Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op bezoek in het „tussenstation”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op bezoek in het „tussenstation”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naarmate de omvang van de gezondheidszorg toeneemt, naar die mate neemt ook de specialisatie toe van de inrichtingen, die zich met gezondheidszorg bezig houden.

Reeds lang kennen we het onderscheid tussen de ziekenhuizen, waar lichamelijk zieken verpleegd worden én de inrichtingen voor hen, die psychisch ziek zijn. (Hoewel de grens tussen beide niet scherp is te trekken; er zijn ziekenhuizen met grote psychiatrische afdelingen).

Over het bezoeken van patiënten in de psychiatrische ziekenhuizen schreef collega Verhage in het februari-nummer van ons blad.

Ditmaal willen we U meenemen naar een andere soort inrichting. We denken hierbij voornamelijk aan de verpleegtehuizen en de revalidatie-inrichtingen.

Verpleegtehuizen zijn inrichtingen, waar patiënten opgenomen worden, die niet langer in een ziekenhuis verpleegd behoeven te worden, maar die (nog) niet naar huis kunnen. Ditzelfde is ook te zeggen van de patiënten, die in de revalidatiecentra vertoeven. Met dit verschil, dat bij de revalidatie de nadruk ligt op het weer valide worden. (Weer leren lopen enz. enz.).

Beide soorten inrichtingen wilde ik vangen onder de naam „tussenstation”. We kunnen dat des te makkelijker doen, omdat meerdere verpleegtehuizen ook gedeeltelijk revalidatiecentra zijn en omgekeerd vele revalidatiecentra ook zieken opnemen, die geen revalidatie — in de gewone zin van het woord — meer nodig hebben of …… mensen, voor wie revalidatie niet meer mogelijk is.

Een „tussenstation” dus — meestal NA het verblijf in een ziekenhuis, soms ter voorbereiding van de ziekenhuisopname en een enkele maal om andere redenen.

Bij het bezoeken van onze patiënten, die in deze „tussenstations” verpleegd worden moeten we de bijzondere omstandigheden van deze broeders en zusters goed in het oog houden.

Ter verduidelijking wil ik de patiënten in deze inrichtingen in drie groepen verdelen, waarbij ik met nadruk stellen wil, dat deze verdeling tamelijk willekeurig is en de grenzen tussen de groepen niet scherp te trekken zijn.

Allereerst zijn er de patiënten, voor wie er geen genezing meer mogelijk is.

Vervolgens de patiënten, die „afkuren” moeten, b.v. maagpatiënten — al dan niet geopereerd — die „niet ziek genoeg zijn” om (nog langer) in een ziekenhuis behandeld te worden. (Bij de beslissing of iemand in het ziekenhuis kan blijven, naar huis moet of naar een verpleegtehuis oftewel revalidatiecentrum overgebracht moet worden spelen ook vele andere faktoren een rol, maar het zou te ver voeren, dit alles hier ter sprake te brengen).

Tenslotte de „echte” revalidatiepatiënten, d.w.z. die zieken, die voornamelijk in de inrichting vertoeven omdat ze door oefening en behandeling weer valide gemaakt moeten worden.

De eerste groep omvat dus die patiënten, voor wie geen herstel meer mogelijk is. De zielszorg aan deze mensen vereist een aparte instelling. Daarmee bedoel ik niet, dat slechts een gespecialiseerd deel van de pastores (ouderlingen en diakenen vallen in dit verband hier ook onder) voor dit werk geschikt zou zijn, maar wel, dat we ons SPECIAAL OP DE OMSTANDIGHEDEN VAN DEZE PATIëNT MOETEN INSTELLEN.

Hij (zij) kan daar liggen met een hoofd (en hart) vol vragen: „Waarom moet ik hier nog heen ? …… Kunnen ze mij in het ziekenhuis niet (meer) helpen ?

Ben ik … misschien … ongeneeslijk ziek ? ? ? ? ?

In sommige gevallen zal dit voor de patiënt zelf duidelijk zijn. Men denke aan die mensen, van wie een arm of been of meerdere ledematen geamputeerd zijn. Mogelijk zijn ze met kunstledematen te helpen, maar hun eigen arm of been krijgen ze niet terug.

Mogelijk is het ook, dat men in het ziekenhuis min of meer duidelijk te horen heeft gekregen: „We kunnen U niet meer helpen”. „Tegen de ziekte waaraan U lijdt is geen kruid gewassen”. (In de praktijk komt dit laatste — dunkt me — tamelijk zelden voor).

De bezoeker moet met al de vragen, die deze broeder of zuster bestormen kunnen, ernstig rekening houden. Dit houdt nog niet in, dat men direct moet klaar staan om „de volle waarheid te zeggen”. De kwestie van „waarheid en leugen rondom het ziekbed” is een onderwerp apart. Een onderwerp, waarop we thans niet in gaan. Wel willen we er op wijzen, dat de pastor zich op de hoogte moet stellen van de situatie en in ieder geval zich moet trachten in te denken, wat er omgaat in het hart van de patiënt, die in het „tussenstation” opgenomen is. Een oppervlakkig en naïef optimisme, waarin men (luchtigjes ?) voorbijgaat aan de nood van de patiënt kan veel kwaad doen. Al staan ze buiten ook met zijn tienen op U te wachten, U mag — zeker bij dergelijke patiënten — niet de indruk wekken, dat U „maar eens even aan komt waaien”.

Bij alle pastorale arbeid geldt: „Men moet kunnen luisteren”.

Bij deze patiënten is het wel in het bijzonder zo, dat men moet kunnen luisteren. OOK NAAR DATGENE, WAT NIET OF NIET RECHTSTREEKS GEZEGD WORDT ! !

Een ietwat wrang grapje over de opname in dit „tussenstation” kan een signaal zijn van grote nood. Dat de gemoedsgesteldheid heel anders is dan bij het laatste bezoek in het ziekenhuis, moet men kunnen begrijpen.

Dat bij mensen, die aan ouderdomsdementie lijden grote veranderingen in de persoonlijkheid kunnen optreden weten we. Maar houden we er ook rekening mee, dat ditzelfde ook het gevolg kan zijn van een voortgaande lichamelijke aftakeling en zelfs van medische (al dan niet operatieve) behandelingen ?

Een resolute christin kan een klagerig vrouwtje worden door bepaalde oorzaken, die in de ziekte of de (noodzakelijke) behandeling gelegen zijn. Er is dus niet altijd reden om direct te vragen: „Waar is Uw hoop, Uw moed gebleven ?”

Ongewoon hevige angsten en onredelijke verwijten kunnen het gevolg zijn van de omstandigheden waarin de zieke verkeert.

Omgekeerd is het ook mogelijk, dat de patiënt opvallend rustig is, terwijl deze kalmte grotendeels veroorzaakt wordt door de medicijnen.

Bijzonder moeilijk wordt de pastorale verzorging, wanneer geen verandering in de toestand valt op te merken. Levensmoeheid komt dan niet zelden voor. Sommigen laten dat duidelijk blijken, anderen vertonen er alleen bepaalde symptomen van. Al kan men deze houding niet goedkeuren, de pastor zal dit alles zeker moeten trachten te begrijpen. Ook de 2e groep patiënten in de „tussenstations” vraagt bijzondere zorg. Uiteraard zijn ook deze patiënten niet allen gelijk. We willen kort (dit artikel mag niet lang worden) op twee zaken wijzen. Allereerst dienen we er op bedacht te zijn, dat een langdurige rustkuur voor sommigen moeilijker te aanvaarden is dan een operatieve ingreep.

In de 2e plaats attenderen we er op, dat bij deze groep vaak veel mensen zijn met bijzondere moeilijkheden en spanningen. Ik hoorde eens iemand zeggen: „Natuurlijk heeft deze patiënt moeilijkheden anders had hij geen maagzweer”. Zo absoluut zou ik het niet willen stellen, maar een kern van waarheid zit er wel in een dergelijke opmerking.

De oorzaak van hun ziekte is dikwijls een psychische. Huwelijksmoeilijkheden, te grote spanningen in het werk e.d. zijn vaak de oorzaak van allerlei lichamelijke klachten. Daarom wordt juist deze mensen vaak voorgeschreven, dat ze buitenshuis moeten rusten.

Wat is het fijn, wanneer de pastor de tijd heeft en neemt om te luisteren en (waar mogelijk) te helpen. Die hulp zal dikwijls bestaan in „het samen de nood en de vragen brengen bij onze God”.

Soms ook kunnen we helpen bij het zoeken naar oplossingen. Met nadruk schrijf ik: Helpen. Het is namelijk van het grootste belang, dat de zieke zelf de oplossing „vindt”.

Tenslotte nog de groep patiënten die gekomen zijn voor de revalidatie in de volle zin van het woord.

Bijvoorbeeld: Mensen, die gedeeltelijk verlamd zijn als gevolg van een hersenbloeding. Of … mensen, die na de genezing van een been- of armbreuk hun spieren nog niet kunnen gebruiken. (We noemen hier slechts de meest voorkomende gevallen).

Deze revalidatie is dikwijls een inspannende en soms ook pijnlijke geschiedenis. Het gebeurt niet zelden, dat patiënten, die wekenlang geduldig op bed gelegen hebben „met hun been in het gips” moedeloos en kribbig worden in de tijd van de revalidatie. Om dat te begrijpen is het goed te bedenken, hoe pijnlijk en vermoeiend een dergelijke behandeling soms is. Bovendien heeft men veelal niet verwacht, dat „dit er nog allemaal achteraan zou komen”.

Laten we dus proberen onze mensen te begrijpen. Wanbegrip kan ons soms verkeerde dingen doen zeggen en het (soms moeilijk verkregen) contact verstoren.

In het bovenstaande is nauwlijks gesproken over het samen luisteren naar de Schrift en het samen bidden.

Niet omdat dat niet zo belangrijk zou zijn. Integendeel, dit is het wezenlijke van al ons pastorale werk. (Al zou er over het „hoe’ van dit luisteren en bidden nog wel eens van gedachten gewisseld kunnen worden).

Juist echter omdat ik er van uitging, dat we dit allen als het belangrijkste van ons werk zouden zien, meende ik dit niet nog eens extra te moeten doorgeven.

Het was alleen de bedoeling deze aparte groep zieken wat dichterbij U te brengen. Hoe meer begrip we hebben voor hun speciale omstandigheden des te beter zullen we HET WOORD in hun situatie kunnen brengen.

Tenslotte zou ik er nog graag met een enkel woord op willen wijzen, dat er juist in betrekking tot deze patiënten een aparte taak kan zijn t.o.v. hun familieleden. Het is een bekend verschijnsel, dat naarmate een ziekte langer duurt, de belangstelling voor de zieke afneemt.

Wanneer iemand pas in het ziekenhuis ligt komt iedereen op bezoek. De neven en de nichten, de buren, de collega’s. Het is soms passen en meten om iedereen een evenredig deel van het bezoekuur te geven.

Wie echter maanden in een verpleegtehuis ligt heeft meestal meer reden om te klagen over te weinig dan over te veel belangstelling.

Begrijpelijk misschien, maar daar willen we het nu niet over hebben.

Wel wil ik er op wijzen, dat deze afname van de belangstelling soms een groot verdriet voor de zieke betekent.

Vraag daarom eens: Krijgt U veel bezoek ?

Praat eens met de familie.

Mobiliseer zo nodig de gemeente.

Maar doe het wel met verstand.

Het is niet zo, dat de mensen, die „toch niets anders te doen hebben en voor geen enkele funktie in aanmerking komen” uitgerekend de geschikste figuren zouden zijn om dergelijke patiënten te bezoeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1972

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Op bezoek in het „tussenstation”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1972

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's