Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREDESTINATIE - VOOR 1500

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREDESTINATIE - VOOR 1500

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als het waar is, zoals velen zeggen - dat er in deze tijd overeenstemming bestaat tussen de r.k, en de protestantse leer van de rechtvaardiging, dan moet dat niet alleen blijken uit oppervlakkige formuleringen. Een dergelijke overeenstemming moet herkenbaar zijn op het vlak van de gehele genade-leer, zoals die door de christelijke kerk vanuit de Heilige Schrift is verstaan. Oecumenische protestanten en moderne rooms-katholieken, onder wie de befaamde Hans Küng, stellen dat Rome en Reformatie op het punt van de rechtvaardiging, niet meer gescheiden behoeven op te trekken. Zijn hun historische en dogmatische argumenten in overeenstemming met de Schrift en met de gegevens uit de geschiedenis van de christelijke kerk?

Wij willen in dit historisch overzicht de leer van de rechtvaardiging vooral bezien onder het aspect van de ontwikkeling van de predestinatie-leer. Daarvoor bestaat een goede reden. Afwijkingen van het bijbelse predestinatie-begrip hebben altijd het diepst ingegrepen op het verstaan van de rechtvaardiging. Ook Küngs visie op de rechtvaardiging staat niet los van de kijk die hij, in aansluiting op o.a. Karl Barth, heeft op de leer van de predestinatie. De leerstukken van de christelijke belijdenis zijn altijd ontwikkeld als reactie op pogingen om bepaalde gedeelten van de bijbelse waarheid te ontkennen. De ene periode in de geschiedenis richtte de aanval van het geloof zich op dit aspect van de waarheid, terwijl andere periodes werden gekenmerkt door aanvallen op andere aspecten ervan. Het heeft enkele eeuwen geduurd voordat de aanval op Gods soevereiniteit zo krachtig werd, dat daardoor het bestaan van de christelijke kerk werd bedreigd. Daardoor is te verklaren dat het leerstuk van de predestinatie in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis 'nog niet scherp geformuleerd en uitgesproken was en nog geen vast bestanddeel vormde van de leer der kerkvaders' (Dijk 19).

Pelagius en Augustinus

Pas in het begin van de 5e eeuw komt de strijd om de predestinatie in het middelpunt van de belanstelling te staan. Bekend is het conflict over deze zaak tussen de kerkvader Augustinus en de ierse monnik Pelagius. Getroffen door het lage zedelijke peil in de stad Rome, ontwikkelde Pelagius een leer, die doet denken aan het christen-humanisme van latere eeuwen. Hij bewonderde Jezus om Zijn humaniteit, maar kon Hem als persoonlijk Zaligmaker niet aanvaarden. Uit het feit dat God wil dat de mens het goede doet, leidde Pelagius af, dat Hij de mens zo heeft geschapen dat hij het goede ook kan doen. De mens beschikt over een vrije wil tot het goede. De wil van de mens is, ook na de zondeval, gaaf gebleven. De genade van God bestaat uit de mogelijkheid om het goede te kunnen. In feite is Gods genade Zijn hulp aan mensen, die het goede willen en Christus als hun voorbeeld kiezen. God voegt het kunnen aan het willen toe. In een commentaar op de Romeinenbrief ontkende Pelagius de erfzonde door de val van Adam. Mensen hebben, volgens hem, de keus om de zondige Adam of de volmaakte Christus te volgen.

Helaas doen zij door besmetting, door historie en omgeving veelal de verkeerde keus. Maar de wet en het voorbeeld van Christus zijn de mens tot steun om uiteindelijk toch de goede keus te maken. Het is duidelijk dat er bij Pelagius geen sprake is van Gods ontferming in Jezus Christus. Alles is bij hem afhankelijk van de beslissing van de mens. Het kunnen kreeg hij; nu moet hij het nog zelf willen en doen. (Dijk 20-25). In Zijn voorkennis houdt God rekening met de beslissing van de vrije mens. Hoe komt het, dat een persoon als Pelagius invloed kon verwerven? De oorzaak ligt in het allengs vervagen van de nieuwtestamentische lijn van de rechtvaardiging door het geloof alléén. Uit de geschiedenis blijkt, dat deze paulinische lijn zeker niet continu zichtbaar is in het belijden van de kerk. Het geloofsleven alleen uit de genade Gods in volstrekt afzien van eigen werken, breekt steeds weer af. Het volstrekte van Gods genade werkt vernederend voor de mens. Hij kan dat van nature niet verdragen en zoekt steun in zichzelf of in het aardse rondom hem. Zo zakt de kerk weg totdat God mensen geeft, die het Evangelie van vrije genade weer centraal stellen. Tot die mensen behoren Augustinus, Luther, Calvijn en zoveel anderen. In hun optreden zien we dat God steeds weer ingrijpt in de geschiedenis. Hij laat Zijn gemeente niet in de steek. Hieruit blijkt dat we in feite met Hans Küng niet kunnen spreken van continuïteit van de kerkgeschiedenis. Er is wel continuiteit bij God. Hij is de Onveranderlijke. Maar van de mens uit is de continuiteit er niet. Altijd weer damt hij de stroom van Gods vrije genade af. Temidden van dat eigenmachtige handelen van kerk en mens echter, zendt God de Verlosser Jezus Christus. Hij doorbreekt de dam in de genadestroom en heft de discontinuïteit van het menselijke handelen op. Kerkhervormers gaan in het spoor van deze Heiland.

Tegenover Pelagius vinden wij Augustinus, die wel de geestelijke vader van het leerstuk van de predestinatie is genoemd. Hij leert de absolute predestinatie uit het eeuwige welbehagen van God. Zowel verkiezing als verwerping komt voort uit Gods voorbeschikking. Dit 'dubbele' van de predestinatie zou ook later nog veel pennen en monden in beroering brengen. Augustinus wil zich diep neerbuigen voor de grote en onbegrijpelijke God en kan niet anders dan Zijn Almacht (soevereiniteit) zonder enige beperking erkennen. Hij is overtuigd van de majesteit en grootheid Gods en tegelijk van de kleinheid en zondigheid van de mens. Zijn leer over de predestinatie is lijnrecht in tegenspraak met die van Pelagius. Allereerst maakt Augustinus onderscheid tussen voorbestemming en voorkennis. God weet inderdaad alles van tevoren. Maar het is niet zo, dat Hij mensen verkiest, van wie Hij wist dat ze zouden gaan geloven. Op die wijze zou God afhankelijk worden van iets in de mens. Voorbestemming is dus niet een passief vooruit weten. Daarnaast geldt dat het geloof niet uit de mens opkomt, maar een gave Gods is. Wij zijn totaal afhankelijk van de genade Gods. Het 'uit genade zalig worden' moet zo absoluut mogelijk worden opgevat. Alle schalmen uit de keten van verlossing zijn door God gesmeed. De genade Gods is vrij. Het is de genade die Hij uit vrijmachtig welbehagen, door de kruisverdienste van Christus en het werk van de Heilige Geest uitreikt aan de zondaren.

Zo komt Augustinus tot zijn belijden van de totale menselijke onmacht en de totale goddelijke overmacht. De mens is geheel verdorven door de zonde, die in Adam het gehele menselijke geslacht aantast. Gods genade overwint de zondemacht evenwel in het leven van hen die Hij verkiest. In tegenstelling tot Pelagius leert Augustinus ook de volharding van de heiligen. Gods verkorenen kunnen niet meer afvallen. Met het geloof ontvangen zij ook de volharding erin. Het eenmaal ontvangen geloof kan niet verloren gaan. (Dijk 26-31)

Pelagius werd uiteindelijk veroordeeld op het concihe van Efeze in 431. Maar dit betekende niet dat de Oude Kerk daarmee het gevaar van het pelagianisme bezworen had. In het byzantijnse Oosten kwam dit tot uiting in een nooit geheel aanvaarden van de predestinatieleer van Augustinus. De grieks-katholieke kerk volgt het spoor van Johannes Damascenus, die wel Gods voorkennis, maar niet Gods voorbestemming leert. In het Westen was het niet veel beter. Weliswaar werd het pelagianisme aanvankelijk algemeen afgewezen en aanvaardde men op de Synode van Orange in 529 een gematigd augustianisme, maar allengs werd dit in praktijk afgezwakt tot een soort half-pelagianisme, dat reeds in de vroege middeleeuwen vaste wortel begon te schieten. Rome heeft Augustinus op het punt van de predestinatie niet willen volgen. Merkwaardig is het feit dat zij voor wat betreft haar rechtvaardigingsleer wel zegt zich op Augustinus te beroepen. Hoe is het mogelijk? De verklaring ligt o.a. in de begrippen, die Augustinus in zijn rechtvaardigingsopvatting gebruikte. Hij onderscheidde twee aspecten. In de eerste plaats de bij Paulus centraal staande toerekening van de gerechtigheid van Christus (imputatio). En in de tweede plaats een inwendig proces van genezing en reiniging (sanatio). De 'imputatio' is de grond van de ^sanatio'.

De reformatoren zagen zichzelf als volgelingen van Augustinus en ze waren het ook. Ze hanteerden dezelfde begripsinhouden, met dit verschil dat in het begrippen-arsenaal van de Reformatie, rechtvaardiging werd gezien als toerekening, terwijl wat Augustinus bedoelde met 'sanatio', van de rechtvaardiging werd onderscheiden als heiliging. (Berkhof, 426, 427) De reformatoren, met name Calvijn, sloten op deze wijze beter aan bij de terminologie van Paulus. Rome ging door op Augustinus' lijn van de 'sanatio' en liet de 'imputatio' steeds meer uit het zicht geraken. Daardoor ging in de rechtvaardiging alle nadruk vallen op de innerlijke vernieuwing van de mens.

'Samenwerking'

Wij laten de middeleeuwen ongeveer bij het jaar 500 beginnen. Het is de periode, waarin de katholieke kerk steeds meer roomj-katholieke kerk zal worden. Kenmerken: aan de ene kant een steeds hechtere structuur, hiërarchisch opgebouwd onder de machtiger wordende bisschoppen van Rome, die zich gaan zien als de plaatsvervangers en opvolgers van de romeinse keizers, de voortzetters van het ineengestorte romeinse imperium; aan de andere kant een steeds verdergaande verwijdering van het eenvoudige Evangelie van vrije genade. Zeer bewust van zijn positie als paus van Rome is de in ongeveer 500 geboren paus Gregorius de Grote. Terugziende kunnen we zeggen dat hij stond op de grens tussen de Oudheid en de Middeleeuwen. Karakteristiek voor de nieuwere tijd die hij inluidt, zijn pogingen om de oude religie aan te passen aan de eisen van de aktualiteit, zoals hij die ziet. Hij bewaarde het voor hem praktisch bruikbare van de leer van Augustinus, maar brak de gevaarlijk geachte spits van vrije genade eraf. 'Gregorius loochende de goddelijke predestinatie niet, maar legde toch onevenredig grote nadruk op de menselijke medewerking in de verwerving van het heil'.

Mede onder invloed van Gregorius steekt een leersysteem het hoofd op, dat een vermenging is van Pelagius en Augustinus. Een bespreking van deze leer van het half-pelagianisme is belangrijk, omdat vele elementen eruit zijn terug te vinden bij de huidige roomskatholieke kerk en ook bij bepaalde protestantse groeperingen. Wat wil het half-pelagianisme? K. Dijk geeft een beknopte samenvatting. (50, 51) Het erkent, in tegenstelling tot Pelagius, dat de val van Adam voor al zijn nakomehngen droeve gevolgen heeft. Maar die gevolgen bestaan hierin, dat de zedelijke kracht van de mens slechts verzwakt is. De wil is dus niet 'dood in zonden en misdaden' en de natuur is niet geheel verdorven, zoals Augustinus beleed. Zij is evenmin gaaf, zoals Pelagius stelde, maar zij is ziek geworden en lijdt nu aan zedelijke verzwakking. De wil van de mens heeft zijn sterkte verloren. Hij is ten kwade geneigd. Er is in de mens een strijd ontstaan tussen vlees en geest, die het onmogelijk maakt dat hij zonder zonde leeft.

Maar toch kan de mens iets anders. Omdat hij niet geestelijk dood, maar alleen ziek of verzwakt is, bezit hij de kracht om het goede te willen. Hij heeft nog de vrijheid om zich tot God en Zijn heil te keren. Maar meer kan hij niet. Het goede te willen ligt in zijn vermogen, maar het goede doen kan hij uit zichzelf niet. Daartoe moet de genade van God hem helpen. Zonder de genade Gods verricht hij niets. Die bijstand is nodig, wil hij de zaligheid verwerven. De genade verheft de vermogens van de ziel. Dat wil zeggen, zij verlicht het verstand en ondersteunt de wil. Zo kan de mens meewerken tot zijn heil. Van groot belang voor het geloof is dus de wil van de mens, die nog kracht bezit om zich tot God te wenden. Hij moet door genade worden verdergeholpen. Die genade komt ten goede aan hen, die van hun wilsvrijheid een goed gebruik maken. God helpt hen, die zichzelf helpen. Aan de mens is het willen en aan God het volmaken. Mens en God werken dus samen tot verlossing en eeuwig leven.

Een 20e eeuwse r.k. apologie zegt het zo: 'De mens kan zijn wil van het kwade weer op het goede richten, maar hij is niet in staat weer met God in verbinding te treden. God alleen kan dat. De rechtvaardiging is daarom zuiver een werk van God. 'Hetgeen niet wil zeggen dat Rome ook de alleenwerkzaamheid van God in de rechtvaardiging belijdt. Want, zo vervolgt de apologeet, 'er wordt van de mens een zekere vorm van medewerking gevraagd'. Hij moet de gave der genade 'vrijwillig tegemoet gaan'. De ziel moet 'vrijwillig het ja-woord spreken'.

Dat geldt 'niet voor pasgeboren kinderen, die nog geen daad kunnen stellen. Bij hen bestaat de rechtvaardiging in een mededeling van buitenaf'. Maar wel voor volwassenen. Zij moeten 'zich openstellen voor het ontvangen van dit hemelse geschenk'. De natuurlijke kracht van de mens is hiertoe in staat. Meer kan hij echter niet. Nu 'moet eerst de Heilige Geest komen en de ziel op een hoger, bovennatuurlijk plan heffen'. Deze 'bovennatuurlijke hulp' is niet blijvend, maar voorbijgaand. Zij wordt 'genade van bijstand' genoemd. Zij is de eerste stoot van de genade'. Tussen deze eerste stoot en de rechtvaardiging zelf liggen de 'werkzaamheden van de ziel', ook wel 'innerlijke gesteltenissen' genoemd. Onder invloed van de bovennatuurlijke genade gaat de ziel in deze werkzaamheden meewerken met de genade. Er zijn vier van zulke werkzaamheden n.1. 'geloof, vreze des Heren, hoop en berouw'. Zo ontstaat het 'groeiproces der genade'. De ziel is 'in staat van genade'. Men kan haar vergelijken 'met het ijzer dat door het vuur geheel en al gloeiend is gemaakt'. Het hele proces van rechtvaardiging is een voorbereiding 'die aan de instorting van de uiteindelijke heiligmakende genade voorafgaat'. Pas na voltooiing van dit proces van samenwerking is de rechtvaardiging compleet, (van Rooijen, 473-479).

Dit 'synergisme', dat wil zeggen samenwerking tussen de menselijke en de goddelijke wil, is het kernpunt van de half-pelagiaanse heilsleer. God is niet slechts de alleenwerkende. Hij werkt ook met de mens en de mens met Hem. Deze gedachte kreeg vanaf de vroege Middeleeuwen in steeds grotere mate invloed. Daardoor kwam steeds meer nadruk te liggen op de noodzaak van goede werken voor de zaligheid. En dit ging ten koste van de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, en eveneens van de leer van Gods eeuwige verkiezing. In het half-pelagianisme is geen plaats voor de absolute predestinatie. God heeft immers de mens nodig om de weg der zaligheid te kunnen realiseren. Zo wordt de ergernis van het Evangelie van Gods vrijmachtige genade, die niets uit de mens nodig heeft, weggepoetst. Als Küng, zoals Barth, de predestinatie-leer van de Reformatie afwijst, kan hij dan Luther nog nazeggen, dat de rechtvaardiging alleen rust in de genade Gods? (vgl. 13, 14)

Gottschalk

Steeds meer kreeg deze leer grip op de kerk. Slechts een enkeUng protesteerde, zoals de monnik Gottschalk, 'de Saks' (805-868) Gottschalk bestudeerde in het klooster van Orbais de kerkvader Augustinus 'en hij vond troost in de belijdenis van de uitverkiezing van die God tegen Wiens wil zich geen schepsel kan roeren of bewegen'. Evenals Augustinus aanvaardde hij de dubbele predestinatie, dat wil zeggen de verkiezing en de verwerping. Hij stelde ze echter niet op één lijn. 'De oorzaak van de verkiezing ligt alleen in Gods vrije genade. De oorzaak van de verwerping is het ongeloof en de verharding van de aan God in Zijn voorwetenschap bekende zondaar'. (Pr. I, 239, 240) Gottschalk is een eenzaam figuur in zijn tijd. Hij stond vrijwel alleen in de strijd tegen het halfpelagianisme. Bovendien is deze dappere man ook later tamelijk onbekend gebleven, hoewel hij alles dat hij had, overgaf voor de verdediging van zijn schriftuurlijke overtuiging. Het is goed om zijn gedachtengang te volgen. K. Dijk geeft weer een samenvatting. (60, 61) Gottschalk ging uit van de onveranderlijke God, Die mensen heeft verkoren of verworpen naar Zijn vrijmachtige wil. Van eeuwigheid staat dit raadsbesluit vast. Weliswaar weet God de daden van de mensen van tevoren, maar deze voorkennis gaat in geen enkel moment aan de voorbestemming vooraf. De voorkennis kan niet de basis vormen, waarop de predestinatie rust. Daarom is de voorstelling vals, alsof God in Zijn beslissing over onze zaligheid rekening zou hebben gehouden met onze goede werken. Zalig zijn alleen zij, die de Vader uit louter genade in Christus heeft verkoren. Die verkiezing heeft niet haar grond in ons, maar in het eeuwig welbehagen Gods.

Gottschalk stemt in hoofdzaak overeen met Augustinus. Evenals Augustinus gelooft hij dat het verlossingswerk van Christus slechts voor de uitverkorenen tot stand is gebracht. Er is dus geen sprake van een algemene verzoening, maar van een particuliere. Waarom moet de predestinatie gepredikt worden? Deze prediking is nodig zo zegt Gottschalk, voor de uitverkorenen opdat zij God alleen de eer geven en voor de verworpenen, opdat zij God bidden hun straf indien mogelijk te verzachten. Aan dit laatste had Gottschalk m.i. iets moeten toevoegen. Immers aan de ongelovigen, waaronder ook de verworpenen, wordt het Evangelie van Gods vrijmachtig welbehagen gepredikt, opdat zij zich zouden bekeren, hun toevlucht zouden nemen tot Christus. Ook de verworpenen wordt dit Evangelie voorgehouden, opdat zij zich in niets zouden kunnen verontschuldigen. Het is niet aan de Evangelie-predikers om uit te maken wie verworpen is en wie niet. Allen moeten in kennis worden gebracht met de boodschap van de verkiezende Hefde van God in Christus. En die boodschap moet gepaard gaan met het bevel tot bekering. Gottschalks leer van vrije genade Gods was in strijd met de reeds ingeburgerde gedachte van de verdienstelijkheid van goede werken. Hij werd veroordeeld op de synodes van Mainz (848) en Quiercy (849) en in de gevangenis opgesloten. Vanwege zijn weigering een compromis te sluiten, moest hij daar tot zijn dood blijven.

Het is van belang op te merken dat Küng zich bepaald niet verwant voelt aan Gottschalk. Voor hem is deze 9e eeuwse monnik één van de bestrijders van de 'keuzevrijheid' van de mens, tegen wie de kerk zich moest verdedigen. Dit vormt op zijn minst een aanwijzing in welke richting Küngs rechtvaardigheidsleer gaat! (vgl, 22).

Hervorming

Er waren weinigen, die met Gottschalk tegen het getij van de tijd ingingen. Tot hen behoorde de monnik Ratramnus. Vlak na Gottschalks veroordeling waagde hij het een boek te schrijven, 'De Goddelijke uitverkiezing', waarin hij zowel de leer van de verkiezing als die van de verwerping verdedigde. Verder moet genoemd worden Thomas Bradwardina (plm. 1290- 1349), die 'met grote kracht het onweerstaanbare van . Gods genade leerde'. Bradwardina is vooral van belang omdat hij de leermeester was van de veel meer bekende yo/zAT Wycliff 1329-1384) Wycliff staat bekend als een voorloper van de Hervorming. Hij tastte fundamenteel het recht van de paus aan, zowel in geestelijke als in wereldlijke zaken als onbetwist leider op te treden. 'De kerk is niet een hiërarchisch geordend instituut, maar de gemeenschap van hen, die tot het eeuwige leven zijn uitverkoren'. Hij was een overtuigd voorstander van de leer van de uitverkiezing en stelde de onzichtbare gemeenschap met Christus ver boven de zichtbare gemeenschap met de paus, die hij de anti-christ noemde. Wycliffs invloed is met name op te merken in Johannes Huss, de Boheemse voorloper van de Hervorming.

En met hem zijn wij genaderd tot de eeuw van de Reformatie, waarin de belangrijkste beslissingen vielen, die protestantisme en rooms-katholicisme tot in onze tijd gescheiden hielden. In een volgend artikel hopen wij de leer van rechtvaardiging en predestinatie te plaatsen in de periode van het concilie van Trente. De vraag daarbij zal zijn of de besluiten van Trente nog steeds tussen Rome en Reformatie in staan.

S. Paas

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988

Protestants Nederland | 8 Pagina's

PREDESTINATIE - VOOR 1500

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988

Protestants Nederland | 8 Pagina's