Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar een christelijke natuurlijke theologie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar een christelijke natuurlijke theologie

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.a.v. Alister McGrath, Een open geheim. Natuurlijke theologie als brandpunt van geloof, kunst en wetenschap, Uitgeverij Kok, Kampen 2009, 441 pp., ? 39,90 (ISBN 9789043516471).


Alister McGrath is een fenomeen in de wereld van de hedendaagse theologie. Al jarenlang produceert hij het ene boek na het andere. Niemand kan ooit zeker weten of hij helemaal bij is en werkelijk ‘de laatste McGrath’ in handen heeft, want vermoedelijk rolt het volgende werk alweer van de persen. McGrath beheerst daarbij zeer uiteenlopende genres: die van het overzichtswerk, de meditatieve beschouwing, de biografie (Calvijn, J.I. Packer, T.F. Torrance), de polemiek (contra R. Dawkins), de populariserende theologie, het missionaire traktaat, maar ook de wetenschappelijke monografie waarin hij één thema diepgaand uitwerkt. Vooral dankzij zijn vele overzichtwerken is hij vermoedelijk de meest invloedrijke in leven zijnde christen-theoloog ter wereld: aan tal van theologische instellingen worden boeken als Christian Theology. An Introduction, The Christian Theology Reader en in mindere mate zijn andere handboeken over christendom, theologiegeschiedenis, christelijke literatuur en spiritualiteit gebruikt. Ook docenten die van McGraths evangelicale achtergrond niet al teveel moeten hebben, schrijven zijn boeken toch nogal eens voor omdat die zo’n helder en toegankelijk overzicht bieden. Doordat ze confessioneel niet al te sterk geprofileerd zijn, zijn ze kennelijk breed bruikbaar – waardoor de studenten in elk geval niet van meet af aan allerlei traditie-kritische ideeën meekrijgen maar starten met een fair beeld van wat het christelijk geloof inhoudt.

Goed gecomponeerd
Heeft McGrath in de loop der jaren nog een bepaalde theologische ontwikkeling doorgemaakt? Daarvoor zullen we vooral moeten letten op zijn meer thematisch opgezette monografieën. Die reeks begon ooit met knappe studies naar Luthers kruistheologie en de reformatorische rechtvaardigingsleer. Op zoiets zal men hem momenteel niet zo gauw meer kunnen betrappen. De chemicus die hij ooit was kwam zijn rechten opeisen, en McGrath raakte sterk geïnteresseerd in de verhouding tussen geloof en wetenschap. Hij schreef inmiddels een hele reeks aan die thematiek gerelateerde boeken. Zijn hier te bespreken boek (het is al niet meer zijn laatste...) behoort ook tot deze reeks, maar heeft tegelijkertijd bewust een bredere strekking meegekregen. Het gaat niet alleen over waarheid en wetenschap, maar ook over goedheid en ethiek, schoonheid en kunst als aspecten van een nieuw te ontwerpen natuurlijke theologie.
Ten opzichte van iemand die zoveel publiceert, ontwikkelt zich gemakkelijk het vooroordeel dat hij te snel schrijft, in de zin van: te weinig doordacht en te oppervlakkig. Zo’n beeld bestaat ook enigszins rondom McGrath, en er zijn wat minder productieve collega’s die het uiteraard graag in leven helpen houden. Een open geheim kan mijns inziens echter moeilijk als een bevestiging van dit vooroordeel gezien worden. Het is namelijk een zeer gedegen en goed gecomponeerde dogmatische studie, waarin McGrath vanuit de hedendaagse stand van zaken in tal van takken van de geesteswetenschappen (wetenschapstheorie, literaire theorie, kentheorie, continentale filosofie, esthetica, psychologie van de waarneming, godsdienstwetenschap etc.) als christen het gesprek aangaat over de interpretatie van de natuur, daarbij de kennis die hij als theoloog heeft van de biblica en de theologiegeschiedenis op soms verrassende wijze in het geheel verwevend. Het voetnotenapparaat getuigt daarbij van een grote en brede belezenheid. McGrath verwijst weliswaar regelmatig naar titels zonder meer, maar vaker geeft hij toch ook de precieze pagina(‘s) waar men een of andere duiding of argumentatie onderbouwd kan vinden. Kortom, dit is gewoon dogmatiek van de bovenste plank.

Wel postmodern, niet relativistisch
De locus die in dit boek onderzocht en uitgediept wordt is die van de openbaring, en dan vooral wat traditioneel in gereformeerde termen heet de ‘algemene openbaring’. Op tal van manieren werkt McGrath daarbij de stelling uit dat we toe moeten naar een nieuwe vorm van natuurlijke theologie. Deze dient onomwonden de christelijke traditie als uitgangspunt te nemen, om van daaruit te komen tot een interpretatie van de natuur die meer verhelderend is dan elk alternatief. Sterke kritiek oefent McGrath uit op de ‘oude’ natuurlijke theologie zoals die met name in de periode van de Verlichting beoefend werd. Deze deed het namelijk voorkomen alsof de natuur vanuit zichzelf voor de redelijk denkende mens een theïstische conclusie afdwong, of nog duidelijker gezegd: dat men uitgaand van de natuur het bestaan van God rationeel kon bewijzen.
Postmoderne theorievorming heeft ons hiertegenover geleerd, dat begrippen als ‘natuur’ en ‘rede’ veel minder eenduidig en veel sterker cultureel bepaald zijn dan vaak is aangenomen. Beelden van wat de natuur is en van wat redelijk is zeggen van alles over de culturele achtergrond van degene die die beelden erop nahoudt, maar hoegenaamd niets over de natuur (c.q. de rede) zelf. Het is duidelijk geworden dat ‘natuur’ en ‘rede’ in hoge mate sociaal-culturele constructies zijn. En dan zegt McGrath ineens: kijk, dat kenden we toch in de theologie al? Zo ging het immers ook met de zoektocht naar de historische Jezus, die zoals Schweitzer liet zien oploste in een veelheid van cultureelgebonden interpretaties... Waar het beeld van de natuur als een ‘boek’ vaak gebruikt wordt om haar transparantie tot op God te betuigen, gebruikt McGrath het juist om die transparantie te problematiseren: een boek (dus ook het boek der natuur) vraagt om interpretatie, en we weten allemaal hoe moeilijk het is om aan te tonen dat één bepaalde interpretatie de enig juiste is.
McGrath lift dus net als in eerdere boeken als theoloog mee op de postmoderne kritiek op het Verlichtingsdenken – maar tot op zekere hoogte! Want deze kritiek impliceert zijns inziens geen oeverloos relativisme. Ze betekent niet, zo betoogt hij onder verwijzing naar Alasdair MacIntyre, dat het onmogelijk zou zijn om diverse interpretaties van de natuur met elkaar te vergelijken en hun verklarende kracht te evalueren. Men moet dan echter niet suggereren een ‘universele’ zienswijze te bieden, maar juist het traditiespecifieke karakter ervan eerlijk erkennen. Op die manier betoogt McGrath dat de natuur als zodanig sprakeloos is (vgl. Ps.19:4) en daarom een enorme variatie aan interpretaties toelaat. Maar wanneer men die interpretaties op een rij zet, komt de christelijke als de ‘best mogelijke verklaring’ uit de bus, aangezien deze het meest omvattend en overtuigend recht doet aan het totale plaatje. Let wel: uitgangspunt is hier dus niet de natuur als een eenduidige categorie die ons als vanzelf tot haar Schepper leidt. Uitgangspunt is wat we in de gereformeerde theologie de ‘bijzondere openbaring’ noemen, van waaruit een bepaald licht valt op de natuur – een licht dat ons de natuurlijke werkelijkheid optimaal laat begrijpen in haar relatie tot God.

Van geluid naar melodie
Waarom zou het christelijke perspectief op de natuur echter meer verhelderend zijn dan de alternatieven? McGrath wijst in dit verband op de grondstructuren van het christelijk geloof: het gegeven dat God zich in de schepping openbaart, dat er een analogie is tussen schepper en Schepsel waardoor het mogelijk (maar niet vanzelfsprekend) is in de schepping sporen van God te zien, het idee van de mens als beeld Gods waardoor mensen geneigd zijn de werkelijkheid gelovig te interpreteren, maar ook de heilsgeschiedenis waarin de notie van de val een grote rol speelt – een notie die ons helpt om de ‘schijnbaar wanordelijke, lelijke en kwade aspecten van de natuur’ (240) te begrijpen. Vooral richt McGrath – als goed Anglicaan – onze aandacht echter op de leer van de menswording van Christus. Hierdoor worden God, mens en de natuurlijke werkelijkheid nauw op elkaar betrokken. De waarheid, goedheid en schoonheid die in Jezus Christus maximaal tot uitdrukking komen, schemeren op vage wijze al in de natuur door. Met een beeld van Michael Polanyi concludeert McGrath dat wanneer de geschapen werkelijkheid op deze manieren beschouwd wordt door het prisma van de christelijke traditie, ze ophoudt een geluid te zijn en tot een melodie wordt...
Ook al is dit een andere vorm van natuurlijke theologie dan die waar Barth destijds tegen streed, het zal duidelijk zijn dat we hier ver verwijderd zijn van het felle ‘Nein’ dat deze in 1934 tegenover Brunner liet horen. McGrath analyseert dat ‘Nein’ vanuit de recent beschikbaar gekomen briefwisseling met Brunner als een afwijzing die toch vooral op persoonlijke en contextueel-politieke gronden gebaseerd was. Daar kan men respect voor hebben, maar theologisch doet Barth volgens hem te weinig recht aan het gegeven dat openbaring van Godswege, wil ze tot ‘Offenbarheit’ worden (zoals Barth betoogt), altijd op een of andere wijze door de mens als zodanig waargenomen en geduid moet worden. En er is niets mis is met de gedachte dat zo’n waarnemingsgebeuren ook psychologisch geduid en geëvalueerd kan worden; daarmee vervalt theologie werkelijk nog niet meteen tot psychologie of antropologie. Door het hele boek heen valt nogal wat nadruk op de categorie van de perceptie, de waarneming, toegespitster nog: het zien. McGraths echtgenote Joanna Collicutt is godsdienstpsychologe, en zij schreef hoofdstuk 5 van het boek, over gewaarwording en de psychologie van de perceptie. Daarin betoogt ze dat openbaring, hoe ook opgevat, menselijke kennis, interpretatie en toe-eigening niet uit-, maar insluit. De beweging die de McGraths hier maken doet enigszins denken aan wat er in post-barthiaanse praktische theologie gebeurde, toen ook daar het menselijk subject zijn rechten opnieuw kwam opeisen.

Voorzichtig
Een open geheim bestaat uit drie delen. Nadat McGrath in deel 1 de context voor een nieuwe natuurlijke theologie geschetst heeft in de blijvende zoektocht van de mens naar transcendentie, tekent hij in deel 2 haar christelijk fundament (m.n. in de gelijkenissen en de Ik-ben uitspraken van Jezus). In deel 3 tenslotte geeft hij een aanzet voor ‘een agenda voor een natuurlijke theologie’. Het gaat er inderdaad allemaal nogal voorzichtig aan toe: er wordt geschetst, getekend, en het geheel mondt uit in niet meer dan een agenda voor een natuurlijke theologie. Er valt heel veel te leren in dit boek, maar het is wel een nadeel dat er zelden strak geargumenteerd wordt. Daardoor wordt McGraths hoofdstelling helaas ook niet echt hard gemaakt. Feitelijk is de schrijver langer bezig zich af te zetten tegen de ‘oude’ natuurlijke theologie dan dat hij zijn nieuwe voorstel concretiseert door christelijke interpretaties van de natuur te vergelijken met atheïstische, joodse, islamitische etc.
Heikele punten laat hij onbesproken. Zo is evident dat McGrath uitgaat van macroevolutie, maar hij gaat niet in op de vraag hoe een dergelijke evolutionaire visie zich precies verhoudt tot een christelijke interpretatie van de natuur. Dat lijkt me een zwaktebod, omdat velen de indruk hebben dat zo’n evolutionair natuurverstaan gewoon beter bij een atheïstische natuurbeschouwing past en deze dus ook tot een betere verklaring maakt. Wel maakt McGrath aannemelijk dat theïstische zienswijzen allerlei andere verschijnselen (zoals het gegeven dat wij mensen de natuur kloppend kunnen begrijpen en beschrijven, de fijne afstemming van het universum c.q. het zogeheten anthropisch principe, etc.) veel eenvoudiger kunnen verklaren dan atheïstische, zonder dat hierbij sprake is van een ‘God van de gaten’. Maar een theïstische zienswijze is nog niet hetzelfde als een christelijke, en juist als het gaat over de betekenis van Jezus Christus voor onze waarneming van de natuur, wordt het betoog weer wat vager en minder geprononceerd.
Interessant is in dit verband het hoofdstuk over ‘natuurlijke theologie en goedheid’ waarin McGrath de betekenis van de natuurwet bespreekt. Ook deze blijkt niet langer op zichzelf te kunnen staan, maar wel als specifiek-christelijke positie terug te kunnen keren. Een vraag als ‘hoe weten we dat misdaden tegen de menselijkheid fout zijn?’ valt bijvoorbeeld niet langer op een traditie-overstijgende (dus ‘neutrale’) manier te beantwoorden. Maar vanuit de verschijning van Jezus Christus, in Wie wij zien wat ware goedheid is, kan er wel een helder antwoord op worden gegeven. Jezus Christus is in die zin de lens waardoor de natuur (en ook de natuurlijke zedelijkheid) geïnterpreteerd moet worden. Echter, als McGrath dan de ‘oogst’ van deze exercitie gaat binnenhalen, heet het niet langer dat het christelijk geloof de best mogelijke verklaring van de natuur biedt, maar dat het ‘een zinvolle omschrijving’ van haar goedheid mogelijk maakt (366). Dat klinkt toch weer wat terughoudender.

Apologetische betekenis?
De vraag is dan ook in hoeverre in McGraths voorstel de natuurlijke theologie nog apologetische betekenis heeft. In de wijze waarop artikel 2 van de NGB (en artikel 1 van de Westminster Confessie) de natuur als bron van Godskennis ziet, is dat duidelijk wel het geval: wie deze bron niet gebruikt, is niet te verontschuldigen, zo heet het daar onder verwijzing naar Romeinen 1:20. Maar die tekst wordt door McGrath eigenlijk niet geëxegetiseerd, en het lijkt erop dat je volgens hem toch echt eerst christen moet zijn voordat je de sporen van God in de natuur kunt waarnemen. Slechts op één plaats stelt hij dat ‘wat van God, hoe fragmentarisch ook ... gekend kan worden door de voor iedereen toegankelijke werkelijkheid van de natuur, verhelderd en uitgebreid kan worden door de christelijke openbaring’ (297). Dat is de taal van artikel 2! Maar deze lijn wordt eigenlijk niet verder uitgewerkt. Toch zou het ook vanuit McGraths nieuwe inzet goed denkbaar zijn geweest dat hij de apologetische waarde van de natuurlijke theologie wat sterker aangezet had. Anders heeft het ook weinig zin om dat etiket te blijven gebruiken, en kan men beter (met velen) van een ‘theologie van de natuur’ gaan spreken.
In het algemeen valt trouwens op dat de Bijbel wel een gezaghebbende, maar geen overheersende rol speelt in McGraths betoog. Als er al van een theologische verschuiving bij McGrath sprake is, dan is het misschien wel deze dat hij meer en meer echt een Anglicaans theoloog geworden is. De Schrift vat hij zeker op in reformatorische zin, maar daarnaast spelen ook de bronnen van traditie, rede en empirie (natuur!) een belangrijke rol in zijn geloofsdoordenking. Ook belangrijke Engelse dichters en denkers als William Wordsworth, G.M. Hopkins, J.H. Newman, C.S. Lewis, T.S. Eliot, Iris Murdoch en vooral de relatief onbekende John Ruskin blijken van veel betekenis op sleutelmomenten in het betoog.
Al met al ben ik intussen nog weer eens onder de indruk geraakt van McGraths grote eruditie, zijn intellectuele creativiteit, maar ook van de beheerste en overtuigde manier waarmee hij het christelijk geloof voor vandaag theologisch verantwoordt en als een alleszins begaanbare weg in het licht stelt en aanbeveelt. Zoals met zoveel van zijn boeken doet McGrath ook met deze studie een overtuigende voorzet. Een voorzet, omdat allerlei kwesties slechts aanduidenderwijs neergezet worden en duidelijk om verdere uitwerking vragen. Maar wel een overtuigende voorzet, omdat McGrath zijn hoofdthese – natuurlijke theologie krijgt weer bestaansrecht wanneer we haar als een voluit christelijke discipline opvatten – met een keur van argumenten en uitwerkingen plausibel weet te maken.
Wie zich van een en ander wil vergewissen en het Engels beheerst, doet er overigens goed aan het Engelse origineel van het boek (The Open Secret. A New Vision for Natural Theology, Blackwell 2008) aan te schaffen. De Nederlandse vertaling is namelijk niet optimaal (vertaalt, om een voorbeeld te noemen, ‘physical’ steevast met ‘fysiek’ waar het toch echt ‘fysisch’ moet zijn) en bevat bovendien nogal wat sporen van haastwerk gezien de vele verschrijvingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Theologia Reformata | 92 Pagina's

Naar een christelijke natuurlijke theologie

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Theologia Reformata | 92 Pagina's