Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verzet tegen de kerstviering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verzet tegen de kerstviering

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerstdatum

„De herders naar Bethlehem gingen, 't Liep tegen het nieuwe jaar".

Zo luiden de laatste regels van het overbekende kerstliedje, dat de kinderen altijd zo graag zingen. De dichter heeft in ieder geval weinig moeite gehad met het vaststellen van de kerstdatum. Heel wat minder moeite dan de kerkleraar Clemens Alexandrinus, die er lange tijd tevergeefs naar gezocht heeft.

In de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis werd de geboorte van Christus op twee verschillende data herdacht. De Oosterse Kerk vierde Kerstfeest op 6 januari, het latere feest van Drie Koningen. De Westerse Kerk stelde, in navolging van Rome, de herdenking van Christus' geboorte vast op 25 december. Dat was de gemakkelijkste datum, want de heidenen vierden vlak na de kortste dag de terugkeer van het licht. Zo kwam het kerstfeest in de plaats van het heidense feest van de Sol Invictus, de onoverwinnelijke zon.

De langdurige strijd tussen de Oosterse en de Westerse Kerk over de datum van het Kerstfeest werd tenslotte in het voordeel van Rome beslist: in de vijfde eeuw vierde vrijwel de hele christenheid Kerstmis op 25 december.

Vermeldenswaard is dat de oudste preek die we kennen een Kerstpreek is, een Kerstpreek van Gregorius van Nazianze, die hij omstreeks het jaar 380 moet hebben gehouden te Constantinopel. Ook is ons een „homilie" bewaard gebleven van Chrysostomus, uitgesproken op 25 december 386 voor de gemeente in Antiochië. Uit deze preken blijkt dat het Kerstfeest óór die tijd niet gevierd werd, in tegentelling tot de Paas en de Pinksterdagen, ie al veel vroeger werden onderhouden.

Middeleeuwen

In de Middeleeuwen kwam op de geoorte van Christus een zwaar accent te iggen. Men vond het blijkbaar nodig aan e heidense stammen, die onlangs tot het hristendom waren overgegaan, het kerstebeuren aanschouwelijk voor te stellen. e Kerstnacht werd met veel ceremoniën evierd. Uit die tijd zijn ons talloze primie kerstviering tieve Kerstliederen bewaard gebleven. De geboorte van Christus heeft ook inspirerend gewerkt op de beeldende kunstenaars, die vaak zeer reahstische voorstellingen maakten van Maria, Jozef, het Kindeke, de herders en de wijzen, waarbij de os en de ezel nimmer ontbraken... Marnix van St. Aldegonde met zijn altoos wat wrange humor merkt daarover later op dat de Roomse Kerk hiermee de profetie van Jesaja vervulde: „Een os kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn heer, maar Israël (d.i. de Kerk!) heeft geen kennis"...

Na de Reformatie

Toen de Hervorming in ons land een feit was geworden, bleef men de christelijke feesten vieren op dezelfde dagen als de Roomse Kerk. Toch waren de meeste predikanten principiële tegenstanders van de viering van de feestdagen, uit afkeer van de bijgelovige praktijken in de Roomse Kerk. Ze keerden zich vooral tegen het Kerstfeest, dat naar hun mening „in een vuile webbe van heydensch bijgeloof gesponnen" was.

Het Convent van Wezel (1568) en de Synode van Emden (1571) zwegen in alle talen over de viering van het Kerstfeest. De Synode van Dordrecht (1574) beval alléén de zondag te vieren en „het volk te vermanen tot afschaffing van het Kerstfeest". Maar om te voorkomen dat aan het feit van Christus' geboorte zelf te weinig aandacht zou worden besteed, werd de predikanten aangeraden „de gewoonlicke materie van de geboorte Christi, sondags voor den Christdagh, of indien hij op den predickdagh mogt vallen, alsdan te behandelen".

Verschillende predikanten namen het advies van de Synode ter harte en weigerden op de Kerstdagen te preken. Leiden raakte er zelfs door in last! Want toen gemeenteleden in die stad ontdekten dat er bij hen geen dienst was en in andere steden (Den Haag, Delft en Rotterdam) wél, toen verdachten ze de predikanten ervan dat ze te lui waren om Kerstpreken te maken....

De afschaffing van het Kerstfeest was ook in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. Al spoedig klaagden de kerkeraden dat de

gemeenten „in groot peryckel" waren „sich aan een schandelicke lediggang, die tot wulpsheid mogt overslaan, te verloopen". Bovendien gingen vele gemeenteleden dan maar bij Rome ter kerk, waar het Kerstfeest uiteraard wèl werd gevierd! De volgende Synode (wéér in Dordt, 1578) herriep dus het besluit van z'n voorganger en oordeelde dat het stichtelijk was op de Kerstdagen kerkdiensten te houden. Wat spijtig werd er nog bij opgemerkt: „schoon het te wenschen ware dat de vrijheid van zes daghen te arbeiden van God toegelaten, in de kereken gehouden, ende de sondagh alléén geviert werde". Helemaal van harte ging het dus ook weer niet.

De Gouden Eeuw

In het begin van de 17e eeuw had het Kerstfeest blijkbaar overal in het land een zeker burgerrecht verkregen, althans niemand verzette zich meer tegen de viering ervan. Al weerklonk nu en dan nog de waarschuwing dat „toch geen heyligheyd in die dagen gesteld" zou worden. Maar toen later de zogenaamde sabbatsstrijd ontbrandde, stonden ook de christelijke feestdagen meteen weer ter discussie! Van de zijde der Voetianen werd opnieuw het gevaar gesignaleerd, dat de feestdagen „voor goddeheke instellingen, ja voor heyliger dan de dagh des Heeren" werd gehouden... Immers, de feestdagen en in het bijzonder de Kerstdagen, werden „schoon met tegenzin, slechts getolereerd, omdat de politycke rechtbanken op die daghen hare vacantiën volgens d' oude gewoonten hielden, en het volck niet zoude loopen naar de predicatiën van de roomsche kereken of tot andere wereldsche ijdelheden, drincken, spelen, tuysschen, etc. gelijck de oude verdorven gewoonten dit medebrachten".

Uit alles blijkt dat men de viering van de feestdagen beschouwde als een noodzakelijk kwaad, dat slechts in stand werd gehouden om ledigheid en uitspattingen te voorkomen.

Niemand minder dan de grote Voetius, die zelf ook wel preekte op de Kerstdagen of anders toch de godsdienstoefeningen bijwoonde, sprak de wens uit „dat eens de feestdaghen van den vrijen dienst der kereken mogten weggedaan worden", al voegde hij eraan toe, dat dit „meer zijn leer dan zijn exempel" was...

Zijn leerlingen en geestverwanten gingen echter verder en wilden konsekwent zijn. Ze noemden de viering van de Kerstdagen „het bedrijf van een deel domme beesten" en de kerkdiensten op die dagen „een synagoge des satans". Tenslotte kwam het door hun invloed zo ver dat de overheid van de stad Utrecht de viering van het Kerstfeest verbood...

Dat verbod bracht heel Utrecht in rep en roer. Er kwamen allerlei soorten pamfletten in omloop, die onder het volk werden verspreid en gretig gelezen. Eén ervan luidde als volgt:

„Wie zegt dat Uytereght een christelijcke stadt is, Die dwaelt gansch uytermaet, die heeft het bijster Het is een joodsch gebied, waar joodsche [mis. [tempelheren Met joodschen kruimelgeest en joodsch geweld [regeeren".

De afschaffing van de Kerstdagen hield, onder de druk van het volk, niet lang stand. De Voetiaanse predikanten moesten toegeven en spoedig werd overal op Eerste en Tweede Kerstdag weer gepreekt. Zelfs verschenen in de grote steden zogenaamde „textenboekjes" waarin een rooster voor de preekbeurten op de feestdagen was opgenomen.

Koelman

Nog éénmaal zou de strijd tegen de viering van de feestdagen oplaaien. Dat gebeurde te Sluis in Zeeuws-Vlaanderen, waar één van Voetius' voornaamste leerlingen, Jacobus Koelman predikant was. Ook hij voerde tegen de feestdagen het bezwaar aan dat ze in de bijbel niet genoemd en in de Oude Kerk niet gevierd waren, en dat de viering aanleiding gaf tot allerlei losbandigheid. De extra zondagen, zo betoogde hij, werden tot extra zondedagen!

Op Tweede Kerstdag van het jaar 1672 hield Koelman te Sluis een preek naar aanleiding van Galaten 4 : 4—11. Deze preek, die later in druk is uitgegeven, begint als volgt: „Hoe komt het toch, gemeente, dat wij hier heden en in zo groten getale tegenwoordig zijn? Wil ik het u zeggen? Uw voorliefde voor de feestdagen is het, die u hier heden in zo grote menigte en zo rijk uitgedost doet zijn." Hij trekt dan nogal fel van leer tegen het onderhouden van de feestdagen, die, zo zegt hij, moeten worden begraven en afgeschaft, terwijl de dag des Heeren in ere hersteld moet worden. Deze dag heeft de Heere immers Zelf ingesteld en die dient niet in de schaduw te komen van half-joodse en half-heidense inzettingen van mensen. „Ik schaam mij", aldus Koelman, „dat deze dingen bij de gereformeerden zo lang geduld zijn. De heidenen zouden geen christelijke rustdag van ons overnemen — zouden wij dan hun vuile feestdagen overnemen, al is het dan wat gereformeerd? "

Koelman kent natuurlijk ook de motieven van zijn tegenstanders, die zeggen dat de feiten als de geboorte van Christus, enz., van zó grote betekenis zijn, dat men er jaarlijks wel een dag voor mag afzonderen. Maar dan antwoordt hij: „Ongetwijfeld zijn die daden Gods in Christus zeer groot, maar om die te gedenken heeft de Heere een wekelijks terugkerende rustdag ingesteld." Als men de sabbat daarvoor onvoldoende vindt, dan beschuldigt men Gods inzettingen van ongenoegzaamheid...

En, zegt Koelman, het geeft toch wel te denken dat de bestrijders van een strenge sabbatsviering nu juist de voorstanders zijn van het vieren der feestdagen!

De strijd tegen het onderhouden van de feestdagen, mèt het verzet tegen het gedwongen voorlezen van de formulieren voor Doop, Avondmaal en huwelijk, hebben Koelman tenslotte zijn ambt gekost. Na een langdurige procedure kreeg de predikant van Sluis van de Staten van Zeeland bericht dat hij zich had te onderwerpen door de feestdagen te houden en de formulieren ongewijzigd voor te lezen. Deed hij dat niet, dan zou hij uit Sluis worden verbannen. Koelman was er de man niet naar om het hoofd te buigen en koos de vrijwillige ballingschap.

Ten besluite

We kunnen het ons in deze tijd bijna niet meer voorstellen dat er in de 17e eeuw een zo heftig verzet was tegen het vieren van de feestdagen en dan juist van de zijde der meest rechtzinnige predikanten. Misschien is het toch wel goed ons eens te bezinnen op hun argumenten. In vele gemeenten wordt geklaagd over een teveel aan Kerstavonden, Kerstwijdingen en Kerstzangdiensten. Men is vaak al zo oververzadigd van „Kerst", dat de Kerstprediking nauwelijks meer verrassen kan. Wordt het dan niet de hoogste tijd onze manier van Kerstvieren te herzien?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 25 december 1973

Gereformeerd Weekblad | 27 Pagina's

Verzet tegen de kerstviering

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 25 december 1973

Gereformeerd Weekblad | 27 Pagina's