijzen, zodat zij hun verlorenheid voor God leren kennen. Maar die hen ook onderwijst de wijsheid Gods in Christus Jezus, Die gekomen is om zondaren zalig te maken. Onderwijzen, hoe dat in Hem Gods recht verheerlijkt en nu alleen in Hem de zaligheid te vinden is. Onderwijzen in het ver­ borgene, waar Hij Zijn volk versterkt, bemoedigt en vertroost in wegen van druk en kruis.

Zo heeft Hij Abraham onderwezen, toen hij de tent werd uitgeleid; Mozes van de brandende braambos, Manasse in de kerker, Saulus van Tarsen in Damaskus. Zo onderwijst de Heere Zijn volk in de wijsheid van de verborgenheid der Godzaligheid. Kent U die verborgen plaatsen, waar de Heere U heeft willen onderwijzen en de heilgeheimen Gods U werden ontsloten zalig te worden uit louter genade door de verlossing, die in Christus is, hetwelk U deed zingen met de dichter:

Gods verborgen omgang vinden. Zielen waar Zijn vrees in woont, 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden naar Zijn vreeverbond getoond.

Oosterend,

ds. T.M. van Dijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen