Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

X. te A. vraagt: Moet een mens, die belijdenis des geloof aflegt, waarachtig bekeerd zijn, of mag iemand, die onbekeerd is, ook belijdenis doen? Antwoord. Waarom : ^u een dooplid, dat onbekeerd is, geen belijdenis af mogen leggen in het midden der gemeente? In de zichtbare, geïnstitueerde kerk is toch kaf en koorn bijeen, tarwe en onkruid saamgestrengeld, die tot de dag des oogstes bijeen zullen zijn, naar des Heeren eigen Woord. Een kerk van louter heiligen is er niet op aarde. En over het hart kan de kerk niet oordelen. Zij zijn als dooplid toch ook al in de geïnstitueerde kerk. Zouden zij dan wel onmondig lid mogen zijn in onbekeerde toestand? En zou dan ineens bij het belijdenis doen de eis gesteld moeten worden, dat zij bekeerd moeten zijn en anders geen belijdenis mogen doen? Maar bekeren zal toch altijd een werk van genade zijn, zal het recht zijn. En daarin is de Heere aan niemand of niets gebonden. Op wat grond zou dan ook een dooplid, alleen omdat hij bekent, dat hij genade mist, doch overigens de leer aanvaardt en ongerept van wandel is, van het doen van belijdenis teruggewezen worden? Wel heeft een kerkeraad de roeping om nauwkeurig acht te geven op de openbaring van hen, die belijdenis willen doen, in leer en leven. En zo moet hij wel vorderen een consciëntieuze beaming en omhelzing van de belijdenis der waarheid, zoals die uitgedrukt ligt in de drie formuheren van enigheid. Maar dat is wat anders dan de eiS' te stellen, dat men verslag moet geven van , een zaligmakend geloof. Intussen is het een schoon voorrecht, als iemand met genade verwaardigd mag worden en met een zahgmakend geloof belijdenis mag doen. Ook ruste de onbekeerde belijder maar niet in zijn belijdenis der geloofswaarheid, doch hij mocht gedurig bedenken de noodzakelijkheid der wedergeboorte en de zaligmakende kracht van het door hem beleden geloof. .

X. te Br. vraagt naar de hedendaagse leer van de drie verbonden.

Antwoord. De leer der drie in aard en wezen verschillende verbonden is van Arminiaanse oorsprong. Arminius stond haar voor in zijn oratie: over het priesterambt van Christus, die hij ter gelegenheid van zijn promotie hield. Arminius dan leerde het volgende: Het verbond der verlossing is van andere aard of natuur dan het verbond der genade. In het verbond der verlossing is Christus opgetreden voor alle mensen. Dat wil dus zeggen, dat er een algermene verzoening is van Gods zijde. God is in Christus met heel de wereld verzoend. Daadwerkelijk worden echter alleen zij zalig, die aan de voorwaarden van het verbond der genade voldoen. Dat is ook de opvatting van de latere Remonstranten.

Zij hebben dus een voorwaardelijk genadeverbond, dat alzo verbroken kan worden. Dat hier alles afhangt van de vrije wil des mensen en van geen genadeverbond kan gesproken worden behoeft wel geen nader betoog.

Verwant hier aan is de hedendaagse drieverbondenleer in Amerika en ook ten onzent. Ook bij deze voorstelling is het verbond der verlossing in aard en wezen verschillend van het genadeverbond. Dit kan echter niet, want het verbond der verlossing is eeuwig besluit en het genadeverbond de uitvoering er van in de tijd en beide strekken zich uit over de verwerving en de toepassing der zaligheid. De toepassing der zaligheid in de tijd moet evenals de verwerving ook voorkomen in het eeuwige besluit Gods. Beide moeten dus samengevat zijn in het verbond der verlossing, dat met het genadeverbond in de tijd niet meer verschilt dan als besluit en uitvoering er van.

Ook spreekt de Heilige Schrift en op grond daarvan de belijdenisschriften en formulieren van Doop en Avondmaal slechts van twee verbonden betreffende de zaligheid des mensen. Een tweede stelling bij de drieverbonden leer is, dat het genadeverbond opgericht is met Abraham en zijn natuurlijk zaad, en dus thans met al de belijdende leden ener zichtbare kerk en al hunne kinderen, verworpen of onherboren, dat doet er niet toe, alles is bij die beschouwing in het genadeverbond. Daarbij maakt men dan onderscheid tussen een schenking en deelachtigmaking. En die deelachtigmaking geschiedt dan doordat de bondeling het verbond zijnerzijds door het geloof aanvaardt. Hiertegen geldt echter al aanstonds, dat men dan tegelijk in twee verbonden zou moeten kunnen zijn. De mens, immers, is door de val niet buiten het werkverbond geraakt, maar ligt van nature onder de vloek en onder de eis van het werkverbond. Hij kan echter onmogelijk tegelijk onder de vloek van het werkverbond zijn èn de zegen van het genadeverbond hebben, noch ook onder dé eis van het werkverbond liggen en er van verlost zijn in het genadeverbond. Tot zulk een ongerijmdheid moet men noodzakelijk komen bij de opvatting, dat ook onherborenen in het genadeverbond zijn. Van tweeën één toch, men is voor de wedergeboorte wel of niet in het genadeverbond. Is men er wel in, dan is men ook vrij van de vloek en de eis van hpt werkverbond, en dus van de erfschuld in de staat der natuur. Men voelt echter het ongerijmde, want mét de wedergeboorte pas wordt de erfschuld

evenals alle dadelijke schuld weggenomen in de dadelijke rechtvaardigmaking. Het kan dus al niet anders dan dat men vóór de wedergeboorte niet in het genadeverbond, maar in het werkverbond is. Ongerijmd ook is het om de schenking los te maken van de deelachtigmaking en de schenking uit te strekken tot hen, die nooit in waarheid zullen geloven, waar zo schenking als deelachtigmaking door Christus verworven zijn alleen voor de uitverkorenen. Ook kent men op die manier verworpenen ver bon dsr echten toe, die zij van 'sHeeren wege nimmer ontvingen, zo strijdig met de Schrift, die zegt, dat niet de kinderen des vleses kinderen Gods zijn, maar de kinderen der belofte worden voor het zaad gerekend. Rom. 9 : 8. Ook sloot de Heere Ismaël uitdrukkelijk uit van het genadeverbond toen Hij zeide in Gen. 17:21: Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten. En is er wel schenking der belofte aan mensen, maar geen deelachtigmaking aan dezelfden, en alzo geen vervulling of volbrenging er van, dan zou de Heere wel beloven en niet volbrengen, wat ingaat tegen de Schrift, bijv. 2 Cor. 1 : 20. terwijl mensen de vervulling dier belofte niet vermogen te verhinderen. Het kan dus al niet anders dan dat deze onderscheiding een zandgrond biedt, waarin het gebouw der hope wegzakt, waar de belofte der zaligheid niet alle gedoopten, doch alleen de uitverkorenen geldt

Vervolgens bestaat bij de drieverbondenleer het^ genadeverbond maar in een aanbieding Gods, dat Hij de zaligheid wil schenken op voorwaarde van geloof en bekering. Zo bij Heyns.

Maar als nu het genadeverbond een aanbieding is, dan moet er toch ook een goed zijn, dat aangeboden wordt. En wat moet dat goed dan zijn. Dat zal dan de zaligheid moeten zijn. Maar de zaligheid is alleen verworven door Christus voor de uitverkorenen. En als verbond en aanbieding hetzelfde moeten zijn (men zou zo zeggen bij een verbond is de band gelegd, maar bij een aanbieding nog niet), dan moet de aanbieding gelijk staan met een belofte geven. Maar •— het is dan een verliesbare belofte, want zij kan ook niet aanvaard en afgestoten worden, waar het een aanbieding is. Dan zou de Heere verliesbare beloften van zaligheid geven en Christus verliesbare beloften verworven hebben en een vediesbare zaligheid. Maar als Christus dan maar een verliesbare zaligheid en een verhesbare belofte er van voor alle bondelingen verworven heeft, waar is dan de vastheid. Men komt met die algemene alle gedoopten omvattende verliesbare belofte om. De voorstanders van de drieverbondenleer bevestigen het zelf verder als ze beweren, dat het genadeverbond verbroken kan worden. Maar als het genadeverbond verbrekelijk is., dan is het al niet vaster dan het werkverbond. Dan ook is de genade verliesbaar. Dan wordt God nog weer beroofd van Zijn bond­ genoten, met wie Hij Zich in Christus in vrede en vriendschap had gesteld. Dan is er een afval der heiligen en verliest Christus van Zijne sdhapen. Dan zou de Heere Zijnerzijds eerst van onder de vloek van het werkverbond verlossen en in. Zijne gemeenschap in Christus opgenomen hebben en dan zouden bondelingen weer uit die gemeenschap met een drieënig God uitvallen en weer onder de vloek komen. Want buiten het genadeverbond is toch slechts vloek en geestelijke doodstaat. Dan zou men dus weer in het werkverbond terecht komen. Men voelt het ongerijmde van 'n verbrekelijk genadeverbond. Dit strijdt tenslotte met de leer der Schrift, die zegt, dat een testament vast is in de doden, Hebr. 9: 17.

Ook houdt de voorstelling van de drieverbondenleer in, dat geloof en bekering voorwaarden zijn om in het verbond te blijven, niet er in te komen. Het al of niet blijven in het genadeverbond hangt dus bij deze voorstelling af van het al of niet geloven en zich bekeren. Maar — geloof en bekering zijn beloofde gaven en weldaden van het verbond, door Christus voor al de Zijnen verworven. Ook kan de belofte Gods niet gebroken worden, en Hij werkt Zelf, en dat onwederstandelijk, het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Fihpp. 2:13. Ook het inblijven in het genadeverbond, of de volharding der heiligen, is door Christus verworven en alzo belofte en weldaad des verbonds. Het zijn dan ook maar onschriftuurlijke steHingen, die de drieverbondenleer naar voren brengt. Heyns gaat zelfs zover, dat hij beweert, dat de mens niet voor eeuwig omkomt wegens zijn verloren staat in Adam, maar om zijn ongeloof. Alsof de mens van nature niet door de val in de staat van ongeloof is gekomen, waaruit alle daden van ongeloof opwellen, als uit een onzalige fontein. En alsof die staat van ongeloof zelf al geen straf is, waarop, tenzij wederbarende genade intreedt, de eeuwige straf noodzakelijk volgen moet.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1949

De Saambinder | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1949

De Saambinder | 4 Pagina's