Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan twee jonge studenten,

In uw studie worden jullie nogal eens geconfronteerd met bepaalde dingen uit de Bijbel. De brief die jullie naar me geschreven hebben, komt niet voort uit kritiek, zoals je me hebt doen weten. Integendeel, jullie zitten er erg mee. Zo heb je de hoop uitgesproken, dat ik je zal kunnen helpen en een antwoord zal kunnen geven op jullie ongetwijfeld moeilijke vragen. In de studie worden jullie ook nogal beziggehouden met de traditie en wordt het je ook voorgehouden dat de traditie steeds getoetst moet worden aan de Bijbel en de tijd waarin we leven. En zo rijzen er dan ook wel vragen bij jullie op. Je denkt bijvoorbeeld aan wat er staat in Deut. 22 : 5 en in het 11e vers van datzelfde hoofdstuk.

Op de voorgrond wil ik je laten weten dat ik graag jullie vragen wil trachten te beantwoorden. Als een oude man die ook wel ziet in welke tijd we thans leven, leef ik in het bijzonder met het opkomende geslacht mee. De heer Scholten heeft in de laatste tijd in zijn Terzijde de vraag over Deut. 22 : 5 al heel duidelijk en uitvoerig behandeld. Ook heeft hij nog heel duidelijke stukken over de traditie geschreven. Maar ik zal nu trachten om het onderscheid tussen het 5e vers van Deut. 22 en het 11e vers je duidelijk te maken. In het 5e vers lezen we: "Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE uw God een gruwel." En in het 11e vers kunnen we lezen: "Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen tegelijk." Wat het 5e vers ons zegt, willen we altijd nog trouw waarnemen, maar wat het 11e vers ons zegt, betekent voor ons nu niets meer, want wij durven nu wel een kleed van gemengde stofte dragen.

Er is iets wat door jullie over het hoofd gezien wordt. In het boek Deuteronomium vinden we een herhaling van de wetten die God aan Israël gegeven heeft. Zo vinden we in Deuteronomium de wet der zeden of der tien geboden herhaald. Maar de Heere heeft ook ceremoniële en burgerlijke wetten aan Israël gegeven. In de ceremoniële wetten werden vele schaduwachtige verrichtingen voorgeschreven, waardoor op Christus werd gewezen en op het werk wat Hij eenmaal doen zou ter verlossing Zijns volks. Ook werd daardoor het volk opgeroepen tot zedelijke reinheid. Zo lag er een zedelijke norm in de ceremoniële wetten die ook voor ons nog blijft gelden. Als de Heere zegt dat een mannenkleed bij de vrouw Hem een gruwel is, dan moeten we niet denken dat dit de Heere nu geen gruwel meer is. God is een heilig God en wat met Zijn heiligheid niet overeenkomt en Hem een gruwel is, blijft voor Hem een gruwel. Dit is dus de zedelijke norm in de ceremoniële wetten waar wij ons aan te houden hebben.

In de wet der zeden lag iets ceremonieels, wat voor ons niet meer geldt, zoals de viering van de zevende dag als de dag des sabbats. En zo was er ook in de burgerlijke wetten iets ceremonieels. Dat ceremoniële heeft nu voor ons ook afgedaan. De kanttekening wijst bij Deut. 22 : 11 naar Mattheüs 23 : 5. Daar lezen we dat de Heere Jezus van de farizeeërs heeft gezegd: "En al hun werken doen zij om van de mensen gezien te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed, en maken de zomen van hun klederen groot." Dit kwam niet anders dan uit eigengerechtigheid voort. Het voornaamste van de inhoud van de ceremoniële wetten verstond men niet. Hoe werd in die ceremoniële wetten immers gewezen op het volkomen werk van Christus waaraan door het werk van de mens niets behoeft te worden toegedaan. Een kleed van gemengde stof wees er ongetwijfeld wel op dat het werk van de Middelaar met ons Werk niet gemengd mag worden.

Het IS zo nodig om Gods Woord recht geestelijk te mogen leren verstaan. En daar zou ik nu in het bijzonder jullie op willen gaan wijzen. Men beweert gedurig in deze tijd dat men zich aan de traditie niet geheel moet houden. En in een zeker opzicht is dat wel waar, zoals ik nu heb aangetoond. We hebben ons dus aan te passen aan de Bijbel en aan de tijd waarin we leven wat de traditie betreft. Maar we moeten toch wel weten hoe we dat doen. Het is door de heer Scholten duidelijk aangetoond in hoeverre we de traditie in ere hebben te houden. Men wil thans liefst van vele dingen af omdat ze de moderne opvattingen in de weg staan. Er mag geen bezwaar meer gemaakt worden tegen een vrouw in mannenkleding. Maar ook wil men de inhoud van de belijdenisgeschriften liefst maar aanpassen aan deze tijd.

Ik kan er daarom niet genoeg bij de jonge mensen in deze tijd op aandringen, om de goede oude geschriften te onderzoeken. Maar daarom is het ook nodig dat de Oud-HoUandse taal ons niet zo onbekend blijft. Bij voortgezet onderwijs leert men de taal van deze tijd met al de moeilijke en vreemde woorden die erin voorkomen. Maar men raakt daarmee steeds meer van het oude vervreemd. Daarom moet er ook steeds weer een nieuwe Bijbel komen. Met het werk dat men daaraan besteedt voorspelt men al dat men gedurig in een kort tijdperk weer aan het vernieuwen zal moeten gaan. Maar waar komen we dan uiteindelijk met de Bijbel terecht? Die vernieuwingen brengen dan als vanzelf wijzigingen met zich mee die zeer ingrijpend zijn. Ik heb uit jullie schrijven begrepen dat preken van predikanten uit de vorige eeuw door jullie al niet goed meer te volgen zijn. Graag wil ik er rekening mee houden dat het nodig is bij leesdiensten dat er preken gelezen moeten worden die niet geheel over de hoofden van de hoorders heengaan.

Als een ouderling wel vier of vijf keer een preek moet lezen voor zichzelf om die begrijpelijk over te kunnen brengen, dan moet hij niet verwachten dat de hoorders die preek wel in één keer goed zullen kunnen volgen. Ik stem dus volkomen toe wat jullie me hebben geschreven, dat een preek niet gelezen moet worden voor slechts vijf mensen, maar voor de gehele gemeente, van kinderen tot volwassen en ontwikkelde mensen. Op jullie leeftijd moet men zich niet af moeten vragen wat men nu eigenlijk nog in de kerk doet, als men een preek totaal niet volgen kan. Mijn zorg gaat ook veel over de gemeenten die het zonder een predikant moeten doen. Ook wat het onderwijs op de catechisatie betreft, moet de jeugd dan wel veel ontberen. Ik hoop echter dat men ook beseft, dat het voor vele ouderlingen of andere ambtsdragers een zware opgave is om de catechisanten de leer van Gods Woord op een begrijpelijke wijze bij te brengen.

Dit alles doet ons ook wel zien dat er thans veel gemist wordt wat er vroeger nog mocht zijn. De jeugd was toen over het algemeen ook niet zo geleerd als tegenwoordig. Maar er waren toen toch ook nog wel ouderlingen die met veel genade bedeeld waren en die tevens goed ertoe in staat waren om op een eenvoudige wijze de kennis der Waarheid die er bij hen mocht zijn, over te dragen aan hun catechisanten. In mijn tijd heb ik ook hierin het er niet op vooruit zien gaan. Ook mochten er vroeger nog oprechte en geoefende kinderen Gods in de gemeente te vinden zijn, van wie er nog zoveel uit mocht gaan dat ze een gemeente aan zich mochten binden. Men had achting voor die mensen en zo werd ook daardoor nog een gemeente bij elkaar gehouden. Ik kan dus de moeilijkheden van jullie als jonge mensen heus wel begrijpen. En ik heb jullie schrijven dan ook heus zomaar niet naast me neergelegd. Zeker ook niet omdat jullie niet op een onverschillige wijze over je moeilijkheden geschreven hebben. Je hebt me doen weten dat het niet zo bij je is dat je er niet meer van wilt weten wat je in Gods huis wordt voorgehouden. Juist het tegendeel is bij jullie het geval.

Maar ik hoop ook dat jullie het zullen mogen inzien dat het een droevig teken des tijds is dat er zo weinig meer van het oude is overgebleven. Er zit een man aan jullie te schrijven die met de profeet Micha weleens uit moet roepen: "Ai mij, want ik ben als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld, als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen druif om

te eten; mijn ziel begeert vroegrijpe vrucht."

Dit wijst ons dus wel op het oordeel waar we onder leven. Gezien jullie leeftijd, dan hebben jullie nog niet zoveel meegemaakt. Het kan wel zijn dat we in onze jonge jaren al bij sterfgevallen en andere moeilijke omstandigheden betrokken zijn geweest. Dan zijn de roepstemmen alreeds niet uitgebleven. Maar van arme tijden en oorlogsgeweld zullen jullie nog wel niet weten. In een tijd van weelde is de jeugd van tegenwoordig meest opgegroeid. Maar men heeft niet recht gezien dat ook juist daarin een oordeel Gods was te bespeuren. Tijden van armoede, oorlogsgeweld en allerlei onderdrukking zijn over het algemeen wat het geestelijk leven betreft de slechtste tijden niet. Maar nu heeft de Heere het beste huisraad meest wel ingehaald. Dat wil zeggen dat er velen van Zijn volk zijn thuisgehaald. En de rechtvaardigen worden weggeraapt voor de dag des kwaads. Het is er in geestelijk opzicht in de laatste jaren niet op vooruitgegaan. Ik waardeer het als er nog ambtsdragers zijn die zo eerlijk zijn dat ze zich niet voor bekeerde of begenadigde mensen uitgeven en die toch hun schouders er onder willen zetten om de gemeenten met het lezen van predikaties te dienen en de jeugd te onderwijzen. Ik weet hoeveel inspanning dat dit ze kost en kan dan ook niet nalaten om ze in de weg des gebeds te gedenken.

Met dit alles dienen jullie als jonge mensen ook rekening te houden. Ik zie daarom ook wel met innig medelijden op jullie als jonge mensen neer. In dit schrijven wil ik gelijk een antwoord geven aan enkele andere jonge mensen die me geschreven hebben en hun hart in hun schrijven voor me hebben uitgestort. Ik kan ze niet allen persoonlijk een antwoord per brief onder de ogen doen komen. Maar ik ben er wel mee verblijd, als ik beperk dat ze van de leer der Waarheid nog overtuigd zijn en dat ze niet zo rustig leven. Och, ik hoop dat men recht zien zal in welk een vreselijke tijd we leven. Het oordeel is reeds gekomen. Geheel de wereld is in beroering en ons land zal ook wel niet gespaard blijven voor de verwoestingen die thans worden aangericht. Maar ik hoop ook dat dit alles je aan de zuivere leer van Gods Woord zal mogen binden, want dit is ook het gevaar waaronder jullie leven, dat de verleiding met een valse leer op het ogenblik zo groot is. Er zijn refoscholen gekomen en we mogen een reformatorisch dagblad hebben. En in deze tijd is het wel nodig dat we zoveel mogelijk samenwerken, daar de ongodsdienstigheid zo toegenomen is. Maar we zien ook hier toch weer zoveel gevaren aan verbonden. Ieder kan zomaar zijn zegje doen in de krant en zo werd onlangs in een "opgemerkt" niet anders dan een puur remonstrantse leervoorstelling uitgekraamd. Maar met al zulk geschrijf, als ieder zijn mening maar kan zeggen, kan het zijn dat men dat wel erg geloofwaardig vindt. En dat gevaar brengt ook de omgang met andersdenkenden op de refoscholen met zich mee. Ook raken we daar onze kinderen zo gemakkelijk kwijt, als ze met jongens en meisjes van andere kerkelijke richtingen verkering aanknopen. Dan zeggen ze vaarwel waar ze in onderwezen zijn en dan hebben ze weldra een gemakkelijker weg gevonden om zalig te worden.

Ook voor een nabijkomende godsdienst kan ik je niet genoeg waarschuwen. Daarom raad ik je aan om de goede oude geschriften te onderzoeken en je zo de taal van vroeger ook eigen te maken. Dan heb je ook geen nieuwe Bijbel nodig en dan zou het kunnen zijn dat de Heere bij Geesteslicht en onderwijs je de zuivere oude leer der Waarheid zal willen doen verstaan. We dragen een kostelijke ziel in ons om die voor een eindeloze eeuwigheid is bestemd. Och, denk daar toch niet te gering over. Men is er tegenwoordig op uit om de jonge mensen van het lezen van de goede oude geschriften af te houden. Men heeft met die mannen van de Nadere Reformatie niet zoveel op. Men is meer reformatorisch geworden. Maar als de mannen der reformatie nog zouden horen hoe ze hun geschriften misbruiken, ze zouden zich nog omkeren in hun graf.

Jullie zullen wel gaan begrijpen dat mijn schrijven niet anders ten doel heeft om kon het zijn met Gods hulp je aan de zuivere leer der Waarheid te binden. Wat de wereld thans zoekt en doet, ook wel op een godsdienstige wijze, laat ons duidelijk zien dat alle wijsheid die niet uit God is enkel dwaasheid is. Met het Samen op Weg komt men evenals met de Betuwelijn op een dood spoor uit. Miljoenen zijn eraan besteed en vele woorden zijn er voor gewisseld, maar waar komt men er nu mee terecht? Om nog maar niet te wijzen op degenen die er zwaar door gedupeerd zijn en op de onderlinge onenigheden die er door zijn ontstaan. Het is waar wat jullie me geschreven hebben, dat er onder ons ook weinig meer is watje tot jaloersheid kan verwekken. Je let op de mensen die ten Avondmaal gaan, maar ze zien er voor jullie ogen niet zo blij uit. Och, als ge in andere richtingen komt, zult ge ze zingende en met een blij gelaat ten Avondmaal zien gaan. Maar ziet men dan het grote er wel van in om aan die dis des verbonds deel te mogen nemen? Weet men dan wel iets van het wonder van het werk der zaligheid waarin God Zich wil verheerlijken? Voor een bedrukte en een door onweder voortgedrevene kan dat alleen maar recht een wonder worden. Maar die mogen dan wel bedrukt ten Avondmaal gaan, het behaagt de Heere wel om aan die tafel het zwakke geloof te versterken en ze ruim in het wonderwerk der verlossing te doen blikken. Het wonder wordt voor dezulken steeds groter, maar ze zullen hier reeds en straks eeuwig Gods eer mogen verhogen.

Maar ziet toch ook maar niet teveel op het uitwendige, want dan zou een juichend en jubelend christendom, zoals bijvoorbeeld het Leger des Heils je nog wel jaloers kunnen maken. In zo'n richting leeft men altijd blij en gelukkig, maar er zullen er straks toch zovelen van een juichend christendom voor een gesloten hemelpoort staan. Als Jezus heeft gesproken over degenen die teleurgesteld voor een gesloten poort zullen staan omdat ze toch met Hem gegeten en gedronken hebben, dan heeft Hij de oppervlakkig godsdienstige mens bedoeld. Leest de goede oude geschriften toch, want dan kunt ge zien dat die schrijvers de mensen niet op een doolspoor hebben gebracht. Ze hebben de volle Waarheid laten spreken en zijn Gods oprechte volk tot onderwijzing en vertroosting geweest. De ware van verre staanden zijn ze tot een hand en een voet geweest en hebben ze de verlossing door Christus zeer ruim voorgesteld. Jullie hebben me geschreven dat eenvoudige psalm- of dichtregels je soms wel kunnen treffen. Maar die eenvoudige psalmof dichtregels houden zoveel in. Och, ik hoop dat de Heere daar plaats voor zou willen maken in jullie harten. Het verblijdt me dat jullie niet uit een onverschillige geest je moeilijkheden me onder het oog gebracht hebt, ja, dat je me zelfs gevraagd hebt hoe je van deze soort van verharding af zult kunnen komen. Geloof maar, dat ik zelf nog meer zal gevoelen dan jullie hoe donker in geestelijk opzicht de tijd geworden is waarin we leven. Als Christus op de wolken des hemels zal verschijnen zal het volgens Zijn gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwaze maagden middernacht geworden zijn.

Maar tot het einde toe zal God Zijn werk doen in het zaligen van zondaren. Het doet me toch nog goed als er jonge mensen zijn die het niet zo gemakkelijk hebben. Zo kreeg ik ook nog een brief van een jong meisje van 17 jaar en van een jongen van 16 jaar. Ik kan op hun schrijven niet uitvoerig ingaan, want ze vrezen ook als ik dat doe, dat de mensen dan zullen begrijpen wie ze zijn die me geschreven hebben. Het meisje weet van roepstemmen die in haar jonge leven ook niet uitgebleven zijn en van andere moeilijkheden die haar wel in opstand hebben doen komen, zodat ze niet meer heeft willen bidden en nu niet durft te bidden, daar ze haar bidden als een schijnheilig bidden ziet. En de jongen doet me weten dat hij al vroeg diepe indrukken heeft gehad van dood en eeuwigheid, maar dat het ook wel anders is geworden en dat hij nu zijn leven toch wel graag in de dienst van God zou willen stellen. Maar hij gevoelt dat er toch wel wat bij hem ontbreekt. Och, ook deze jonge mensen wil ik graag toewensen dat ze maar veel in het verborgene hun weg aan de Heere zullen mogen bekendmaken, opdat Hij ze leiden en leren zal. De Heere heeft beloofd dat Hij dat zeker zal doen. Wie is de man, die den Heere vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. Psalm 25 : 12. Ik hoop dat dit voor jullie allen gelden mag.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 november 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 november 2001

De Wachter Sions | 8 Pagina's