Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DANKGEBED

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DANKGEBED

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor dat ik er toe overga de pen op papier te zetten, maak ik eerst een brief open van mijn persoonlijke medewerker uit Friesland. Hij pleegt uit alles wat ik schrijf de fouten weg te halen of het goede aan te wijzen. Zo neemt hij nu het woord over de Baptisten en de doop. „Zo'n dertig, veertig jaar geleden, " schrijft hij, „hadden we hier Baptisten van het oude type, die heel goed wisten waar het geestelijk huis van Luther en Bunyan stond." Hij meent, dat zij weer anders waren dan de Unie Baptisten. Hij heeft wel wat van hen geleerd, zeker ook wat zij tegen de reformatorische leer van de kinderdoop hadden. Zij verweten hem: jullie maken machinechristenen. Je stopt ze als kind in de machine en meent dan, dat de Heere er verder wel voor zal zorgen. Je loopt met je doop de Heere vooruit. Weet je wel, dat je met je doop achter de Heere moet aankomen? Er staat: „Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn." Jullie doen het net andersom.

Als dan onze vriend probeerde de zaken recht te zettten, wierpen zij hem tegen: en het dankgebed van het formulier dan? Je weet toch zelf wel, dat het wassen en reinigen door het bloed van Christus, iets anders is dan die druppels water van de doop? En als je dat nu weet, waarom nam men dan in het dankgebed niet een even afwachtende houding aan als in het voorgebed?

Onze vriend meent, dat hij toch het pleit voor de kinderdoop gewonnen heeft met te wijzen op de woorden: „Laat de kinderkens tot Mij komen." Hij voegde daarbij, dat van het begin aan niet alleen de gelovigen maar ook hun hele huis gedoopt is. Wij hebben laten zien, dat de kinderdoop inderdaad niet gemakkelijk te bestrijden is, als men op het verbond met Abraham, op de doopgebruiken der joodse gemeente en op de duidelijke uitspraken der Schrift let.

Onze vriend wil echter in de doop niet meer zien dan een uitwendige inlijving in de gemeente. De doop is geen middel tot de herschepping.

Ik kan het daar in de hoofdlijnen mee eens zijn. De doop schept geen genade in de harten, de doop verzegelt niet, dat er wedergeboorte enz. is, de doop verzegelt de beloften. Dat laatste is van zeer grote betekenis voor ieder, die behoefte krijgt aan de goederen, die in de beloften van het evangelie begrepen zijn. Zo kunnen echter onder ons gedoopten verloren gaan. De doop immers verzegelt niet, dat God

hen de inwendige genade in de toeeigening des heils door wedergeboorte en geloofsvereniging met Christus, geschonken heeft. De vergeving der zonden is niet geschonken in onderwerpelijke zin, doch in voorwerpelijke zin. Maar zij is dan ook geschonken. Daarom behoeft niemand, die recht gedoopt is, te vrezen, dat de Heere hem niet in genade zou willen aannemen. Dit neemt echter de noodzakelijkheid niet weg van de onderwerpelijke toeëigening. Ds. Ledeboer, zo zegt een verhaal, ontmoette eens een man, die zeer onsteld was over zijn zonde en de toorn Gods. Wenend vroeg hij: dominee, zou u mij enige vastigheid kunnen geven, dat God mij. niet zal verwerpen? Toen zei Ds. Ledeboer niet: man, ik zie tekenen van de werking van Gods Geest in u. Neen, hij zei wel: maar man, je bent toch gedoopt! In die doop is de ganse bereidwilligheid Gods uitgedrukt, dat Hij de gedoopte alle goederen wil schenken. Er is echter niet in uitgedrukt, dat Hij dit zal doen aan ieder. Wij hebben geen belofte van het eeuwige leven voor iedere gedoopte. Het gaat niet verder dan dat de armen van geest en de treurenden de belofte hebben, dat zij eeuwig rijk zullen zijn en vol vreugde. Wie met zijn doop de weg van bekering en wedergeboorte ontlopen wil, slaat straks met de rijke man zijn ogen op in de pijn.

Dus niet elke gedoopte wordt zalig. Er worden, verhoudingsgewijs, slechts weinig gedoopten zalig, zegt de Schrift. Dat is bij ons, Maar dat is ook bij de Baptisten. Zij durven het ook niet aan, zegt onze vriend, om te zeggen, dat er geen gedoopten verloren gaan. Ook hun doop verzegelt niet, dat de gedoopte waarlijk gelooft. En al hebben zij dan een gemeente van volwassen gedoopten, dan legt daar geen enkele waarborg in, dat deze gedoopten ook waarlijk wedergeboren zijn.

Maar nu het dankgebed na de doop. Hoe luidt dat? „Almachtige, barmhartige God en Vader, wij danken en loven U, dat Gij ons en onze kinderen, door het bloed van Uw lieve Zoon Jezus Christus, al onze zonden vergeven, en ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggeboren Zoon, en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt, en ons dit met de Heilige Doop bezegelt en bekrachtigt. Wij bidden U ook, door Hem, Uw lieve Zoon, dat Gij deze gedoopte kinderen met Uw Heilige Geest altijd wilt regeren, opdat zij christelijk en godzalig opgevoed worden, en in de Heere Jezus Christus wassen en toenemen, opdat zij Uw vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die Gij hun en ons allen bewezen hebt, mogen belijden, en in alle gerechtigheid onder onze enige Leraar, Koning en Hogepriester, Christus Jezus leven, en vromelijk tegen de zonde, de duivel en zijn ganse rijk, strijden en overwinnen mogen, om U en Uw Zoon Jezus Christus, mitsgaders de Heilige Geest, de enige en waarachtige God, eeuwig te loven en te prijzen. Amen."

Dit is inderdaad een stuk dat gemakkelijk tot misverstand aanleiding kan geven, als men dit onderwerpelijk moet verstaan.

Merkwaardig is nu, dat niemand dit aandurft. Als men dit gebed onderwerpelijk verstaat zou ieder de genade van Christus door de Heilige Geest toegeëigend zijn. Dan was ieder door een waar geloof Christus ingelijfd en dan zou ieder gedoopte, zonder enige uitzondering zalig worden. Als we dit onderwerpelijk moeten verstaan zijn alle kinderen wedergeboren. Dan krijgen we een gemeentebeschouwing, die niemand durft huldigen en die volkomen in strijd is met Oud en Nieuw Testament.

Ook de theorie der veronderstelde wedergeboorte doet aan dit dankgebed tekort, als het onderwerpelijk moet worden verstaan. Maar er is nog meer. Als men dit gebed onderwerpelijk verstaat in deze zin, dat ieder kind en volwassene ook waarlijk in Christus is ingelijfd en voor eeuwig met God verbonden en verzoend, dan strijdt het dankgebed met de rest van het formulier, voorzover het handelt over de toeeigening des heils. Het gebed voor de doop veronderstelt immers dat de kinderen juist niet in Christus zijn ingelijfd en niet onderwerpelijk tot kinderen zijn aangenomen en onderwerpelijk niet de vergeving der zonden hebben. Immers deze vergeving is alleen het deel van de ware gelovigen, die de Persoon deelachtig zijn. We lezen immers in het voorgebed: „Wij bidden U bij Uw grondeloze barmhartigheid, dat Gij deze kinderen genadig wilt aanzien, en door Uw Heilige Geest Uw Zoon Jezus Christus inlijven, opdat zij met Hem in zijn dood begraven worden en met Hem mogen opstaan in een nieuw leven."

Hoe worden de kinderen hier gezien? Dat staat beschreven in het begin van het formulier. De hoofdsom van de leer des Heiligen Doops is in deze drie stukken begrepen.

Ten eerste, dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren, en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het Rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden."

Hier is dus de kerk de armen der niethebbers. Wij met onze kinderen liggen dood in zonde en misdaden en zijn kinderen des toorns, tenzij er een wonder aan ons gebeurd is. In het voorgebed wordt verondersteld, dat dit wonder nog niet geschied is. Daarom wordt er om die wedergeboorte, om die inlijving in Christus gebeden. Het doopformulier verwacht dat daar enige tijd voor nodig is. Het onderwijs van de doop veronderstelt immers mensen die langzamerhand tot hun verstand beginnen te komen en die uit de doop de onreinheid hunner harten leren, opdat zij vermaand worden een mishagen aan zichzelf te hebben zich voor God te verootmoedigen en hun reinigmaking en zaligheid buiten zichzelf te zoeken. Dit moeten dus de gedoopten leren.

Wil men nu stellen, dat zij, na de doop, in beginsel, onderwerpelijk alle genade hebben? En hoe stelt men zich dat voor bij deze jonge kinderen. Hebben zij — twee dagen oud zijnde — geloof? Was dat de leer van onze vaderen, dat alle gedoopte kinderen of alle verbondskinderen 't geloof deelachtig waren? Dat was niet de leer onzer vaderen. In het Avondmaalformulier wordt wel gedankt voor de toeeigening des heils, doch daar wordt duidelijk gezegd, dat van de Avondmaalgangers verondersteld wordt, dat zij gelovigen zijn. Het dankgebed na het Heilig Avondmaal luidt aldus: „O, almachtige, barmhartige God en Vader, wij danken U van ganser harte, dat Gij, uit grondeloze barmhartigheid, ons Uw eniggeboren Zoon tot een Middelaar en offer voor onze zonden, en tot een spijze en drank des eeuwigen levens geschonken hebt; en dat gij ons geeft een waarachtig geloof, waardoor wij aan deze Uw weldaden deelachtig worden."

Voor het geloof wordt na de doop niet gedankt. Vanzelfsprekend niet, omdat de kinderen niet verondersteld worden het geloof ontvangen te hebben.

Als dr. Woelderink op dit verschil tussen het gebed in de beide formulieren stuit en wil verklaren, waarom in het doopformulier niet over het ontvangen hebben van het geloof gesproken wordt, zegt hij: „De vraag moet nu gesteld, waarom in het doopformulier niet dezelfde uitdrukking gebruikt wordt. Plet antwoord ligt voor de hand. Om dat men in de kleine kinderen niet het geloof kan veronderstellen en dus ook niet kan danken, dat God hun het geloof heeft geschonken. Want hoe men ook mocht denken over een kiem of zaad des geloofs in de kinderen, hierin stemden alle vaderen overeen, dat de kinderen het geloof nog niet deelachtig waren. Dit nu heeft geleid tot de dankzegging: „dat Gij ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggeboren Zoon en alzo tot Uw kinderen hebt aangenomen."

Op deze wijze, zo oordeelde men, mocht de gemeente danken voor de toeëigening des heils, haar geschonken, terwijl dan mede de kleine kinderen gedacht worden als in die toeëigening begrepen."

Dus de kinderen zouden hier een toeeigening hebben buiten het geloof om? Ik begrijp dat niet best. Tenzij ik daaronder mag verstaan, dat de kinderen vallen onder de bearbeiding van de Heilige Geest, die dan algemeen kan zijn of zaligmakend. Zo zegt het mij wel wat.

Het dankgebed, zoals het daar staat, geeft echter geen moeilijkheden. Ten eerste wordt er gedankt voor ons en onze kinderen, dat God al onze en hunne zonden vergeven heeft. Dat is niet onderwerpelijk bedoeld, maar ziet terug op de aanbieding van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, die de toeëigening niet overbodig maakt. Het vergeven hebben heeft plaats gehad in de aanbieding, in de schenking in de belofte. Dat is heel groot. Maar het is de deelachtigmaking niet. In het dankgebed na het Heilig Avondmaal wordt duidelijk onderscheid tussen deze twee gemaakt. Eerst is er sprake van schenken en dan van deelachtig maken door het geloof. Ook in Zondag 7, vraag 21 kan men dit onderscheid vinden. De Geest schenkt niet de vergeving, maar

werkt een vast vertrouwen, dat deze vergeving en zaligheid van God geschonken is namelijk in de belofte, verzegeld door de doop. Elke poging om het anders te lezen geeft iets onmogelijks.

Nu het volgende. Daar wordt gedankt voor het werk van de Heilige Geest. Eerst dus voor het werk van de Zoon, dan voor het werk van de Heilige Geest. Maar hier worden de kinderen er niet bij genoemd. Ik ben er niet van overtuigd, dat zij er wel bij bedoeld zijn. Als zij dat hadden willen uitdrukken, hadden de opstellers van het gebed dat , , ons" kunnen weglaten. Dan loopt de zin uitstekend. Maar ik kan ook begrijpen, dat men meent, dat de kinderen — zij het enigszins zwevend, er toch bij bedoeld zijn. Maar hoe? Als de volle zaligheid deelachtig? Of als kinderen die in het krachtenveld van het Evangelie en van de Heilige Geest zijn gesteld, evenals de ouderen. Dit laatste is weer m.i. het enig mogelijke. Immers de Heilige Doop verzegelt niet, dat iemand de toeëgening des heils bezit, maar dat hij de toezegging heeft verkregen.

Wil iemand dit eerste stellen? Dan moet hij stellen, dat alle gedoopten, zonder een uitzondering, zalig worden. Dat is nog zelden verdedigd, zelfs door Rome niet, omdat men daar de volharding der heiligen niet belijdt. Maar een gereformeerd man, de volharding belijdende, kan moeilijk dit dankgebed onderwerpelijk verstaan.

Blijft de vraag, waarom de vaderen zich zo uitgedrukt hebben, dat het nu gemakkelijk misverstaan wordt? Daar zou ik op willen antwoorden, dat zij in een kerk en in gemeenten stonden, waar de dauw der jeugd nog op lag. Zij konden zich blijkbaar de groot verschraling, die heden ten dage over het geestelijk leven gekomen is, niet voorstellen. Daardoor was hun hoop op God, hun verwachting van de vervulling der beloften groter. Zij zagen de gemeente staan in het krachtenveld van de liefde van God Drieënig, zoals dit in het Doopformulier beschreven is. Daar komt bij, dat zij niet zo scherp onderscheiden tussen uitverkorenen en niet-uitverkorenen, wat betreft het staan onder Gods bearbeiding. Bij hen zal men schaars of helemaal niet de uitdrukking vinden: e niet-uitverkorenen krijgen niets, de uitverkorenen alles. Zo'n uitspraak is veel te veel gedacht vanuit het eindoordeel. Daar geldt dit. Daar wordt alleen de gelovige binnengeleid in Gods paleizen en daar krijgt de ongelovige niets. Maar in dit leven krijgt de ongelovige en niet-uitverkorene veel. Ezau had veel. Maar Ezau heeft zijn eerstgeboorte veracht. De manier der vaderen is zeker een goede manier, als zij gepaard gaat met een ontdekkende prediking. Wij lezen dan van de vaderen uit het dankgebed, dat ons in schenking veel gegeven is. Ds. Paauwe zou zeggen, dat in de prediking Christus aan onze voeten wordt gelegd. Daar staat trouwens niet in het dankgebed, dat de doop ons de zonden vergeeft of ons aanneemt. De doop verzegelt die vergeving. De vergeving en de aanneming heeft plaats in het evangelie. Zonder dat er nog gedoopt is zijn de kinderen en de volwassenen reeds aangenomen. Wanneer men, gelet op deze feiten, het dankgebed toch nog onderwerpelijk wil verstaan, ga men zijn gang. Alleen wil ik dan toch waarschuwen, dat men de. gemeente misleidt. Voor zulken was het beter, dat het dankgebed anders geredigeerd was, zoals reeds in de uitgave van Heydanus is voorgesteld. Maar hier moet ik nog eens op terugkomen. Dit ene wil ik nog zeggen, dat wij niet af moeten wijken van het ruime aanbod van genade, van de schenking door God in het evangelie van alles, wat een zondaar nodig heeft. Maar dan moeten we ook niet afwijken van de ontdekkende prediking der vorige eeuwen. Preken daaruit verschijnen tegenwoordig is pocketvorm in een taal van deze tijd. Ik wil hier wel op wijzen. Ds. G. A. Zijderveld te Middelburg heeft in deze uitgave de leiding. Per tien exemplaren rekenen ze ƒ 2, —Makkelijk voor zieken om vast te houden. Als u ze wilt bestellen, is het adres: a. Pieters, postbus 10, Middelburg. De eerste preek was van Smijtegelt over Handelingen 26 : 28. Reeds vele zagen het licht. Per stuk kosten ze een kwartje. Ongelooflijk. Kijk, het ruime aanbod van het dankgebed en zulke preken, daar vaart het geloofsleven, onder Gods zegen wel bij.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 oktober 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HET DANKGEBED

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 oktober 1964

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's