Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEGEERENDE EN ZUCHTENDE ZIEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEGEERENDE EN ZUCHTENDE ZIEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 38:10: “REEREI voor U is al mijne begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen.”

DE dichter van Psalm 38, dat is David, is in ellende, in groote ellende der ziel. Hij gaat gebogen, gedrukt, onder den zwaren last der zonde en krankheid der ziel. Hij moet uitroepen: “Mijne ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. Mijne etterbuilen stinken; zij zijn vervuild, wegens mijne dwaasheid, enz.”

Gods toorn is door hem ontstoken en rust op zijn zonde. Zoo kan hij als een nietig en onreine aardworm niet bestaan. Hij roept uit in verse 2: “O HEERE! straf mij niet in Uwen grooten toorn, en kastijd mij niet in Uwe grimmigheid.”

Alles geen vreemde ervaring voor zielen die met den dichter gebracht zijn tot de ware Godsen zelfkennis. Die krijgen de schuldbrief thuis en het zonde-register wordt ontsloten door den H. Geest. Dit leidt tot diepe vernedering en verootmoediging, tot ware boetvaardigheid en berouw. Ze leeren iets kennen van Gods toorn ontstoken door hun zonde, maar ze leeren ook kennen en verstaan door de heerlijke onderwijzingen des Geestes, dat Gods toorn is nedergedaald op Hem Die de groote Borg en Plaatsvervanger is van de schuldige Brridkerk; Die Gods toorn heeft gedragen, doordragen en voor eeuwig gebluscht en te niet gedaan aan het vloekhout des kruises. Hij is gegeven en geworden voor dat verdrukte en bedrukte volk, voor dat benauwde en onreine schuldige volk, een Toevlucht tegen den vloed, en als een zwaren Rotssteen in een dorstig land. Hij, de hemelsche Advokaat en Middelaar is de hoop en verwachting van dat volk in angst en benauwdheid der ziel, als het hen gaat als Jozua den hoogepriester staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN. Satan stond aan zijne rechterhand om hem te wederstaan. Dan mogen ze ten dage des welbehagens wel uit de mond des Vaders hooren tot hun groote troost en blijdschap: “Dat zal Mij zijn als de wateren Noachs, toen Ik zwoer, dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzoo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal,” Jes. 54:9. Hoe zalig: “Vrede, vrede, door het bloed des kruises!”

“HEERE, voor U is al mijne begeerte.”

Ach, was het altijd zoo bij David geweest: was het altijd zoo bij des Heeren volk, dat door de onderwijzingen van Woord en Geest min of meer gebracht werd tot de kennis van den Eenigen en Drie-eenigen God.

Het was nu een tijd in het leven van David, dat hij kon getuigen: “HEERE, voor U is al mijne begeerte.” Die tijden zijn des Heeren kinderen niet onbekend. De Heere leidt hen in wegen en toestanden, dat het zoo zal zijn. Zoo was het ook met David. Dan wordt de begeerlijkheid des vleesches verdrongen en gedood.

Het kind des Heeren is een tweemensch, zoo duidelijk beschreven in Rom. 7. De oude mensch of het vleesch kan niet anders voortbrengen dan begeerlijkheden en bewegingen der zonde. De zonde baart zonde, en is vijandschap tegen God. Hoe gevaarlijk voor den geest van het kind des Heeren. Het vleesch begeert tegen den geest, en die twee staan tegenover elkander. Welke zondige, vreeselijke en zielschadelijke begeerten kunnen er zijn in die ziel, die wel eens met David mocht getuigen: “HEERE, voor U is al mijne begeerte.” Wat een weldaad als het bij de zondige begeerte blijft; dat de zonde door de kracht van Jezus’ dood en opstanding gekruist wordt. Het kan echter zijn dat de zondige begeerte tot zondigen leidt, en ....het zwakke en overrompelde kind des Heeren is gestruikeld, is gevallen, en zal de bittere gevolgen daarvan moeten ondervinden. We hebben slechts te blikken in het leven van Bijbelheiligen, om dat te bevestigen. O, dat we steeds op onze wachttoren stonden, en door de hulpe des Geestes wakend en biddend waren! Wat is er veel waar het kind des Heeren zich gedurig over schamen moet; wat is er veel waar hijzich ook gedurig over verwonderen mag en moet. De strijd zal duren ten einde toe. Maar de Heere is getrouw, en bij Hem is veel vergeving, opdat Hij gevreesd worde.

’t Is de HEER’, Wiens mededoogen
Blinden schenkt het lieflijk licht;
Wie in ’t stof lag neergebogen,
Wordt door Hem weer opgericht.

O, Heerlijke gestalte der ziel: “HEERE, voor u is al mijne begeerte.” Die begeerte kan zich zalig en sterk uitstrekken tot den Vader, naar Zijn bezit, zoete gemeenschap, liefde en gunst. O, die sterke begeerte van de wederkeerende en en boetvaardige verloren zoon naar de Vaderlijke armen en de kus der verzoening! Naar Zijne vergevende liefde in Christus Jezus; weer te mogen blikken in het Vaderlijk aangezicht wanneer Hij het voor zekeren tijd kwam te verbergen, en de ziel wel niet anders kon zien dan donkere wolken.

De begeerte kan zich ook zalig en sterk uitstrekken tot de Zone Gods; de gezegende Verlosser en Zaligmaker. In het Jezus gemis, hetzij statelijk of standelijk, zegt de ziel wel eens: “HEERE, voor U is al mijne begeerte.” Komt die begeerte, ze is een boom des levens. Dan roept de discipel Thomas uit: “Mijn Heere en mijn God!” Dan de Bruid: “Dat is de stem des Liefsten; ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen!”

De begeerte kan zich ook uitstrekken naar God den Heiligen Geest. Die begeerte was sterk in het hart der discipelen na de opvaart van Christus ten hemel. Biddend en smeekend brachten ze die begeerte voor tien dagen eendrachtelijk aan Gods Genadetroon. Hoe heerlijk werd die begeerte vervuld op den doorluchtigen Pinksterdag.

David bad: “Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest.” De begeerte strekt zich uit naar de onderwijzingen, verlichtingen en vertroostingen des Heiligen Geestes. Naar de heiligende invloeden in gedachten, woorden en werken, enz.

Moet dat volk in de verdrukkingen die voorspeld zijn, verkeeren; brengt de Heere ze in smartelijke beproevingen en kastijdingen; ontzinkt alles wat zichtbaar is in het aangezicht van den dood, ja, dan roept de ziel met David uit: “HEERE, voor U is al mijne begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen.” Het geloofsoog ziet op Hem als de getrouwe Jehova, Die beloofd heeft in nood en dood Dezelfde voor Zijn volk te zijn. Hij alleen kan helpen, Hij alleen kan bevrijden. Hij alleen kan voorzien Hij alleen kan opnemen in heerlijkheid om daar alle heilige begeerten van het ziele-leven volkomen en voor eeuwig te vervullen.

“Hij geeft de wensch van allen die Hem vreezen; Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.”

“En mijn zuchten is voor U niet verborgen.” David moest menigwerf zijn weg bezwaard bewandelen. Gij ook lezer, die een geestelijke lasten pakkendrager zijt geworden op den hemelweg? Dan zijt gij een metgezel van David en van allen die Zijn Naam ootmoedig vreezen. Paulus moest ook getuigen: “Wij die in dezen tabernakel zijn, zuchten bezwaard zijnde.”

Menigmaal was de ziel van David bezwaard door allerlei ellende van inwendigen of uitwendigen aard. Wel zoo bezwaard, dat hij niet meer voort kon en moest uitroepen: “Haast U tot mijne hulp!”

Zelfs de natuurlijke mensch en het zwaar bepakte of mishandelde beest zal zuchten in en onder de ellende. Hoeveel temeer het kind des Heeren, dat wel met David moet uitroepen: “Mijne ongerechtigheden gaan over mijn hoofd”, als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden.” De schuld en straf der zonde kan zeer zwaar drukken en neerdrukken; ja ook de smet der zonde, Rom. 7.

Allerlei tegenheden, die vele zijn bij de rechtvaardigen, kunnen de ziel zeer bezwaren en doen zuchten. Heman sprak: “Mijne ziel is der tegenheden zat en mijn leven raakt tot aan het graf. Uwe grimmigheid ligt op mij: Gij hebt mij nedergedrukt met al Uwe baren,” Psalm 88.

Is nu de ziel bezwaard, vervuld met bekommeringen, angsten en benauwdheden, ze zal zuchten ter verlichting. In dat zuchten wordt het bezwaarde hart wat verlicht. Het zijn de uitbarstingen en ontlastingen van het bedrukt gemoed. Wie van des Heeren kinderen verstaat dit niet? Wie hunner moet niet menigwerf zuchtend den weg betreden! Dat zuchten gaat wel gepaard met treuren of geween. De zuchtende pelgrim barst wel in tranen uit. Smeekt en roept wel tot den Allerhoogste in den hemel. Zou dat ook een ware bidder zijn?

Menig zoogenaamd grootgeloovige onzer dagen, wil van dat zuchten niet hooren, kent er ook niets van; noemt het wel ziekelijkheid; maar het kind des Heeren en ware geloovige komt het zuchten in dit leven niet te boven. In den hemel zal het niet meer zijn noch gehoord worden. Daar zijn geen oorzaken om te zuchten. O heerlijke en eeuwige verlossing!

David sprak tot den Heere, zijn ontfermende verbonds God: “En mijn zuchten is voor U niet verborgen.” Zijn Heere is de Alwetende, niets is voor Hem verborgen. Dat is hij zich volkomen bewust. Elke zucht geslaakt ontgaat Zijn alhoorend oor niet. Het is de bezwaarde en zuchtende David tot troost en moedgeving in de ellende. Van Hem is zijne verwachting. Hij redde keer op keer en deed niet schaamrood wederkeeren. Is Hij niet zoo getrouw als sterk? Hij alleen kan Hem verlossen en vrijmaken. Dat zal Hij doen; daarom: “Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhooren HEERE, mijn God.” En eindigt hij den psalm met deze woorden: “Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God, wees niet verre van mij. Haast U tot mijne hulp, HEERE, mijn heil!”

Ach, mocht menig onbekeerde zondaar ook nog eens begeerte om en naar den Heere ontvangen, en aan het zuchten en kermen raken gebogen onder schuld en zonde, kommer en zielsverdiet. De Heere mocht het Gods- en Jezusgemis ontdekken en daarvan overtuigen door Zijnen Geest. Dan zal het als bij David worden : “Voor U is al mijne begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen.” Ach, wat is er veel begeerte naar de zonde, naar het aardsche en vergankelijke! Wat is menig hart daar vol van. Maar neen, dat kan nooit voldoening geven. Zulke begeerten zullen dooden. En dan voor eeuwig om te komen, zonder ooit een ware zielsbegeerte in het hart naar den eenigen en volkomenen Verlosser en Redder, Christus Jezus; naar de verzoening met God door Hem! O, dan dat eeuwige zuchten en kermen in de rampzaligheid onder den last der zonde, den toorn Gods en ondragelijke smarten. De schrik des Heeren mocht menig zondaar bewegen tot het geloof.

Wat zijt gij dan gelukkig en bevoorrecht, nietshebbend, nietskunnend en allesmissend volk; dat verwaardigd moogt worden om de heilige begeerte der ziel op de vleugelen des gebeds neer te leggen aan de voeten van Hem, Die nog steeds tot dat zuchtende volk getuigt: “Toon Mij uw gedaante en laat mij uwe stem hooren want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk.”

De begeerte des rechtvaardigen zal God geven; maar alles op Gods tijd.

Ach, mocht het steeds bij u zijn in deze donkere tijden, nu de Heere veelal Zijn aangezicht verbergt voor den huize Jacobs, nu er weinig doorwerking van Gods Geest wordt gezien en weinig zekerheid der zaligheid wordt gesmaakt in de levende kerk: “HEERE, voor U is al mijn begeerte, en mijn zuchten is voor U niet verborgen.”

Weet ook, dat de getrouwe verbonds God, zooals Hij beloofd heeft en op grond van Jezus zalige zoen- en kruisverdiensten, zal vervullen de begeerte om altijd bij den Heere te zijn Hem eeuwig te genieten in den zaligen hemel Hem zondeloos te mogen dienen in Zijnen heiligen Tempel.

Het zuchten en kermen, het smeeken en roepen, is beperkt tot dit leven. Zoodra de groote Verlosser uw ziel zal opnemen in heerlijkheid, is alle zuchten opgehouden. In den hemel zal niets meer zijn om onder en over te zuchten. Daar zal geen inwoner meer zeggen ik ben ziek. Blij en heerlijk vooruitzicht voor de zuchtende Davids.

“En de vrijgekochten des HEEREN zullen wederkeeren, en tot Zion komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vroolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden,” Jes. 35:10.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DE BEGEERENDE EN ZUCHTENDE ZIEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

The Banner of Truth | 16 Pagina's