Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TEGENSTELLINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TEGENSTELLINGEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er is zoveel om over te schrijven. Ik ga beginnen met de neiging van sommigen om tegenstellingen te maken, waar ze niet zijn. Ik weet, dat het ook omgekeerd voorkomt. De Schrift zegt: Niemand kan twee heren dienen. God en de wereld vormen een tegenstelling. Niet weinigen willen dit niet waar hebben. Het is ook zo ontzettend moeilijk: „de wereld verlaten, zijn oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen."

Als dit het christenleven is, moet elke dominee wel onderscheidenlijk preken, want de meeste kerkgangers, dacht ik, laten dit tweede deel van het Doopformulier liggen. Maar nu het eerste.

Iemand schreef mij, dat ik een volgroeid christen behoorde te zijn, maar dat ik daar nog niet veel op geleek. Ik vrees, dat hij gelijk heeft. Hij schreef ook, dat ik niet recht spreek over de dingen die in de Schrift staan, omdat ik spreek en schrijf over de persoonlijke zaligheid, de bekering, de heiligmaking en de liefde tot de medemens. Waar moet ik dan over schrijven? Over het Koninkrijk Gods, meende hij. Hiervan meen ik nu, dat dit geen tegenstelling is. Het Koninkrijk Gods en de zaligheid van de zondaar, dat is één. De Heere Jezus en Johannes de Doper predikten: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen".

Wat is dat Koninkrijk? Het is de koninklijke zelfhandhaving Gods, Die tot deze wereld komt om zijn macht uit te oefenen en om zich in zijn koninklijke majesteit, koninklijk kracht en koninklijk recht te openbaren.

Hoe doet de Almachtige dit? Men zou denken, dat Hij nu komt om de zondaren te straffen. Het gaat echter heel anders. Hij komt, in zijn Zoon, om de zondaren te behouden. Men zegt wel eens: Het gaat niet om onze zaligheid, maar hierom, dat God geëerd en geprezen wordt. Ik zeg het ook wel eens zo. In bepaalde verbanden zit er iets waars in. Maar in de kern van de zaak ligt het zo, dat God het meest geëerd wordt als een zondaar zich laat zaligen en zich alles laat geven in Christus. De inhoud van de prediking is gericht op de zaligheid der mensen. De boodschap der verzoening luidt: „Laat u met God verzoenen." In de prediking van de Heere Jezus vindt men dat ontroerende appèl op de levensdrang van de mens. Dat begint al bij de voorloper van Christus. Hij predikt van de toekomende toorn. De bijl ligt airede aan de wortel van de boom, die geen vrucht draagt. Het kaf zal worden verbrand. Mensen, wees tarwe en geen kaf. Draag vrucht en wees geen onvruchtbare vijgeboom. De prediking van Jezus doet telkens weer een beroep op de begeerte van de mens om te leven, op begeerte naar zelfbehoud. Moeten wij wij-

zer zijn dan de Heere Jezus, door b.v. niet van gevaar te willen weten? Ik hoor door de woorden van Jezus een noodschreeuw heenklinken: Mensen, 't leven is toch zo gevaarlijk. De weg is zo breed, die naar het verderf leidt. Een mens kan zo onvoorzichtig zijn huis op zand bouwen. Het helpt zo weinig al hebben we de gerechtigheid van de beste Farizeeër, want alle mensengerechtigheid is tekort. Wat zullen er toch zelfs in Israël veel zijn, die uitgeworpen worden in de buitenste duisternis. Hoe groot zal het wenen en het knersen der tanden zijn. Voorts wat zal de ware Kerk op aarde vervolgd worden en wat zal de prediking weinig nut doen. Hoe eng is de poort naar het leven en wat zijn er weinigen die hem vinden. Wat zal het echter erg zijn, als men de prediking en de krachten van het evangelie in z'n midden heeft gehad en men heeft zich niet bekeerd. Het land van Sodom heeft grote straf geleden. Maar voor het land van Sodom zal het verdragelijker zijn in de dag des oordeels dan voor de evangeliehoorders, die onbekend bleven. Zo gaat het maar door in het evangelie. De Heere Jezus sprak zeer veel over verloren gaan en over de noodzakelijkheid om de nauwe weg te kiezen, een voorzichtig bouwer te zijn, geen dwaze maagd te wezen, geen Farizeeër te zijn, helemaal doorploegd en van stenen en doornwortels gezuiverd te zijn, een bruiloftskleed aan te hebben.

In mijn hart heb ik zo de gedachte, dat de recht gereformeerde prediking het dichtst bij de prediking van Jezus komt. Dat mag ik natuurlijk helemaal niet zeggen en zelfs niet denken, want die prediking is 400 jaar achter en is niet reformatorisch, doch op z'n hoogst na-reformatorisch en eigenlijk helemaal verkeerd, maar ik kan die gedachte niet gemakkelijk loslaten. Wees maar niet bang, dat er een zekere zelfverheffing achter steekt, want dan zou men zich vergissen. De Meester leefde naar zijn prediking, dat kan de discipel niet altijd zeggen. De Heere Jezus is niet te evenaren, doch wel uit de verte te volgen, dacht ik. En dan meen ik ook, dat de meeste prediking, wat de vrees voor het verloren gaan der mensen betreft helemaal niet tracht zelfs om de Heiland te volgen. Men is volstrekt niet bang meer, dat er zielen verloren kunnen gaan. Men spreekt helemaal niet meer van een enge poort. Want het is toch zo ruim, mensen. Het is eigenlijk onmogelijk om verloren te gaan. Je moet maar geloven dat alles goed is en je dubbeltje bijdragen voor de onderontwikkelde gebieden. Verloren gaan is een ouderwets begrip van nog een paar vreemde figuren, die niet in onze tijd passen. Verloren gaan kan niet meer. Alles is in orde gebracht. Maar we moeten deze wereld leefbaar maken en niet rusten, voordat ieder z'n televisie heeft en 5 weken vakantie en oecumenisch denkt. Men legge naast de preken uit deze tijd, de noodkreten van de evangeliën. Ik meen, dat we op geen enkele wijze beter kunnen zien hoe ver we van huis, namelijk van het oude evangelie af zijn, dat in de 16e en 17e eeuw nog zo bekend was in ons land. En dan nu maar zoeken naar surrogaat voor de waarachtige bekering en voor het leven met God. Het komt mij voor, dat veel godsdienst van onze tijd bestaat in het zoeken van een vervangingsmiddel voor de ouderwetse wedergeboorte en bekering. Die poort is te eng en die weg is te nauw. Men moet iets hebben dat makkelijker is, maar dat toch meer bevredigt dan het peil, waarop veel kerkelijk leven is gezakt. Maar dan moet die nieuwe weg een geëffend pad zijn van veel gejuich en grote bouwwerken. Ik moet maar denken aan de dwaze bouwer. Men hoort weinig van het leggen van een fundament. Van alle kanten loopt men storm tegen de Catechismus, wiens opstellers men pas nog zo geëerd heeft. Vooral dat bekende eerste stuk moet het ontgelden. Dat eerst van vraag twee, dat moet men in het diepste der zee begraven. Er mag niet gepredikt worden, dat de zondekennis ten eerste noodzakelijk is. Men wil, dat de Farizeeër ook gerechtvaardigd naar huis mag gaan. Men verwijt het de vaderen dat zij zo weinig van het Koninkrijk Gods zouden hebben gesproken, hoewel zij al maar bezig waren de rechte bekering te preken, zonder welke niemand dat Koninkrijk kan zien.

Velen van nu zien dat Koninkrijk toch, zonder die ouderwetse bijbelse wedergeboorte. Maar over een bouwer op zand mag men daarbij niet spreken. Men mag ook niet herinneren aan de vijf dwaze maagden, hoewel zij de helft van het geheel uitmaakten.

Is nu toch het zoeken van eigen zaligheid en het Koninkrijk der hemelen een tegenstelling? De Heere Jezus heeft ze zeer nauw aan elkaar verbonden. Maar moet God niet aan zijn eer komen? Dat komt God bij de tollenaar in de tempel, bij Paulus in Romeinen 3, bij de moordenaar aan het kruis, bij de zondige Zacheüs en bij de bitter wenende Petrus.

Maar komt God dan alleen aan zijn eer door de belijdenis van eigen onwaardigheid, verdorvenheid, verlorenheid en strafwaardigheid? Neen, ook door de belijdenis, dat we geen nagelschrapsel tot onze zaligheid kunnen toedoen en dat wij eer de zon van de hemel zouden kunnen halen dan in de Zonne der gerechtigheid geloven.

Moeten we dan niet in God geloven en hopen op Zijn Woord? Nou en of, want ook daarin wordt God geëerd. En nu zie ik iets wonderbaarlijks op de aarde. Daar is een volk, dat belijdt: wij kunnen niet geloven. Vele predikers spreken smalend over dat volk. Het heeft ook duizend gebreken. Het is een volk, dat een heimwee heeft naar God, dat een zwaar pak op z'n hart draagt en dat geen raad weet en menigmaal zucht: wat moet ik toch doen? En toch blijft het hopen op de Heere en op zijn Woord. Als dat er niet was en als zij zich daar niet aan vastklemden, zij zouden vergaan. Naast hen leven mensen, die van geen heimwee weten, zoals zij, die ook niet weten wat het is gebogen te gaan onder een last, die bijkans niet te dragen is. Die zeggen dat zij in de volle verzekerdheid des geloofs staan, zij zeggen weliswaar dat ze ook weieens iets hebben, waar ze bedroefd over zijn. Zij zeggen, dat ook voor hen geloven niet altijd zo makkelijk is. En toch zijn deze twee groepen door werelden gescheiden. Het is anders bij de een en anders bij de ander. Ik vrees, dat het bij de laatste vaak een bouwen op zandgrond is, maar dan halen deze hun schouders op.

Maar laat men niet menen, dat de benauwden van geest geen geloof oefenen, waarmee zij God eren. Het lijkt mij niet moeilijk aan de Heere vast te houden, als men zo goed geloven kan en vast overtuigd is, dat men gerechtvaardigd is en volkomen vergeving van zonden heeft en Christus tot zijn Zaligmaker ontving. Wie zou dan niet geloven? Maar de anderen missen dit alles en hopen toch op de Heere. Zij hebben meer het bijbelse geloof van de Kananese vrouw en van de hoofdman over honderd en van allen, bij wie men een duidelijk onderscheid kan zien tussen ellende en verlossing. De ware kinderen Gods leren eerst hun zonde en ellende recht kennen, van daaruit roepen zij in het geloof tot God. Zij weten echter zelf niet, dat zij geloven. Maar in het eind worden zij op Gods tijd verhoord. Dan omhelzen zij Christus als hun eigendom met Thomas en dan bidden zij om de komst van het Rijk. Dit alles met verschillende trap en mate, hoewel het wezen bij allen gelijk is. Daar is geen overgang van de ene groep naar de andere, zonder inzien dat men gedwaald heeft en zich wat ingebeeld heeft.

Ik licht uit een andere sympatieke brief het volgende zinnetje naar aanleiding van de volgende uitspraak: , , Ik kan de Doop niet anders zien dan als teken en zegel van de belofte." Het zinnetje luidde: , , Nog steeds kan ik mij niet vinden in jullie Sacramentsbeschouwing, zo vaag, zo negatief, zo zonder enige organische functie in het geheel van het genadeleven."

Het is waar, dacht ik, dat op dit gebied duidelijk een tegenstelling ligt. In de dagen van de Reformatie had men de Roomse Kerk met haar grote nadruk op het sacrament en dan nog de sacramentariërs. Hun naam drukt hun wezen uit. Voor hen was de volwassen-Doop toch wel heel veel. Beiden, Rome en de Wederdopers hadden één ding vooral gemeen, dat zij het Woord Gods niet het hoogste achten. Bij de Reformatie lag dat anders. Het spreekt vanzelf, dat nu het sacrament nauw aan het Woord verbonden werd. Voor Calvijn was het sacrament een vorm van het Woord Gods, ditmaal een zichtbaar woord. Zo had Augustinus het al geleerd. Zo werd het een teken en zegel op het Woord.

Is dat nu vaag en negatief? Dat geloof ik niet. De gereformeerde leer is wel duidelijk en ook positief. Natuurlijk durf ik niet van alle hervormd-gereformeerde predikers te zeggen, dat zij even duidelijk en positief zijn. Daar kan iets aan mankeren. Ik blijf dus maar bij het gereformeerd beginsel. Dat legt — laten we het bij dit onderwerp niet vergeten < — heel sterk de

nadruk op de Heilige Geest. Zo is daar dus het Woord van God. Dat staat voorop. Het sacrament doet niets los van het Woord. Dat Woord doet niets zonder Gods Geest. Het is daarom wel helemaal fout als een prediker zou zeggen: „Gij zijt gedoopt, wat ontbreekt u nog? " of: „Gij zijt een zondaar als wij allen, waarom gaat u niet aan het Heilig Avondmaal? "

Ten eerste gaat het werk van de Heilige Geest niet buiten het Woord d.i. buiten de prediking van Christus d.i. buiten Christus om. Een Avondmaalsviering zonder voorbereidende prediking heeft geen zien. Versta mij goed: die voorbereiding zou in noodgevallen kunnen ontbreken, als zij er vroeger wel was. Maar als men onder de heidenen de Avondmaalstafel oprichtte of het Doopvont plaatste zonder voorafgaande prediking is dit, naar 'k meen, waardeloos. De tekenen van het sacrament vragen om het toelichtende Woord. Ben ik hier zo abuis in? Ze vragen om meer dan het Woord. Zolang de hoorder in zijn doodsstaat blijft liggen helpt hem de beste preek of het gereformeerdste formulier niet.

Om vruchtbaar Avondmaal te vieren moeten we levend gemaakt zijn. Het is voor de wedergeborenen. Ik wil maar zeggen, dat de sacramenten niets werken buiten het Woord en de Geest om. Zij zeggen ook niets over de gebruiker. Zij zeggen niet, dat een gedoopte wedergeboren is of dat een belijder gelovig is. Zij zeggen alleen wat over Gods Woord. Daar kleven zij aan. Daar geven zij getuigenis van. Dat is toch echt niet vaag.

Wat zeggen ze dan van Gods Woord? Dat het de waarheid is. Ze zeggen ook: Het is de waarheid voor u.

Zegt de Doop dan tot ieder gedoopte: Gij zult wedergeboren, gelovig, gered worden. Neen! Daarom is het zo bar en boos als een prediker zegt: U bent gedoopt en daarom mag en moet u geloven, dat Christus de uwe is en dat ge zeker zalig zult worden. Dat kan geen enkele prediker waar maken tenzij hij er bijvoegt: indien gij gelooft. Doch er staat in de Schrift meer. Er staat ook, dat God dit geloof schenkt aan een ieder die Hem in waarheid aanroept. Wanneer begint nu de Doop te werken? Als Mozes begonnen is zijn taak te vervullen. Wat is er uit Mozes? „Door de wet is de kennis der zonde."

Zodra een mens weet door het Woord, dat hij niet sterven kan zoals hij geboren is, dat hij wedergeboren moet worden, dat hij zonder God in de wereld is, komt er bij de mens de vraag: „Is er enig middel? " De Schrift antwoordt: Jezus Christus. Is dat voor mij, vraagt de mens? De Doop antwoordt: Ja, want het is aan u persoonlijk verzegeld. Is dat niet organisch in het genadeleven ingevoegd. Natuurlijk, zeg ik het hier schematisch. Maar dit schema heb ik uit de bevinding, uit de praktijk genomen. Zo wordt het geleerd en zo wordt het beleefd. Maar het is niet de mens, die Woord of sacrament hanteert, dat doet Gods Geest. Maar als nu een kind in z'n kinderelijke begeerte naar God vraagt, moeten we dan zeggen: je moet eerst wedergeboren zijn? Volstrekt niet. Dan zeggen we: Kind, je bent gedoopt en de Vader heeft gezegd, dat Hij je Vader wil zijn als je een Vader zoekt en de Zoon heeft gezegd, dat Hij de zonde afwast van ieder die zonde heeft en de Heilige Geest maakt' van goddeloze kinderen heiligen, doch alles in de weg van bekering en geloof en wedergeboorte.

Is dit negatief of zonder betekenis? Maar wat ik fout oordeel is dit, dat men de Doop iets wil laten betekenen en van de Doop grond wil maken van zaligheid buiten bekering en geloof om. Ik dacht, dat een recht gebruik van de gereformeerde sacraments-belijdenis kleine kinderen en grote mensen helpen kan om hun zaligheid in Christus met vertrouwen te zoeken zonder wedergeboorte te veronderstellen of het natuurlijk geloof voor zaligmakend te verklaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

TEGENSTELLINGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1963

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's