Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de Christenreis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de Christenreis

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(13) Een gepaste waarschuwing

Even voorbij de zilvermijn staat aan de kant van de weg een oud monument. Het heeft een vreemde vorm: het lijkt op een vrouw die veranderd is in een pilaar. Bovenaan staan wat woorden, die Hopende niet kan lezen. Christen kan die echter wel ontcijferen: 'Gedenkt aan de vrouw van Lot', leest hij. Lots vrouw, die omkeek met een hebz; uchtig hart! 'Wat een gepast teken op deze plaats', zegt Christen. Hopende is bedroefd over zijn dwaasheid, dat hij een neiging in zich heeft voelen opkomen om ook naar de zilvermijn te gaan. 'Wat is eigenlijk het verschil tussen haar zonde en de mijne? Zij heeft omgekeken, ik heb begeerd. Laten we danken voor de genade en laat ik beschaamd zijn over mijn zonde'. Zie hier, een waar kenmerk van berouw, dat ook gaat over de begeerten van het hart. Gods kinderen staan niet boven een wereldling als zij 'bij hun hart' zijn: zij vinden dezelfde zonden van binnen die de wereldse mens uitleeft. 'Laat dit monument voor ons een waarschuwing en een voorbeeld zijn', zegt Hopende.

In de greep van reus Wanhoop

Wat kunnen hoogten en diepten in het leven van Gods kinderen elkaar snel afwisselen. Christen en Hopende zijn gekomen bij een zeer aangename plaats, een rivier met helder drinkwater. Op de oevers groeien bomen waar de heerlijkste vruchten aan hangen. Zij eten en drinken naar hartelust. In het weiland dat aan de rivier grenst, kunnen zij zich rustig neervlijen en ongestoord slapen. Zo vertoeven zij daar verschillende dagen. Bunyan noemt deze rivier de rivier Gods (Ps. 65), of de rivier van het water des levens (Openb. 22). Daar mogen zij zich verlustigen in de eeuwige liefde Gods en hebben zij een klaar gezicht van de verkiezende genade. De hele keten van zaligheid gaat hier voor hen oplichten (Rom. 8:30).

Maar het reisdoel van de pelgrims ligt verder. En dan volgt er zo'n schrille tegenstelling met het heerlijk genot bij de rivier. Het pad, dat eerst nog even parallel loopt aan de rivier, buigt van die stroom af. Bovendien wordt het pad oneffen. Hun voeten gaan pijn doen vanwege de stenen op het pad. Weldra is de ziel van de pelgrims verdrietig op de weg, net als bij de Israëlieten in Numeri 21. Zij verlangen naar een effen pad. En dan blijkt het waar te zijn, dat de ontevreden wens de vader is van de zondige wil. De pelgrims komen bij een plaats waar men over de heining langs het pad kan klimmen om in het naastgelegen weiland te komen. Christen kijkt er eerst overheen en ontdekt dat het pad in het weiland veel beter te begaan is en dat het weiland geheel parallel schijnt te lopen aan het pad waarop zij thans lopen. Hopende heeft aanvankelijk nog bezwaren, maar Christen weet hem ervan te overtuigen dat het gemakkelijke pad in het weiland dezelfde richting op loopt. Dan klimmen de twee over de omheining en zetten hun tocht voort op het "bijpad". Opmerkelijk wordt in de kanttekening naar de volgende tekst verwezen: 'Er is een weg die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods' (Spr. 14:12). Inderdaad zullen de twee pelgrims er achter komen dat eigen gekozen wegen op een bittere teleurstelling zullen uitlopen. Om alle onrust bij Hopende weg te nemen, vraagt Christen nog aan iemand die vóór hen loopt, of deze weg ook naar de Hemelstad gaat. IJdel Vertrouwen, zo noemt Bunyan hem, bevestigt dit. Twee pelgrims die op een eigen gekozen weg IJdel Vertrouwen volgen. Dat kan niet anders, of het loopt verkeerd af. Zij gaan spoedig ondervinden, wat in Psalm 146:2 (berijmd) staat: Vest op prinsen geen betrouwen. Waar men nimmer heil bij vindt; Zoudt g'uw hoop op mensen bouwen? Als Gods hand hun geest ontbindt. Keren zij tot d' aarde weer, Storten met hun aanslag neer.

Het wordt donker. Zij horen weldra een gil en een plof. IJdel Vertrouwen is in een diepe kuil gevallen. Dan barst er zo'n noodweer los, dat Christen en Hopende radeloos zijn. Zij proberen terug te gaan, maar door de overvloedige regenval is het water in de sloot naast het pad zo gestegen, dat het pad onbegaanbaar is geworden. Zij kunnen niet anders doen dan onder een struik neer te hurken en de morgen af te wachten. Het is noodweer in die nacht: regen en donder en bliksem. Ze moeten nu ondervinden, dat het "bijpad" niet naar Sion leidt, maar naar Sinaï. De morgen brengt nog groter ellende: zij worden gevangen genomen door reus Wanhoop, op wiens grondgebied zij zich bevinden. De reus, die sterker is dan zij, drijft hen voor zich uit en sluit hen op in de vunzigste kerker van zijn kasteel. De dichter van Psalm 88 wist ervan wat dat in het geestelijke betekent: 'Gij hebt mij in de onderste kuil gelegd, in duisternissen, in diepten'. Dat de greep van de wanhoop verschrikkelijk is, komt wel uit in de volgende dagen. Reus Wanhoop heeft namelijk een vrouw die hem voortdurend opport om de twee pelgrims zo veel mogelijk te kwellen om hen steeds dieper in de moedeloosheid te doen wegzinken. Bunyan heeft haar de naam van Diffidence gegeven. Dat betekent wantrouwen. Wanhoop leidt tot wantrouwen: niet alleen verliezen de pelgrims alle zelfvertrouwen, maar ze verliezen - en dat is nog veel erger - alle vertrouwen in Gods getrouwheid! Eerst raadt de vrouw reus Wanhoop aan, de beide pelgrims onbarmhartig te slaan. Dit doet de reus dan ook: hij is razend op hen en slaat hen met een knuppel bont en blauw, zodat Christen en Hopende de hele dag in hun cel liggen te jammeren van de pijn. Wanhoop kan de ziel zodanig beuken, dat alle moed van binnen stukgeslagen wordt. Het is niet te zeggen wat er dan in de ziel van zo iemand geleden wordt; het is er als een kleine hel.

Nog verder gaat het, als Wantrouwen en Wanhoop samenspannen. De reus zegt tegen de pelgrims: 'Je komt hier nooit meer uit, je kunt er maar beter een eind aan maken'. Denk nu niet dat een sterk gelovige hiertegen in zichzelf bestand is. Het is Christen, die geneigd is hieraan toe te geven. Gelukkige weet Hopende hem ervan te weerhouden, door hem te wijzen op Gods gebod: 'Gij zult niet doodslaan'. 'En wie zichzelf doodt, doodt lichaam en ziel', vervolgt Hopende. 'Denk toch niet dat reus Wanhoop het laatste woord heeft. Laten wij wat geduld oefenen. Misschien kunnen we ontkomen'. Wat een weldaad als de hoop de strijd aanbindt met het gruwelijk ongeloof. Toch laten Wanhoop en Wantrouwen zo maar niet los. Als voor de tweede maal Wanhoop, aangepord door Wantrouwen, hevig te keer gaat tegen de pelgrims, valt Christen een ogenblik in zwijn. Hij verliest alle moed en als hij wat bijkomt, is zijn taal met Job: 'Zodat mijn ziel de verworging kiest, den dood meer dan mijn beenderen' (Job 7:15). Weer is het echter Hopende, die hem wijst op vorige ervaringen, toen Christen zich zo dapper heeft gedragen, bijvoorbeeld in de strijd met Apollyon en in het Dal van de Schaduw des doods. Nog eenmaal doet Wanhoop een poging: hij laat de twee pelgrims de beenderen en schedels zien van degenen die hij reeds heeft omgebracht. Daarna drijft hij hen terug naar hun cel. Wat hier in beeldtaal wordt verwoord, heeft Bunyan in zijn langdurige verzoekingen in zijn ziel erva­ ren. Hij heeft dit zelf beschreven in Genade Overvloeiende. Hij schrijft daar in een van zijn diepten: 'Ik vond het nu zeer moeilijk om tot God te bidden, omdat de wanhoop mij trachtte op te slokken. Ik dacht dat ik door een wervelwind van God afgedreven werd, want steeds als ik tot God riep om genade, kwam er in mij op: het is te laat, ik ben verloren. God heeft mij losgelaten. Mijn zonde is onvergeeflijk. Mijn leed werd nog verzwaard doordat ik in die tijd die vreselijke geschiedenis van Spira las. En dan klonk het van binnen weer: Want hij (Ezau) vond geen plaats des berouws, hoewel hij die met tranen zocht'.

Zo brengen deze twee pelgrims enkele dagen door in hun donkere cel, gekweld door wanhoop en wantrouwen. Tot zaterdagavond laat. Dan beginnen zij beiden te bidden. Plotseling roept Christen verbaasd uit: 'Wat een dwaas ben ik om zo in dit stinkende hol te liggen. Ik vind hier een sleutel in mijn jas'. Met nieuwe moed aangegord, proberen zij de sleutel op de deur van de cel. Die gaat ermee open. Ook op de deur van de gevangenis en op het ijzeren hek van de omheining past de sleutel. Als zij ontsnappen, doet Wanhoop nog een laatste poging, maar die heeft geen enkel effect meer, want hij krijgt een van zijn toevallen, zodat hij krachteloos is. Ook van deze bevrijding wist Bunyan af! Toen de Heere Zijn Woord met kracht aan zijn hart toepaste, viel alle benauwdheid weg. De strik werd verbroken en hij was vrij van de bange verzoeking. En zo gebeurt het nog met menig kind van God. Zodra het geloof versterkt wordt en grip krijgt op het Woord van Gods toezegging, moet de helse vijand wijken. Als de twee pelgrims weer op de goede weg gekomen zijn, richten zij een gedenkteken op, om pelgrims die na hen komen te waarschuwen voor de strikken van reus Wanhoop. Zo is Bunyan in woord en geschrift voor velen van Gods bestreden kinderen tot onderwijs en troost geweest. Wat kunnen geoefende kinderen van God of geoefende ambtsdragers van nut zijn voor anderen die onbegrepen wegen gaan!

Scherpenzeel J. de Jager

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 2003

De Saambinder | 16 Pagina's

Lezen in de Christenreis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 2003

De Saambinder | 16 Pagina's