Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Solidariteit vraagt heldere keuzes

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Solidariteit vraagt heldere keuzes

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onverwacht sterke terugval van de economie en de daaruit voortvloeiende bezuinigingsmaatregelen hebben de discussie over de georganiseerde solidariteit in alle hevigheid doen oplaaien.

REDACTIELID VAN ZICHT

De oude links-rechts tegenstelling bloeit als nooit tevoren en drijft ook Christenunie en SGP uiteen. Is het inderdaad jammer dat de SGP zo weinig meedoet aan het protest van links tegen de botte bijl van Balkenende?

Waarom zijn we solidair?

Om de discussie over de noodzaak tot bezuinigen en de gevolgen daarvan voor de georganiseerde solidariteit te kunnen volgen, is het noodzakelijk terug te gaan tot de oorspronkelijke redenen voor de overheid om bepaalde uitgaven te doen.' We doen dit via een economische invalshoek. Niet alle uitgaven hebben direct te maken met solidariteit. Zo zijn er de zogenaamde zuiver collectieve goederen, zoals politie, defensie en waterbeheer, die de vrije markt niet aanbiedt omdat individuele, niet betalende, burgers niet van het gebruik kunnen worden uitgesloten (non-exclusiviteit). Verder zijn er producten en diensten, zoals energievoorziening en openbaar vervoer, die alleen rendabel door één bedrijf kunnen worden aangeboden; het natuurlijke monopolie. (Overigens kan via gereguleerde concurrentie in deze sectoren wel marktwerking geïntroduceerd worden.) Om machtsmisbruik te voorkomen, bezit de overheid meestal dit monopolie. Tevens kan naar het oordeel van de overheid een bepaald product of een bepaalde dienst, zoals bijvoorbeeld het onderwijs of de afvalverwijdering, voor meer mensen dan de individuele gebruiker

voordelig zijn. Omdat een bedrijf de 'consumptie' van deze voordelen niet in de prijs kan verrekenen, kan de overheid besluiten in te grijpen door het product of de dienst zelf aan te bieden.

Op al deze uitgavencategorieën kan in principe bezuinigd worden zonder de solidariteit met de zwakkeren aan te tasten. Juist omdat het primaire motief voor het overheidsingrijpen niet het ondersteunen van de zwakkeren in de samenleving is, zijn zij bij bezuinigingsoperaties niet automatisch het kind van de rekening.^ Minder agenten op straat en kwalitatief minder goed onderwijs treft iedereen, van hoog tot laag.

Anders ligt het met overheidsvoorzieningen die zijn geïntroduceerd om de inkomensverdeling te beïnvloeden. Collectieve voorzieningen tegen het risico van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid hebben als primair doel iedereen te vrijwaren van een forse inkomensval en vrije toegang te verlenen tot essentiële voorzieningen, ongeacht het risico dat men loopt. Via het ziekenfonds, de WW en de WAO legt de overheid daarom risicosolidariteit op. Jonge, goed opgeleide, gezonde burgers betalen zo mee aan het hoge risico dat oudere, laag opgeleide, minder gezonde burgers lopen op ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. In aanvulling op de afgedwongen risicosolidariteit legt de overheid vaak ook nog inkomenssolidariteit op. Zelfs wanneer iedereen, ongeacht zijn of haar risico een gelijke bijdrage betaalt, is de toegang tot bepaalde voorzieningen voor lage inkomens niet gewaarborgd. De premie voor bijvoorbeeld een ziektekostenverzekering blijft dan onbetaalbaar voor lage inkomens. Vandaar dat de bijdrage aan dit type voorzieningen ook afhankelijk wordt gesteld van het inkomen.

Het zal duidelijk zijn dat bezuinigingen op voorzieningen die risico-en inkomenssolidariteit garanderen, al snel een vermindering van de solidariteit impliceren. Bij een keuze voor bezuinigingen in deze sfeer, moet dus ernstig rekening worden gehouden met dit gevolg.

Hoe solidair zijn we nu ?

De rechtvaardiging voor bezuinigingsmaatregelen die de georganiseerde solidariteit raken, moet ook beschouwd worden tegen de achtergrond van de mate van solidariteit die we thans in Nederland kennen. Het SCP brengt daar regelmatig een studie over uit onder de titel Het profijt van de overheid, (zie tabel 1). Wanneer alle Nederlandse huishoudens gerangschikt worden naar oplopend primair inkomen (brutoloon uit arbeid, winst uit onderneming, vermogensinkomsten) en vervolgens in tien gelijke groepen (decielen) worden verdeeld (regel 1)

kan nagegaan worden welk deel van het totale verdiende inkomen toevalt aan elk deciel. Dit levert een zeer scheve inkomensverdeling op (regel 2). Wanneer de overheid in haar beleid op geen enkele manier zou letten op het inkomen van burgers, zou deze inkomensverdeling werkelijkheid zijn. Twintig procent van de huishoudens (het eerste en tweede deciel) zou in het geheel geen inkomen hebben. De helft van het inkomen (19% - I-30%) zou verdiend worden door de hoogste inkomens (het 9e en 10e deciel). Door de introductie van sociale uitkeringen en belasting-en premieheffing naar draagkracht wordt dit beeld aanzienlijk evenwichtiger (regel 3). Werklozen, arbeidsongeschikten en ouderen zonder aanvullend pensioen ontvangen een inkomen via bijdragen die de hogere inkomens worden opgelegd. De laagste twee decielen ontvangen nu 5% van het zgn. secundaire inkomen en de hoogste twee 'slechts' 42%. Ondanks de forse inkomensherverdeling die zodoende heeft plaatsgevonden, is deze secundaire inkomensverdeling voor de politiek nog niet aanvaarbaar gebleken. Zonder overheidsingrijpen zouden lage inkomensgroepen onder meer geen 'fatsoenlijke' woning kunnen huren, geen gegarandeerde toegang hebben tot een ziektekostenverzekering en geen thuiszorg of gehandicaptenzorg kunnen ontvangen. Om die reden zijn er wettelijke regelingen geïntroduceerd die deze voorzieningen bereikbaar maken voor de laagste inkomens. In de regels 4 tot en met 6 van tabel 1 is aangegeven in welke mate de verschillende inkomensgroepen profiteren van deze voorzieningen. Zoals te verwachten was, profiteren vooral de laagste inkomensgroepen meer dan evenredig. De scheidslijn ligt grosso modo zo dat de 'armste' helft meer dan evenredig profiteert, en de rijkste helft minder dan evenredig. Een uitzonderlijke situatie doet zich voor bij de collectieve uitgaven aan ziektekostenverzekering.' Deze is zo solidair dat de hoogste inkomens per saldo betalen, zonder profijt te ontvangen.''

’Ondanks de forse inkomensherverdeling die zodoende heeft plaatsgevonden, is deze secundaire inkomensverdeling voor de politiek nog niet aanvaarbaar gebleken’.

Solidariteit onder druk

Al jarenlang is duidelijk dat vanaf 2010, wanneer de naoorlogse geboortegolf met pensioen gaat, de betaalbaarheid van diverse overheidsvoorzieningen onder druk komt te staan. Om maar één voorbeeld te noemen: de zorguitgaven zullen als percentage van het bruto binnenlands product van zo'n 9%i nu moeten stijgen tot 13% in 2040.³

Vergrijzing is slechts één van de demografische factoren die voor hogere overheidsuitgaven zullen zorgen. Een toenemende individualisering kan ook leiden tot een groter beroep op collectieve voorzieningen. Een minimumuitkering ligt voor iemand die samenwoont op 50% van het nettominimumloon, terwijl een alleenstaande 70% van het minimumloon ontvangt. Ook zou het kunnen zijn dat alleenstaanden en kinderloze echtparen vaker een beroep doen op bijvoorbeeld de thuiszorg, dan samenwonenden en echtparen met kinderen.

Bezuinigingen 2004

In de Miljoenennota 2004 kondigde het tweede kabinet Balkenende een zeer omvangrijk bezuinigingspakket aan. Vrijwel geen enkele categorie collectieve uitgaven werd daarbij ontzien, ook niet de categorie 'solidaire uitgaven' die in tabel 1 genoemd werd (huursubsidie, zorg).

Over de inkomenseffecten die het totale pakket zou hebben voor met name de zwakkere groepen in de samenleving, vond een fel en langdurig debat plaats. Naar aanleiding van de belofte van de minister-president dat niemand er meer dan 1% op achteruit zou gaan, debatteerde de Kamer met de minister-president over de 'georganiseerde solidariteit'.^ Zoals te verwachten was, stelde de oppositie zich zeer kritisch op over de voorgenomen 'afbraak van de solidariteit'. Opmerkelijk waren

evenwel de reacties van Christen-Unie en SGP Op het eerste gezicht liepen deze nogal sterk uiteen. De kritiek van de CU op het inkomensbeleid van het kabinet deed weinig of niets onder voor de harde lijn van SP en Groenlinks. De CU wilde alleen niet zo ver gaan dat ze de motie van afkeuring van Marijnissen (SP) en Vos (GL) steunde, maar overigens zat er weinig licht tussen de CU en de linkse oppositie. De SGP stelde zich eveneens kritisch op, maar sloeg toch een aanzienlijk gematigder toon aan.

CU en SGP

Het loont de moeite de redeneerlijnen van CU en SGP nader te beschouwen, niet in de laatste plaats omdat het kabinet voor het jaar 2005 nieuwe bezuinigingen heeft aangekondigd. Beide fracties stonden eind vorig jaar positief tegenover de motivatie van het kabinet voor de voorgestelde bezuinigingen. Hierin verschilde hun opstelling duidelijk van de overige oppositiepartijen. Rouvoet gaf aan dat "de ChristenUnie-fractie een heel eind mee kan gaan in de richting van minder overheid, meer eigen verantwoordelijkheid". Van der Vlies verwoorde het als volgt: "De SGPfractie heeft geen verschil van mening met de regering over de noodzaak tot forse bezuinigingen. Ook steunt mijn fractie het beroep dat wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen om grotere en kleinere problemen naar vermogen zelf te lijf te gaan." Beide fracties lieten op het voor­ gaande in één adem volgen dat dit streven naar meer eigen verantwoordelijkheid begrensd moest worden. Volgens de CU "kun je niet voortdurend tegen mensen zeggen dat zij meer verantwoordelijkheid moeten dragen en ze ondertussen de mogelijkheden daartoe uit handen slaan. En dat gebeurt wanneer door een opeenstapeling van maatregelen veel pijn bij dezelfde mensen terechtkomt. (...) Juist als het economisch tegenzit, is het voor een overheid een dure plicht én een bijbelse opdracht om te voorkomen dat de mensen die het niet zo breed hebben over het randje vallen. Ik heb dat (...) de Psalmnorm genoemd, met verwijzing naar Psalm 72.". Van der Vlies stelde een 'spijkerharde' voorwaarde: "Die voorwaarde is dat aan de onderkant van het loongebouw voor de kwetsbare groepen dient te zijn voorzien in een inkomenseffect dat de toets van solidariteit ten opzichte van wat elders gebeurt, royaal kan doorstaan.”

’Kort samengevat liepen de redeneringen van CU en SGP dus op dit punt uiteen dat de CU pleitte voor het volledig terugdraaien van de bezuinigingsmaatregelen, terwijl de SGP de maatregelen steunde, maar een adequate inkomenscompensatie eiste’.

CU en SGP trokken dus één lijn in hun steun voor het doel van het kabinetsbeleid en verschilden ook niet in de daaraan te stellen rand­ voorwaarden. Vervolgens moest de concrete uitwerking van het beleid beoordeeld worden. Daarbij gingen de redeneerlijnen uiteenlopen. Rouvoet stelde vast dat grote groepen mensen aan de onderkant van het inkomensgebouw meer dan 1% inkomen dreigden te verliezen en dat zij dit gewoon niet konden hebben. Hij vond ook dat de compensatiemaatregelen die het kabinet had toegezegd (belastingaftrek, bijzondere bijstand), geen goede garantie boden. Daarop trok Rouvoet de conclusie: "Ik vind het herstellen van de schade bij de bron dus een kwestie van georganiseerde solidariteit. Dat kan door de maatregelen op het gebied van de volksgezondheid terug te draaien en niet door die via het vangnet van de bijzondere bijstand te repareren." Door de Socialistische Partij geconfronteerd met deze suggestie, stelde Van der Vlies: "Daar hangt wel een prijskaartje aan. Het is de vraag of wij daarin kunnen voorzien. (...) Je moet dat willen en kunnen. Ik heb daar nog geen oordeel over." Van der Vlies verwees voorts naar een kamerbreed gesteunde motie van zijn hand, waarin hij het kabinet

vroeg onverwijld met maatregelen te komen, indien in 2004 mocht blijken dat de inkomenseffecten van het kabinetsbeleid zodanig waren dat van een rechtvaardige inkomensverdeling geen sprake meer was.

Kort samengevat liepen de redeneringen van CU en SGP dus op dit punt uiteen dat de CU pleitte voor het volledig terugdraaien van de bezuinigingsmaatregelen, terwijl de SGP de maatregelen steunde, maar een adequate inkomenscompensatie eiste. In het stemgedrag van beide partijen uitte dit zich in een afwijzing door de CU en steun onder voorwaarden van de SGP.

Waardering

De hierboven aangehaalde SCPstudie Profijt van de overheid, biedt een handvat om de redeneerlijnen van CU en SGP te waarderen ofte kritiseren. Uit de in tabel 1 gepresenteerde cijfers is duidelijk geworden dat de overheidsregelingen in de sfeer van sociale zekerheid, volkshuisvesting en zorg voor een belangrijk deel ten voordele van de lagere inkomens uitpakken. Dit is niet verwonderlijk, omdat de zorg voor de laagste inkomens veelal het primaire motief voor het betreffende overheidsingrijpen geweest is. Wie accepteert dat er substantieel wordt bezuinigd op deze regelingen, kiest daarmee dus vrijwel automatisch voor een vermindering of aantasting van de solidariteit. Forse inkomenseffecten zijn dan te verwachten. Deze kunnen uiteraard wel gerepareerd worden, maar dit zal niet kunnen zonder de bezuinigingsdoelstelling in gevaar te brengen. Probleem bij de stellingname van de SGP is dat de steun voor de bezuinigingsmaatregelen werd verbonden aan een 'spijkerharde' randvoorwaarde ten aanzien van de inkomenseffecten. De vraag is of dit niet zodanig onderling strijdt, dat hier keuzes worden ontlopen. Positief is evenwel dat de noodzaak van bezuinigingen met het oog op de vergrijzing werd onderkend, zodat er geen extra hypotheek op de toekomstige solidariteit gelegd werd.

’Probleem bij de stellingname van de SGP is dat de steun voor de bezuinigingsmaatregelen werd verbonden aan een 'spijkerharde' rand-voorwaarde ten aanzien van de inkomenseffecten’.

Wat betreft de redenering van de CU, valt in positieve zin op dat Rouvoet consequent is door de bezuinigingsmaatregelen zelf af te wijzen omdat hij de inkomenseffecten niet acceptabel achtte. Hier staat dan tegenover de kritische vraag wat de steun voor meer eigen verantwoordelijkheid bij de CU concreet inhoudt. Tevens lijkt het erop dat de CU, door de bezuinigingsmaatregelen af te wijzen, de lasten nu of in de toekomst wil verhogen, hetgeen bepaald niet aansluit bij de keuze voor 'minder overheid'.

Alternatief?

Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat wie zorgen heeft over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op langere termijn, niet ontkomt aan pijnlijke keuzes. Misschien biedt het SCP voor beide partijen een uitweg. Uit het Profijt van de overheid blijkt namelijk dat hogere inkomens meer dan evenredig profiteren van de uitgaven aan onderwijs (€ 16 mld), cultuur en recreatie (€ 2, 4 mld) en openbaar vervoer (€ 1, 6 mld). Bij gerichte bezuinigingen op deze terreinen kunnen de laagste inkomens wellicht effectief worden ontzien.]

1 Evert Pommer en Jedid-Jah Jonker (2003), Profijt van de overheid. De personele verdeling van gebonden overheidsuitgaven en - inkomsten in 1999, SCR p. 6.

2 Dit geldt uiteraard niet wanneer bezuinigingsoperaties inhouden dat er (meer) moet worden betaald voor het gebruik van overheidsdiensten. Er zijn echter alternatieve bezuinigingsopties denkbaar, die dit bezwaar niet kennen.

3 Hieronder wordt verstaan de uitgaven aan de Ziekenfondswet en de wettelijke bijdragen WTZ en MOOZ, die particulier verzekerden betalen voor mensen met een ziekenfondsverzekering of een standaardpakketpolis.

4 Overigens is deze uitkomst in zekere zin arbitrair. Wanneer ervoor gekozen was om de WTZ en MOOZ-bijdragen via de belastingen op te leggen, waren de negatieve getallen in deze tabel niet voorgekomen. Uiteraard had dit de secundaire inkomensverdeling beïnvloed, maar vermoedelijk in beperkte mate.

5 Studiegroep Begrotingsruimte, Stabiel en duurzaam begroten, elfde rapport, 2001 {Tweede Kamer 2000-2001, 27805, nr. 1).

6 Handelingen Tweede Kamer, 16 december 2004, p. 2609-2650.

7 Zie ook Christaan van Bemmel en Gert van Veldhuizen, "SGP moet haar gouvernementele houding gewoon handhaven", in: Reformatorisch Dagblad, d.d. 8-1-2004; en de reactie van André Rouvoet, "Verlinksing van Christenunie is slechts schijn", in: Reformatorisch Dagblad, d.d. 20-1-2004.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2004

Zicht | 44 Pagina's

Solidariteit vraagt heldere keuzes

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2004

Zicht | 44 Pagina's