Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

ZONDAG 3

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het komen tot de ootmoedige bekentenis dat wij „van nature geneigd zijn, God en onze naaste haten”, wordt gevraagd: „Heeft dan God de mens alzo boos en verkeerd geschapen. En dan worden wij, in het antwoord op deze geestelijke leerschool, geleid naar de oorsprong van onze ellende.

Met beslistheid des harten wordt geantwoord : „Neen Hij.” Het hart dat de Heere liefheeft, komt Hem terstond te rechtvaardigen. Heeft diepe eerbied voor Zijn hoogheid, heiligheid en rechtvaardigheid. Want dat is de natuur van het nieuwe leven der genade. Waaraan wij ons innerlijk leven hebben te toetsen. En als dat aanwezig is, dan begeert het hart er steeds meer kennis van te bekomen, tot verbinding aan de Heere, om het kwade te haten.

Want God heeft de mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen en dat is in ware gerechtigheid en heiligheid. Waardoor hij in staat was met God te leven, als een kind met zijn Vader, door het geestelijk kennen van Hem.

Hoe wonderlijk toch, dat de grote God van hemel en aarde de mens formeerde uit het stof der aarde, om zijn ziel te versieren met Zijn beeld. Met Zijn licht en liefde, om in Zijn vrede te delen. Ja, opdat hij God, zijn Schepper, recht zou kennen, Hem van harte liefhebben. En in dat kennen was het beginsel van het eeuwige leven. Hij was met dat geestelijk kennen van God, profeet, om Hem op Zijn woord te geloven en in Zijn daden te prijzen. Was versierd met de vaardigheid van de gerechtigheid, om als priester zijn God te dienen in kinderlijke gehoorzaamheid. En heiligheid, om als koning de vrijheid waarin hij gesteld was te verdedigen, en staande te blijven in de staat der rechtheid, tot eer van zijn God.

En dat, om met Hem in de eeuwige zaligheid te leven, Hem te loven en te prijzen. Wat door Hem werd vastgesteld in het verbond, dat Hij met de mens kwam op te richten. En claarvan was de boom des levens een sprekend bewijs. Zodat de Heere de mens niet alleen met Zijn Woord daarvan te kennen gaf, doch ook met Zijn sacrament kwam te verzegelen. Want uit dat alles bleek duidelijk dat de mens valbaar was. En daarmee deed de Heere de mens eer aan, om zo vanuit het Paradijs als een voorportaal van de hemel, op te klimmen in kinderlijke gehoorzaamheid, tot de volle heerlijkheid van het Huis des Vaders.

En daarmee wordt ons in deze zondagsafdeling de heerlijke staat der rechtheid voor ogen gesteld. Ja, als op het hart gebonden, om ons daarin te verdiepen, om elkander er door op te wekken en aan te sporen, tot Hem weder te keren, in boetvaardigheid des harten. Want daartoe laat de Heere ons nog delen in de zegen van de algemene genade, om ons te roepen tot het geestelijk kennen van Zijn bijzondere heilsopenbaring. Want in het kennen van onze ellende moet het verlies van Gods beeld, door de verbreking van Zijn verbond, ter harte genomen worden.

En de oorzaak daarvan is dus in de ongehoorzaamheid van onze voorouders Adam en Eva in het Paradijs. Waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij in zonden ontvangen en geboren worden. Wij zijn door hart en hand uit te strekken naar het onafhankelijk zijn van God, om Hem gelijk te worden, gevallen in de duisternis van de ongerechtigheid. En zo is de mens in zijn verdorven bestaan een vijand van de kinderlijke afhankelijkheid des geloofs. Wil niet komen en kan niet komen tot de onvoorwaardelijke overgave aan de Heere. Want de mens is in de staat des ongeloofs.

In ’t eten van de verboden boom is de gehoorzaamheid aan God opgezegd, om eigen heer en meester te zijn. En door dat kwaad in Adam, als ons geslachtshoofd en verbondshoofd, te bedrijven, hebben wij in hem het verbond verbroken. Zodat in hem het ganse menselijke geslacht in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren wordt. Maar dat wil niet zeggen, dat onze ziel verdorven is geschapen, want God heeft Zijnerzijds het verbond niet verbroken. Hij schept de ziel des mensen naar Zijn beeld en gelijkenis om te leven in Zijn gemeenschap. Maar bij de vereniging van ziel en lichaam, wordt de ongerechtigheid van Adam toegerekend, en zo wordt elk kind in zonde ontvangen en geboren. Wat niet plaats had bij Christus, daar Hij niet was uit Adam.

En zo is het onze aard, door onze diepe val in Adam, zelf uit te maken wat goed en wat kwaad is. De mens wilde zich in de vijandschap aan het Woord van Christus niet onderwerpen. En daarom moest Hij genageld worden aan het kruishout, van de boom der kennis des goeds en des kwaads. Het klonk door alles heen: Wij maken zelf uit wat goed en wat kwaad is, wij willen blijven in de heerschappij van zonde, Satan en ongeloof. De mens wil zijn leven behouden en daarom zal hij het verliezen tot zijn eeuwig verderf.

Het moet ons niet slechts massaal, maar persoonlijk duidelijk zijn, dat ik in Adam van die verbonden boom heb gegeten, dat ik mij van God kwam los te scheuren tot onderwerping van de eeuwige dood. Het moet voor ons worden een zaak des gerichts, om te komen voor de Heere in het stof der verootmoediging. Want die wortel der ongerechtigheid woelt en werkt in ons verdorven bestaan tot de laatste snik toe. Wij zijn in die totale verdorvenheid, onverbeterlijke zondaren, wat ons duidelijk moet wezen, om het eenzijdige werk van Gods genade dierbaar en onmisbaar te achten. En dat is voor ons innerlijk leven profijtelijk, om met steeds meer klaarheid te leren leven bij Gods goedertierenheid. Om het met Jeremia uit te roepen: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben.”

Ja, wij zijn alzo verdorven, dat wij gans onbekwaam zijn tot enig goed. En al was de rijke jongeling naar het oordeel van de Heere Jezus beminnenswaardig, dan was hij dat niet van zichzelf, maar door de algemene genade. Wat de mens in Adam nog gans verdorven doet zijn. „Ja, wij”, zegt de onderwijzer,” tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden.” En die wedergeboorte is in Christus, kan alleen door Zijn Geest verkregen worden. Wat door de eerste wereld werd afgesneden, door zichzelf moedwillig te verzetten tegen de Geest van Christus. „Toen berouwde het de Heere, dat Hij de mens op aarde gemaakt had en het smartte Hem aan Zijn hart.” Wat door Hem niet gezegd werd bij de val in Adam, want toen kwam Hij tot de mens met Zijn volheerlijke heilsopenbaring in Christus. Maar nu dat door de mens in helse vijandschap, opzettelijk is verworpen, heeft Hij de eerste wereld geen redder aan te bieden. Zodat het ,de Heere berouwde, dat Hij de mens op aarde gemaakt had en het smartte Hem aan Zijn hart.” Tevergeefs was al de arbeid die aan de mens ten koste was gelegd. Gods reddende en ontfermende liefde in de prediking van het Evangelie, werd door de eerste wereld radicaal afgesneden. Wat Jezus deed wenen op de straten van Jeruzalem, daar het door Hem gepredikte heil werd versmaad.

Op de erve des verbonds werkt de Heere naar Zijn beloften, met de wederbarende werkingen van Zijn Geest. Wat een nieuw geestelijk leven tot inhoud heeft. En zijn wij door de toerekening van Adams ongerechtigheid, Gods beeld en gemeenschap verloren, dan kan dat alleen door de gerechtigheid van Christus verkregen worden Hij heeft niet alleen het oordeel der ongerechtigheid gedragen tot bevrijding van het oordeel des doods, maar ook het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie. Het wordt door de wedergeboorte een aandoen van de nieuwe mens, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Hier komt de Heere door Zijn Geest de wet der liefde te schrijven in het hart. Het is een uitstorten van Zijn liefde in het hart om Hem hartelijk lief te hebben. Het is een komen tot de onberouwelijke keus om Hem te vrezen, Waarop in de Schrift zo duidelijk gewezen wordt. En gaan wij hieraan voorbij, dan kan het wel wezen dat we met de wet van het werkverbond, die elk mens van nature in zijn hart heeft, werkzaam zijn. Want onze consciëntie ontwaakt dan, men wordt er door veroordeeld, wat met benauwdheid gepaard gaat, om zo te komen tot bekering. En dat is niet meer dan een wettische bekering, een komen van de zonde tot de deugd. Maar de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid, ontbreekt er in.

Maar de wedergeborenen gaan steeds meer bidden om de vernieuwing des harten, opdat het nieuwe leven steeds meer diepgang mocht bekomen. De bede: „Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest”, is hen dierbaar. Om zo met des te meer beslistheid des harten de Heere te zoeken en te vrezen, om Hem aan te kleven.

Het levende en eeuwig blijvende Woord Gods is het zaad der wedergeboorte, door de opstanding van Christus. En laat ons daarin zoeken de wasdom van het geestelijke leven, dat behoefte heeft aan de waarachtige bekering.

Soest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1976

Bewaar het pand | 6 Pagina's

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1976

Bewaar het pand | 6 Pagina's