Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een catechesatieles over de volharding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een catechesatieles over de volharding

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Reeds geruime tijd ligt er in de grote enveloppe, die allerlei voor het Geref. Weekblad bevat, een gezellige brief te wachten. Hij lag daar naast andere. Soms worden briefschrijvers een beetje verdrietig over me, omdat zij geen melding gemaakt vinden van hun schrijven. Zij zoeken daar soms redenen achter buiten de ene reden, dat hun onderwerp nog niet aan de beurt is. Dat moesten ze niet doen.

Alles komt ter gelegener tijd op tafel. Men bedenke, dat ik geen automaat ben, waar men een brief instopt en zie, het verlangde antwoord rolt er uit. Maar nu dan bovengenoemde brief. Het is een catechisatieles, die door de catechisant is weergegeven. Hij was het niet met zijn dominee eens en nu wil hij mijn mening wel eens horen over zijn gedachten. Ik heb de redactie geraadpleegd en deze oordeelde, dat het wel aardig was om dit gesprek tussen leermeester en leerling op te nemen en van kanttekeningen te voorzien. Hier volgt eerst de brief:

Om nu mijzelf gerust te stellen, dat ik geen ongerechtvaardigde critiek heb geleverd op hetgeen ds ons aangaande een mogelijke afval der gelovigen heeft willen leren, kom ik nu uw mening eens vragen. Van de week op catechisatie ben ik daarover in debat geweest, welk debat ik zo objectief en getrouw mogelijk hieronder weergeef.

1. Ds begon met te beweren, dat een ware gelovige van het geloof kan afvallen en verloren gaan. Hij wil deze bewering gronden op Hebr. b : 4—6, Hebr. 10:26—29 en 2 Petr. 2:20. „Hier staat het toch wel heel duidelijk", zei dominee, „of zijn jullie het daarmee niet eens? "

2. Nee dominee, zei ik, ik kan het daarmede niet eens zijn. Ik kan niet aannemen, dat men de personen, die de gaven van Hebr. 6:4—6 hebben ontvangen, als ware gelovigen moet beschouwen, in de zin van b.v. 1 Cor. 6:11. Hier staat toch met geen woord, dat zij voor hun afval in de Naam van de Heere Jezus en door de Geest van God ge - wassen, gerechtvaardigd en geheiligd zijn geweest.

3. Nou, zei onze leermeester, dat weet ik nog zo net niet. Lees die tekst nog maar eens goed. Ze zijn verlicht geweest, ze hebben de hemelse gave gesmaakt, ze zijn des Heiligen Geestes deelachtig geworden, enz. Ik zou niet weten waarom men hier niet van een waar geloof kan spreken.

4. Ja, maar dominee, is er ook niet een algemene werking van de Heilige Geest, te onderscheiden van het zaligmakende werk des Geestes? Wanneer hier van waarachtig zaligmakend geloof sprake zou zijn, dan zou de bijbel zichzelf weerspreken. Lezen we dan 1 Joh. 3 : 9 en 1 Joh. 5 : 16— 18 maar eens. Daar wordt toch wel heel duidelijk gezegd, dat een ware gelovige een zodanige zonde als in Hebr. 6 niet kan doen. En de Dordtse Leerregels leren toch ook in hoofdstuk V: erwerping der dwalingen, art. 4, dat de ware gelovigen en wedergeborenen niet kunnen zondigen tot de dood?

5. Ja, maar nu moet je niet denken, dat ik de Dordtse Leerregels wil verwerpen. Deze keren zich tegen de Remonstranten, die beweerden, dat het alles van de mens afhing. Die leren dat de mens het zelf in de hand had om te volharden en door al of niet te volharden zijn zaligheid kan bewerken of verliezen. Maar we mogen toch van de uitverkiezing en van de volharding geen systeem gaan maken. Want als men gaat zeggen dat een gelovige niet kan afvallen, omdat God het werk dat Hij begint ook volvoert-dan is dat niets anders dan een afschuiven van eigen verantwoordelijkheid en een grote gemakzucht. God volvoert zijn werk toch, dus wat zal ik me druk maken. We moeten twee lijnen zien, de grote verantwoordelijkheid van de mens aan de ene kant en dan aan de andere kant ook nog de volharding.

6. Met die verantwoordelijkheid van de mens, dominé, kan ik het goed eens zijn. Maar toch mogen we, terwille van die verantwoordelijkheid, niet een mogelijkheid van afvallen gaan stellen. We zullen toch aan de ene kant de zekerheid van de volharding en aan de andere kant de verantwoordelijkheid van de mens in hun volle kracht en betekenis moeten laten gelden. En wat nu de mogelijkheid van afvallen betreft, wil ik u in zoverre gelijk geven, dat daar van 's mensen kant alle mogelijkheid toe is. Als het van de mens moest afhangen, dan zou er niemand zalig worden. Maar van Gods kant is het een onmogelijke zaak. En omdat nu van de mens uit er alle mogelijkheid toe is dat men afvalt, daarom meen ik. dat zulke teksten als Hebr. 6 : 4—6 in de bijbel staan. Maar op grond hiervan mogen we toch nooit de zekerheid der volharding discutabel gaan stellen. We zullen toch moeten bedenken, dat in deze teksten van geen waarachtig geloof sprake kan zijn.

7. Wat staat er bij u in uw bijbeltje boven dit gedeelte uit Hebr. 6? vroeg ds mij toen.

8. ..De afval van het geloof", dominee.

9. Nou, volgens u is hier van geen waar geloof

sprake. Waarom staat er dan niet: „De afval van het niet ware geloof"? Als hier van geloof wordt gesproken, dan is dat „het geloof", maar of dat geloof echt of vals is, kunnen we toch niet en mogen we ook niet gaan uitmaken. U houdt veel te veel vast aan een zeker systeem, en om dat systeem precies te laten sluiten, wilt u hier persé van geen waar geloof gesproken wordt.

10. Ik meen, dominee, dat er in de bijbel behalve van waar zaligmakend geloof, ook nog wel van ander geloof sprake is. Denkt u maar eens aan de gelijkenis van de zaaier. Het zaad op de steenachtige plaatsen en tussen de doornen ontkiemde ook en ging groeien. Er was tussen dit gewas en dat op de goede aarde niet veel verschil op te merken. Alleen in de uitkomst, het eerste verdorde of werd verstikt, het tweede bleef, en bracht vruchten voort. Maar er was wel verschil en dat verschil zat in de wortel. Ik meen dan ook in Hebr. b iets van die steenachtige plaatsen te moeten bespeuren. Er zijn toch mensen, die zo voor het oog ware gelovigen zijn en er ook voor worden gehouden, maar die het in de grond der zaak in de wortel niet zijn?

11. Voor het oog, voor het oog, zei ds, maar ik heb mensen gekend, die van allen voor ware bekeerde en diepingeleide zielen werden gehouden, ook van Gods kinderen, waarmede zij omgingen en waartussen zij verkeerden en die toch zijn afgevallen, ja ik weet er, die zich van het leven hebben beroofd. Zouden deze mensen dan een ander geloof gehad hebben dan degenen, die volhardend zijn gebleven?

12. Ja, dominee, daar heb ik ook wel van gehoord. Maar is dit voorbeeld juist niet volkomen in overeenstemming met de gelijkenis? Wat daar op die goede aarde en op die steenachtige plaatsen opgroeide, gaf ook geen onderscheid te zien, alleen het eerste bleef, het tweede verdorde. Het zat dus in de wortel. Daarom meen ik, dat deze mensen in de wortel geen ware gelovigen zijn geweest. En in de D.L. hfdst. V: Verwerping der dwalingen, art. VII, wordt ook verworpen de leer: „dat het geloof dergenen, die maar voor een tijd geloven, van het rechtvaardigmakend en zaligmakend geloof niet verschilt, dan alleen in de duurzaamheid."

13. Ja, maar, u laat het voorkomen alsof ik het met de D.L. niet eens zou zijn. Natuurlijk is er tussen het tijdgeloof en het zaligmakend geloof verschil. Maar deze tekst uit Hebr. 6 staat toch niet. voor niets in de bijbel. Het is toch wel een zeer ernstige waarschuwing en dan mogen we toch zo'n tekst niet krachteloos maken, door te zeggen: het is geen waar geloof.

14. Dat het' een ernstige waarschuwing is, ben ik geheel met u eens. Maar we mogen toch wel de dingen op hun juiste waarde schatten.

15. Maar als u nu deze tekst uit Hebr. 6 als waarschuwing zou willen gebruiken tegen zorgeloosheid, zou u er dan toch nog iets van zeggen, dat hier eigenlijk van geen waar geloof sprake is?

16. Ja, dat laatste zou ik ook zeggen. Maar met meer nadruk zou ik dan zeggen, dat wanneer men zorgeloos is, men alle kans loopt dezelfde weg als de mensen van Hebr. 6 te gaan, omdat zorgeloosheid geen kenmerk is van een waar geloof.

Trouwens, de zekerheid der volharding maakt niet zorgeloos. En dit laatste kan ik nu niet verstandelijk duidelijk maken. Ik meen, dat dit alleen in het geloof kan worden verstaan en ook beleefd.

17. Dan blijft u er aan vasthouden, dat iemand die werkelijk gelooft, dat geloof niet meer verliezen kan, op grond waarvan u dan besluit, dat hier in Hebr. 6 van geen waar geloof sprake kan zijn.

18. Ja, dominee, inderdaad op grond van 1 Joh.

5:16—18 meen ik daaraan te moeten vasthouden.

Elk deel van dit gesprek heeft van mij een nummer gekregen, dat is makkelijk voor de aantekeningen, die we in een volgend nummer hierbij willen plaatsen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een catechesatieles over de volharding

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's