Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJK LIED IN SCHOOL EN GEZIN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJK LIED IN SCHOOL EN GEZIN

Dit artikel is een bewerking van een op 5 oktober 1988 in Gouda gehouden lezing over dit onderwerp.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zich in de zestiende eeuw in verscheidene Europese landen de Reformatorie voltrok, had dit ook consequenties voor het muzikale leven. De situatie waarin Calvijn, Zwingli en Luther ieder in hun eigen omgeving waren opgegroeid, was die van een zwijgende gemeente die luisterde naar de kerkmuziek die door opgeleide, getrainde mensen ten gehore werd gebracht. Het repertoire bestond uit enkele oude Lathijnse hymnen, vaste teksten binnen de mis (Kyrie, Gloria, Sanctus e.d.), en wat vrijere gezangen die hiermee rechtstreeks in verband stonden (de zgn. tropen en sequenzen). En dat alles getoonzet in een niet bij het volksleven aansluitende gregoriaanse muziek, waar bij een lettergreep soms over vele noten verdeeld werd.

Toch was daartegen een opvallend kenmerk van de eerste christenen dat zij in hun samenkomsten gezamenlijk zongen. In 112 na Chr. raadpleegde de landvoogd Plinius de keizer in Rome inzake de houding van de overheid ten opzichten van de christenen. In zijn brief schreef Plinius dat de christenen gewoon waren bij zonsopgang en 's zondags samen te komen om ter ere van Christus als voor een God in beurtzang een lied te zingen.

Waarschijnlijk hebben de eerste christenen de liederen uit de synagoge gezongen, reeds spoedig aangevuld met Griekse en Latijnse hymnen over de kernpunten van het geloof, zoals de Godheid van Christus en de Persoon van de Heilige Geest.

De Heere Jezus Zelf had Zijn kerk hierin een voorbeeld gegeven door in de nacht van het laatste Avondmaal met zijn discipelen de lofzang (Ps. 113 t/m 118) te zingen. De apostel Paulus beveelt tot onderlinge stichting het zingen van psalmen, lofzangen en geestelijke liederen in twee van zijn brieven aan. (Ef. 5 : 19 en Kol. 3 : 16).

Echter, in de eeuwen na de dood van Ambrosius, dus na het tijdperk van de kerkvaders, kreeg de kerk steeds meer het rooms-katholieke karakter, gekenmerkt door het steeds meer accent leggen op de uiterlijke liturgische handelingen tijdens de eredienst en het bena-

drukken van de positie van de priester, waardoor de leken tot zwijgende toeschouwers van een schouwspel gemaakt werden.

Wel was er in de middeleeuwen sprake van de ontwikkeling van het geestelijk volkslied naast het wereldlijk lied. Kerstliederen en Marialiederen waren daarin de meest voorkomende genres.

De Reformatie

Het is de grote verdienste van de reformatoren geweest de kerk de gemeentezang terug te schenken. Wel bewandelden zij hierin een verschillende weg.

Luther gaf reeds in het voorjaar van 1524, dus slechts ruim een jaar na zijn terugkeer van de Wartburg, in Wittenberg een bundel getiteld: "Etlichte christliche Lieder, Lobgesang und Psalm" uit. In de jaren daarna breidde hij het Evangelische gezangboek steeds uit met door hem zelf of door mensen uit zijn kring gemaakte liederen.

In Luthers liederenschat treft men in de eerste plaats psalmen aan: zoals bijvoorbeeld de bekende liederen "Ein feste Burg" (= Psalm

46) en "Aus tiefer Not" (=Psalm 130). Daarnaast handhaafde Luther enkele teksten uit de roomse mis. (zoals het Kyrie en het Gloria), weliswaar in de vorm van liederen in de Duitse volkstaal. Ook accepteerde hij vrije geestelijke liederen, die wij zouden aanduiden met de term gezangen, en bewerkingen van Latijnse middeleeuwse hymnen, bijvoorbeeld: "Media Vita in Morte Summus", dat hij omdichtte tot "Mitten im Leben wir sind".

Luther was dus met betrekking tot de kerkmuziek geen radicale hervormer. Door het gebruik van 4-stemmige koorzang tijdens de eredienst, waarvoor zijn vriend Johann Walter talloze composities maakte, legde hij zelfs de kiem voor de kerkcantates uit de tijd van J.S. Bach. Toen was het aandeel van de gemeentezang helaas wederom klein geworden.

Calvijn is de grote stuwende kracht achter het Geneefse Psalter geweest. Na enkele pogingen om zelf psalmen te dichten, nam hij Marot en Beza als dichters in de arm en liet hij Bourgeois en Pierre melodiëen componeren.

Tussen 1539 en 1562 verscheen de complete psalmberijming die door L. Bourgeois als voorzanger zonder gebruik van het orgel aan de gemeente werd aangeleerd. Petrus Datheen vertaalde deze berijming in het Nederlands.

Calvijns principes met betrekking tot de muziek kunnen als volgt worden samengevat:

1. In het lied van de gemeente dient Gods Woord centraal te staan. Door de psalmen en andere berijmde schriftgedeelten als uitgangspunt te nemen deed Calvijn in dit opzicht meer recht aan het Sola Scriptura van de Reformatie dan Luther.

Marnix van St. Aldegonde verwoorde dit principe in het voorwoord van zijn psalmberijming met de zinsnede: "dat wij van harten wensen, dat in Godes Gemeinte ganselijk niet en worde ingebracht noch gesongen, noch gelesen, dan hetgeen uit de Heilige geloofwaardige Schriften des ouden en des nieuwen testament eigentlijk getogen is."

Hij nam daardoor ook berijmingen op van Bijbelgedeelten buiten het Boek der Psalmen, zoals in ook de Schotse Presbyterian Church haar 'parafrases' achter het psalmboek kent. Door de strakke afbakening van de liederenschat door de Dortse Synode komt dit bij ons niet voor.

2. De gemeente dient te zingen in de volkstaal, in de trant van het volkslied. Dit hield dus een breuk met de gregoriaanse zangwijze in.

De gemeente van Genève zong dus eenstemmig, ritmisch, zonder gebruikmaking van een orgel of een ander instrument. De ritmische zangwijze is bij ons in de 17e eeuw verdwenen, terwijl het gebruik van het orgel, mede door Huygens boekje: "Gebruik en ongebruik van het orgel", juist is ingevoerd.

3. Buiten de kerk stond Calvijn wel een kunstzinnig gebruik van de muziek toe. Zo gaf hij Louis Bourgeois zelf de opdracht de psalmen 4-stemming te toonzetten. Na Bourgeois deden Le Jeune en Goudimel dat. De laatstgenoemde componist wordt door Wilhelmus a Brakel met instemming in zijn Redelijke Godsdienst als 'Claudius Gaudemlius, een beroemd musicant tot Parijs' aangehaald.

Een ander voorbeeld van een beroemde calvinistische musicus is

Jan Pieterszn. Sweelinck uit Amsterdam. Hoewel hij op het orgel van de Nieuwe Kerk nooit een dienst begeleid heeft, concerteerde hij er bijna dagelijks op voor een internationaal gezelschap. Hij leidde veel organisten op van wie er meerderen uit Duitsland kwamen. Sweellincks kunstzinnige koorbewerkingen van de originele Franse Psalmen uit Genève zijn wereldberoemd geworden.

Tenslotte: Constantijn Huygens, hoewel als hoveling een man van de wereld, maar toch ook een overtuigd contra-remonstrant, nam deel aan de Muiderkring en liet ons naast zijn dichtwerken fraaie klavecimbelcomposities en psalmbewerkingen na.

In zijn stone-lezing over het calvinisme en de kunst merkt A. Kuyper terecht op dat Calvijn de kunst niet teniet gedaan heeft, maar losgemaakt heeft uit haar kerkelijke boeien.

Nadere Reformatie

Zo hebben we dus gezien dat het calvinisme geenszins de bloei van het vrije geestelijke lied of de beoefening van een meer cultureel muziekleven in de weg heeft gestaan. Een treffend voorbeeld hiervan vormt ook de liederenschat van onze oude schrijvers uit de Nadere Reformatie. De Nadere Reformatie was een godsdienstige beweging in de Vaderlandse kerk in de 17e en de 18e eeuw met een tweeledig doel:

1. In de eerste plaats legde men de nadruk op persoonlijke geloofsbeleving. Het was niet alleen nodig de zuivere gereformeerde leer met het verstand te belijden, maar bovenal bevindelijk in eigen leven te leren kennen. In dit kader past de opbloei van het houden van gezelschappen (of conventikels) door Gods kinderen. Een lichtend voorbeeld was de zogenaamde Utrechtse kring rond Voetius, Essenius, Van Lodenstein en anderen. Daar werden gesprekken over de praktijk der godzaligheid gevoerd en liederen over het werk des Heeren gezongen. De bundel Uyt-spanningen van Van Lodenstein is binnen dit conventikel ontstaan. Het is bekend dat Van Lodenstein vaak op

zondagmiddagen een lied maakte en dat deze liederen door de week door zijn vrienden gezongen werden.

Over het lied als oefening van het geestelijk leven merkt Van Lodenstein in zijn voorrede op: "Het is zeldzaam te bemerken wat op des mensen hart in 't gemeen vermag de dicht-en zang konst. (...) Het heeft de Heilige Goddelijke Majesteit behaagd dikwijls haar geheimnissen op zo een wijze aan 't schepsel voor te dragen."

Andere bundels die zeer duidelijk binnen het gezelschapsleven dienen geplaatst te worden, zijn "De lofzangen Israëls" van Groenewegen en "Bevindelijke gesangen" van Schortinghuis.

Jacob Groenewegen memoreert in de voorrede die hij aan de liederen van zijn broer doet voorafgaan, dat het Gods genade is dat deze 'inzonderheid te Werkendam veel gelezen en gezongen worden'.

Schortinghuis schrijft dat hij zijn bundel in het bijzonder aan de 'kinderen en gunstgenoten van God' opdraagt, omdat zij weten wat het is 'bevindelijke gezangen bevindelijk te zingen'.

2. De tweede doelstelling van de Nadere Reformatie is de heiligmaking van het persoonlijke, kerkelijke en maatschappelijke leven. Alle terreinen van het leven behoren onder de tucht van Gods Woord gebracht te worden.

Claes Jacob Wits (de vader van de bekende Herman Witsius) bekent in zijn "Stichtelijke Bedenckinghe" dat het dichten hem wel eens afgetrokken heeft van 'de hartstochten, de ijdele malligheden en de lichtvaardige genegenheden' en hij wenst dat zijn liederen bij anderen ook tot een meer eerbare levenswandel mogen bijdragen.

Willem Sluiter schrijft in het voorwoord van een van zijn aan de gemeente van Eibergen opgedragen bundels, dat het hem een blijdschap is dat men overal zijn liederen zingt, omdat daardoor de vroegere 'ontuchtige liedekens' uit het dorpsleven gedrongen worden.

De laatste jaren heb ik me nogal indringend met de poëzie van de Nadere Reformatoren beziggehouden. In de eerste plaats was het moeilijk zicht te krijgen op het geheel van auteurs en bundels die passen binnen het kader van de Nadere Reformatie. Daarnaast was het een hele speurtocht om al die oude 17e en 18e eeuwse bundels in handen te krijgen, in sommige gevallen in zijn geheel te copieëren. Verscheidene universiteitsbibliotheken en collecties oude boeken van particuliere personen hebben we doorzocht op zoek naar

materiaal. Een bijzondere moeilijkheid vormde het transponeren van de melodieën vanuit de oude muzieknotatie. Ook het achterhalen van de zangwijzen in die bundels waarin alleen maar melodieaanduidingen boven de verzen te vinden waren, was lang niet eenvoudig.

Hoe langer we bezig waren met dit onderzoek - en ik moet eerlijk zeggen dat nog lang niet alle auteurs en bundels onderzocht zijn - des te groter werd onze verwondering dat er onder ons zo ontstellend weinig bekendheid met de poëzie van onze oude schrijvers te vinden is. Met de mond belijdt de reformatorische gezindte dat onze wortels liggen in de Reformatie en de Nadere Reformatie, maar met betrekking tot de muziek zingen we met elkaar toch nog zo graag uit de bundel van Johannes de Heer. Sla de bundels van Van Lodenstein en Sluiter, maar ook van de wat minder bekende auteurs als Frederik

van Houten, Carolus Tuinman en Philippus van Sorgen op en men zal er de schat van het geestelijk leven van onzen vaderen in vinden.

Het selecteren van liederen

Na het tot hiertoe vermelde zal het duidelijk zijn waarom in de selectie van geestelijke liederen door onze werkgroep het accent gelegd is op de poëzie van de bevindelijk gereformeerde dichters.

1. Zij komt in de eerste plaats in aües overeen met Gods Woord en de Belijdenisgeschriften. Mij dunkt dat dit een eerste vereiste moet zijn.

2. Daarnaast treft men er diepgang in het geestelijk leven in aan. Natuurlijk werden er in onze kring voor het uitkomen van de KLS-katernen ook liederen gezongen die men Schriftuurlijk, dus niet in strijd met de Schrift, kon noemen. Toch misten de gezangen waarmee velen van ons vertrouwd waren het beklemtonen van 's mensen ellendestaat en bezongen ze een Zaligmaker voor Wie - ook in de tekst van het lied - zo weinig plaats gemaakt was.

De werkgroep muzikale vorming heeft er een open oog voor, dat er op onze scholen geestelijke liederen gezongen worden buiten de hier besproken katernen om. Waarom zou dit niet kunnen? 'De Heer is mijn Herder' als berijming van psalm 23, 'Op bergen en in dalen', 'Ach blijf met Uw genade', 'Blijf bij mij Heer' en andere liederen zijn het waard om gezongen te worden. Wij zijn echter van mening dat deze gezangen in verscheidene bundels zo gemakkelijk toegankelijk zijn, dat het personeel van de scholen gezamelijk gemakkelijk tot een selectie die passend is binnen het schoolwerkplan, moet kunnen komen.

3. Het in de KLS-bundel opnemen van deze liederen, - en hiermee raken we een derde criterium van selectie - zou ook het gezicht van onze eigen uitgave schenden. Deze zal in grote lijnen te typeren zijn als een bundel poëzie van mannen uit de Nadere Reformatie of personen die daarmee nauw verwant zijn. Daarmee vullen we een pijnlijk vacuüm in de tot nu toe bekende liederenschat op.

Treden we buiten deze kring (bijv. met het lied 'Blijf bij mij Heer' van Henry Lyte) dan komt namelijk direct de kwestie van de geestelijke betrouwbaarheid van de auteur naar voren. Liederen

van deze personen, hoewel de tekst verantwoord kan zijn, dienen tóch met mate gezongen te worden. Het hoofdaccent in ons muzikaal bezig zijn zal op het erfgoed van de bevindelijke gereformeerde auteurs moeten liggen.

4. Een laatste selectiecriterium stelde ons voor moeilijkheden. Hoe vindt men liederen die voor jonge kinderen gemakkelijk te begrijpen zijn?

Het is duidelijk dat qua kindgerichtheid de oude schrijvers niet kunnen wedijveren met de zondagsschoolversjes en Bijbelliedjes uit het lager onderwijs zoals die in deze eeuw - let wel: in deze eeuw - ontstaan zijn. Kinderpoëzie zoals die van Hiëronymus van Alphen en Isaac Watts behoorde vroeger tot de grote uitzonderingen.

Gelukkig heeft de poëzie van ds. L.G.C. Ledeboer, waarbij de werkgroep zelf melodieën heeft gemaakt, in deze behoefte enigszins voorzien. Maar blijkens de enquête toch niet in voldoende mate. Immers, 51% vond de drempel naar de taal van de KLS-liederen niet zeer hoog, dus 49% was die mening kennelijk wel toegedaan.

Vergun mij hierover enkele opmerkingen:

1. Eerst lees ik u iets voor uit een Saambinder uit de jaren '40. Het is geschreven door de bekende hoofdonderwijzer A. v. Bochove.

"Een mooi versje, waarop ik nog de aandacht wil vestigen, is het wachtlied der hervormers, voor in het vragenboekje van Hellenbroek. Zulke liederen mogen de leerlingen mede nemen in hunne gedachten, als ze van schoolgaan; 't mocht hun eens tot zegen zijn. Zoo zijn er ook in den bundel van Lodenstein nog wel liederen te vinden, voor onze scholen geschikt. De kinderen begrijpen ze niet, zegt ge. Och, daarom nemen wij de eenvoudigste, en al begrijpen ze dan nog niet alles, dat is toch nog zoo heel erg niet. Dat komt later, zoo de Heere wil, tot zijn recht.

Als slot nog iets over ds. Ledeboer.

Deze geeft in zijn Geestelijke lofzangen voor kinderen zee aardige versjes. Maar wie bezorgt er eens een melodie voor!"

De wens van de schrijver aangaande de poëzie van ds. Ledeboer is thans in vervulling gegaan en met betrekking tot zijn opmerkingen over de moeilijkheidsgraad van de teksten zou ik willen zeggen: hij heeft gelijk.

Het eerste lied dat ik als kleuter zelf geleerd heb op een Christelijke Nationale school te Amersfoort luidde:

Neem mijn leven, laat het Heer Toegewijd zijn aan Uw eer. Maak mijn uren en mijn tijd Tot uw lof en dienst bereid.

Deze tekst is, goed beschouwd, niet gemakkelijker dan die van de voor de onderbouw bedoelde liederen uit onze bundels. Toch zongen we het vers naar hartelust.

Laten we er toch voor waken om het niveau van teksten zoals: 'Jericho, Jericho is een sterke stad, dat zie je zo' (uit: Alles wordt nieuw) als norm te stellen voor het geestelijk lied in onze kring.

2. Mocht er naast de liederen van ds. Ledeboer bij ons nog behoefte bestaan aan echte kleuterliederen, dan zou ik me enkele versjes uit de vroeger op de zondagsscholen gebruikte bundel 'Wie zingt mee', kunnen voorstellen. 'Ik ga slapen, ik ben moe', 'Een lammetje ging dwalen' en "t Is middernacht en in de hof zijn, dacht ik, voor ons allen bekende liederen daaruit. Maar ook hier geldt dat we het gereformeerde erf verlaten en al gauw geconfronteerd worden met een vrome godsdienst van 'zoete kindertjes en de lieve Heiland'. Ik vraag me wel eens af wie uit onze kring enkele eenvoudige kleuterversjes zou kunnen maken naast die van ds. Ledeboer.

De bundel 'Ook uit de mond der kinderen' van de Stichting Geestelijk lied Gereformeerde Gezindte is door de zondagsschoolvereniging van de Gereformeerde Gemeenten afgewezen. Zelf heb ik deze bundel ook bestudeerd en ik kom tot dezelfde conclusie.

Er staan enkele bruikbare, soms zeer mooie liederen in. Ik denk aan lied 21 over Jesaja:

Het dorre land zal juichen en bloeien als een roos.

Op een enkele wat minder gelukkige woordkeus na is dit een mooi lied over de weg des Heeren waarover de vrijgekochten des Heeren zullen terugkeren naar Sion.

Ook lied 74, een bewerking van het lied: 'Nur bitten wir den Heil'gen Geist', van Maarten Luther, is goed te gebruiken.

De bundel biedt verder aardige tegenstemmen voor blokfluit, ook bij voor ons bekende liederen zoals: 'Nu daghet in het oosten' (lied 45).

Toch ademt de bundel als geheel een moderne geest waarmee wij ons in het geheel niet kunnen verenigen.

Veel liederen zijn geschreven in de vlot vertellende sfeer van de Bijbelliederen uit 'Alles wordt nieuw".

De Israëlieten voor Jericho wordt toegeroepen:

"Mensen sta toch niet te kijken naar die stad zo sterk en groot."

Ruth wordt op Boaz' akker toegeroepen in lied 12:

"Kom, bedroefde vrouw, waarom zul je huilen, kom maar gauw, kom maar gauw, vogel die je bent!

In lied 65 gaat het over de bruiloft te Kana:

In Kana is het feest vandaag: een bruidegom en bruid! Zij lachten samen o zo graag en zien er stralend uit.

De mensen lopen af en aan. Het is er heel erg druk. Ook Jezus is er heengegaan, en wenst ze veel geluk.

De conclusie na het wonder van de Heere Jezus luidt tenslotte:

Als alles op is vroeg of laat, dan zorgt de Heer' ervoor dat toch de vreugde verder gaat! Het feest, het feest gaat door.

Dit is een kleine bloemlezing van het alledaagse, profane taalgebruik waarin vele van deze liederen geschreven zijn. De Bijbelse stof wordt, door overdreven aan te sluiten bij de kindertaal, ontdaan van het gewijde, eerbiedige karakter. Ook exegetisch slaat het laatstgenoemde lied de plank mis. De Heere heeft in dit, zoals de Bijbel het uitdrukt 'begin der tekenen' iets van

zijn Goddelijkheid geopenbaard, opdat de mensen in Hem als de Messias geloven zouden.

Het is goddeloos Zijn handelen te beperken tot het slechts continueren van de feestvreugde.

Een laatste voorbeeld: Beslist gevaarlijk en gespeend van elke separatie vind ik lied 23 Tk heb je bij je naam geroepen', dat over de doop handelt:

Ik heb je bij je naam geroepen, "Je bent van Mij", heeft God gezegd. Ik wil voor jou als Vader zorgen, Ik heb Mijn Hand op jou gelegd.

Ik wil je Zaligmaker wezen Heeft Jezus bij de doop beloofd; De Heilige Geest ook aan je geven, Die zorgt datje Mijn woord gelooft.

De verbondsweldaden worden hier grenzeloos oppervlakkig aan alle gedoopte kinderen individueel toegepast.

Slot

Aan het eind van deze lezing gekomen, zou ik ervoor willen pleiten, dat de liederenschat van onze gereformeerde vaderen het gezicht van het geestelijk liedrepertoire van onze scholen en gezinnen zou mogen bepalen. Er is in onze kring zo weinig te vinden van wat men zou kunnen aanduiden als een reformatorische muziekcultuur. De teksten en de melodieën van Sluiter, Revius, Van Lodenstein en anderen zijn het waard ter hand genomen te worden. Mijn persoonlijke ervaring is, dat kinderen de meeste liederen graag zingen. Daarom is het verblijdend dat 7 van de 10 geënquêteerde leerkrachten een gunstig oordeel over de katernen als geheel hebben uitgesproken. Dat neemt niet weg dat veel mensen de teksten moeilijk vinden en maar moeizaam kunnen wennen aan de onbekende melodieën. Hoewel we dus echt wel over een gewenningsproces kunnen spreken, meen ik toch dat het goed is dat de definitieve bundel er komt.

De werkgroep is met de voorbereiding daarvan hard bezig. Het aantal liederen zal nog enige uitbreiding ondergaan, van 114 naar 140. Een aantal Valeriusliederen, gezangen van Claes Jacob Wits en

Simon Nicolaas van Leeuwarden, de auteur van 'De godvruchtige zeeman', enkele psalmen van Datheen en Marnix van St. Aldegonde en een paar Engelse liederen, in verband met het vak Engels in de bovenbouw, zullen de verzameling completeren.

Ook zal er een uitvoerige historische inleiding worden geschreven over de liederen uit de Nadere Reformatie en hun auteurs. Achterin zal zowel een alfabetisch als een biografisch register worden opgenomen. Kortom, naast een liedbundel zal de definitieve uitgave ook een boek zijn waarin over de achtergronden van deze liederen het een en het ander te lezen zal zijn.

De gewenning in de gezinnen hopen we te bevorderen door van elk lied het eerste couplet van een 4-stemmige zetting te voorzien, hetgeen de instrumentale begeleiding vergemakkelijkt. Het eventueel vervaardigen van bandopnamen zou mijns inziens een onderstreping kunnen zijn van mijn ervaringen met deze liederen, namelijk dat degene die ze op verzorgde wijze hoort zingen zijn aanvankelijke bedenkingen ertegen verliest.

Ik wil eindigen met wat soms de allerdiepste drijfveer van onze werkgroep mag zijn, en het eigenlijk altijd zou moeten zijn. Het is het slot van de inleiding die ik in 1979 voor de eerste katern heb geschreven:

Wij hopen dat deze liederen hun weg mogen vinden in onze scholen en huisgezinnen. Bovenal is het onze wens dat de Heere ook dit eenvoudige middel mocht gebruiken tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk en verheerlijking van Zijn Naam.

Barneveld, oktober 1988

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988

Criterium | 64 Pagina's

GEESTELIJK LIED IN SCHOOL EN GEZIN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988

Criterium | 64 Pagina's