Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en catechisatie VI (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en catechisatie VI (slot)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit de voorgaande artikelen resteren tenslotte enkele vragen, waarop ik in het kort de aandacht wil vestigen.

Allereerst een paar theologische vragen. De eerste is een vraag, die de reformatorische inzet van de catechese niet gehinderd heeft, maar die later wel aan de orde gekomen is n.l. de vraag: Wat mogen wij verwachten van het catechetisch onderwijs? Heeft de kennis, die wij zoeken bij te brengen, wel betekenis voor het leven des ge loofs? Het is vooral bij de latere figuren uit de Nadere Reformatie en bij het Piëtisme dat deze vraag leefde. Men legde zó sterke nadruk op de functionering van de Heilige Geest, dat daarbij het onderwijs en de kennis van de waarheid eer als een belemmering voor het geloof gezien werd dan dat deze daarvoor vruchtbaar zou kunnen zijn.

Men maakte daarbij een scherpe tegenstelling tussen weten en geloven, tussen verstand en hart. Bekend is de uitdrukking dat de kennis een voet te hoog zit; zij raakt het hart niet. Men kan deze opvatting sterk terug vinden in de samenspraken, waarin schrijvers van enkele eeuwen geleden, verschillende gefingeerde figuren laten spreken over het waarachtig geloofsleven. Daar treffen wij dan telkens een figuur aan die „Letterwijze” genoemd wordt. Dat is dan de man die alleen maar verstandelijke kennis heeft en die er niet al te best gewaardeerd wordt. Hij weet veel en weet van het ware leven niets.

Bij deze opvatting is er te weinig oog voor de bijbelse lijn, waarbij kennen-verstaan-beleven niet van elkaar losgemaakt worden, maar een onlosmakelijke eenheid vormen. Kennen is in de Schrift niet maar een functie van het verstand zonder meer. Van het kennisnemen van en horen naar de openbaringsinhoud verwacht de Schrift veel; zij kan vruchtbaar zijn voor het waarachtig beleven der zaken voor God en mensen.

Toch keert vandaag deze vraag terug zij het in een andere situatie. Men vraagt zich n.l. in verband met de catechisatie af of het niet meer gaat om de ontmoeting met de waarheid zodat deze de jonge mens wat „doet” en hij daardoor een stimulans ontvangt om mee te leven in de gemeente en zo zijn plaats en taak te vinden in de wereld van heden. Dit geeft dan aan de catechisatie veel meer het karakter van een gesprek, dan van onderricht en vooral van practische voorbereiding op het leven der gemeente. Dat de „leer der kerk” hierbij niet zo hoog genoteerd staat is wel duidelijk.

Feitelijk hangt deze gedachtengang met een andere theologische vraag saam. De vraag n.l.: Hoe zien wij de catéchisant, als reeds deelgenoot van Gods heil of zien wij hem (haar) anders. Voor de Roomse kerk, die de genade sacramenteel gemaakt heeft, en vooral de doop ziet als de eerste mededeling van deze genade, is dit geen vraag. Het is volkomen terecht op dit standpunt dat alle catechetische arbeid vooral het karakter heeft van oefening in en voorbereiding op het kerkelijke leven. De viering van kerkelijke plechtigheden in catechetisch verband neemt daarbij dan ook een grote plaats in.

Dr. A. Kuyper Sr. heeft het in zijn theorie over de catechese destijds heel scherp gesteld toen hij zeide dat de catecheet uit te gaan had van de gedachte dat het te catechiseren individu wedergeboren ware. Dit is dus de beruchte onderstellingstheorie, die theologisch vandaag niet meer zo verdedigd wordt, waarmee niet gezegd is dat zij practisch geen invloed meer heeft.

Dan dient de catechese om dit (onderstelde) nieuwe leven tot openbaring te brengen en de bewustheid daarvan te bevorderen en de daaruit voortvloeiende levenshouding te leren kennen.

Nu speelt vandaag nog een andere gedachtengang een grote rol. Een instelling, die vooral in de z.g.n. „middenorthodoxie” gevonden wordt. Daarbij ziet men heel de mensheid van de aanvang af „opgevangen” in Christus. Er is dus een soort alverzoening, waar niemand buiten staat of zich buiten stellen kan. In de kerk leeft men in de bewustheid daarvan en de kerk is er om dit ook aan de wereld duidelijk te maken. De catechisant moet dus tot deze bewustheid en tot de levenshouding, die daarbij behoort in de wereld, opgevoed worden. Vandaar dat de catechese tegen deze achtergrond sterk op de gemeente en haar functie in deze wereld gericht is.

De schriftuurlijke visie zal altijd een andere achtergrond voor de catechese zien. Drie zaken als geopenbaarde werkelijkheden Gods zullen daarbij steeds meespreken.

Ten eerste is dit de werkelijkheid van het hart van de jonge mens. Dat is van nature niet op God gericht en van de jonge mens geldt ten volle, wat bij de doop telkens bevestigd wordt, dat hij in het koninkrijk Gods niet kan komen tenzij hij van nieuws geboren worde.

Ten tweede is er de geopenbaarde waarheid van het feit dat God de kinderen der gelovigen gebracht heeft onder zijn heilsbelofte, waarvan het doopsformulier de rijke betekenis ontvouwt. De jonge mens moet de inhoud, de betekenis en de eis van deze belofte leren verstaan.

Het derde element waarmede de catechese rekening heeft te houden is de werkelijkheid van het werk van de Heilige Geest. Het is de weg Gods — en de Reformatie heeft dat goed verstaan — om door onderwijs en prediking de harten in te winnen voor zijn dienst en de gemeenschap met Hem. En in deze geopenbaarde waarheden heeft de catechese haar hechte grond. Zij leeft dan niet bij dogmatische fixeringen maar bij de werkelijkheid, die God de Heere zelf heeft geopenbaard. In nauw verband hiermede zijn enkele vragen omtrent de methode van de catechisatie van betekenis. Bij de visie op deze methode spelen dan paedagogische opvattingen en psychologische inzichten, mee zoals die vandaag op alle onderwijs hun invloed doen gelden.

Ik maak daarover slechts een enkele opmerking.

In het onderwijs en ook op de catechisatie heeft zeer lange tijd de z.g.n. associatieve methode gegolden. Deze methode is nogal sterk intellectueel en eenzijdig op het leren gericht. Verwacht wordt dat de leerling het geleerde als een echo teruggeeft. De vraag en antwoord methode, die op de catechisatie, reeds door Melanchton ingevoerd, past hier bij. Het kan niet ontkend dat hierbij het gevaar aanwezig is van het leren zonder dat men de betekenis beseft van wat men leerde.

Deze leermethode heeft veelal plaats gemaakt voor de z.g.n. denkpsychologische methode. Daarbij is niet leren, repetitie en geheugenwerk het voornaamste, maar gaat het er om dat de leerling of catéchisant zelf leert zien en ontdekt — men spreekt hierbij dan ook van de „aha-beleving” — waar het om gaat en welke waarde het heeft voor hem. Hier is plaats voor veel gesprek, dis cusssie, zelfwerkzaamheid enz.

Men pleit ook voor deze methode op de catechisatie. Toch schuilen hierin gevaren al is hier ook een te waarderen element. In de catechisatie gaat het vooral om de waarheid Gods, die in en om haarzelfs wil voor ons betekenis en eeuwige waarde heeft. Wij moeten onder haar buigen ook al spreekt ze ons niet aan.

De waarheid is en wordt niet eerst waarheid als wij tot haar in een bepaalde ontdekkingsverhouding komen te staan, zij is het zonder meer. En daardoor moet juist het gezag waarmede de waarheid tot ons komt goed duidelijk zijn. Dit gezag wordt gedragen door het „Alzo zegt de Heere”. Juist wanneer wij beseffen dat ook de catéchisant van nature niet geneigd is tot de erkenning van de waarheid Gods, moeten we van deze ontdekkings-methode niet alles verwachten.

M.i.z. terecht schreef Prof. Dr. H. Donker in betrekking tot de catechetische arbeid van de kerk dat zij van de hulpwetenschap-pen als paedagogiek en psychologie gebruik moet maken al dient zij er op bedacht te zijn de heilsverkondiging in de catechese van deze hulp niet te laten afhangen. De arbeid van de Heilige Geest — zo vervolgt hij —is in zijn uniekheid, ook in de catechese niet vanuit menselijke wetenschappen te doorgronden noch te analyseren. Dit is duidelijk: Juist de noodzaak van dit werk des Geestes zal ei ons in de catechese voor doen waken dat wij alleen maar denken, dat het hier om verstandelijke vorming of toerusting tot het kerklid zijn gaat, al zijn deze ook van betekenis.

Het gaat maar niet om de ontwikkeling van de jonge mens in een anthropologische godsdienstpsychologische benadering om een als aanwezig verondersteld religieus beginsel tot ontwikkeling te brengen, waarbij een wetenschappelijk uitgebalanceerde methode de grootste factor zou vormen.

Hiermede is niet gezegd dat de catechese niet om een weloverwogen methode vraagt maar omdat zij staat in de sfeer van Gods waarheid en het krachtenveld des Heiligen Geestes mag de beloofde zegen Gods verwacht worden.

Wel is daarbij van betekenis of de catecheet zelf echt levendig deze dingen weet door te geven.

In verband met deze laatste opmerking is vandaag de vraag, onder hen die over de theorie van de catechisatie hun mening ten beste geven van belang, of het werk op de catechisatie nu gezien moet worden als dat van een leraar of van een pastor.

Velen pleiten er voor om de catechisatie alleen te zien als pastoraat. Zij denken dan vooral aan het opvoeden, leiding geven, gesprek voeren, het toerusten voor het ge-meentelid zijn enz. Deze voorkeur om hier van pastoraat te spreken kanvoortkomen uit de gedachte dat wij de waarheid niet als leraar kunnen doorgeven, omdat wij haar alleen maar als kracht in een bepaalde situatie kunnen ervaren. Dan verzetten wij ons tegen de voorkeur van dit onderbrengen van de catechese bij het pastoraat. Evenzo verzetten we ons er tegen, wanneer men de voorkeur aan deze aanduiding geeft omdat het hier alleen maar gaan zou om wat men vandaag noemt „vormingswerk” waarbij de pastor leiding geeft. Zeker zal de catecheet een pastoraal hart moeten hebben — iets waarop de ouderlingen ook hebben toe te zien — maar hij zoekt vooral als leraar onder het hoog gezag van de waarheid te brengen. En deze waarheid is er om haar te kennen, door haar overwonnen te worden en uit haar te leven. En zo behaagt het God de Heere om zijn kerk ook door deze arbeid te bouwen. En daarom verdient zij de volle aandacht van alle ambtsdragers te hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's

Kerk en catechisatie VI (slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's