Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

THE POST-RESURRECTION APPEARANCE STORIES OF THE GOSPELTRADITION

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

THE POST-RESURRECTION APPEARANCE STORIES OF THE GOSPELTRADITION

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

John E. Alsup, THE POST-RESURRECTION APPEARANCE STORIES OF THE GOSPELTRADITION, A history-of-tradition analysis, Calwer Theologische Monographien Band 5; 307 S.,

DM. 28, —, Calwer Verslag, Stuttgart, 1975.

Welke tradities liggen er achter de verschijningsverhalen uit de Evangeliën? Kunnen we een literair genre op het spoor komen? In een uitvoerige Forschungsbericht laat de auteur zien dat deze vraag vanaf de dagen van Celsus wel aan de orde is geweest, maar dat niettemin in de bijna onuitputtelijke literatuur over de opstandingsverhalen een traditiehistorisch onderzoek naar de verschijningsverhalen ontbreekt.

In het tweede deel gaat Alsup de verschillen en de mogelijke relaties na tussen de kerygmatraditie (1 Cor. 15), de sumraaria uit Handelingen, de traditie over het lege graf, en de verschijningsverhalen. Hij wijst de veelgeciteerde stelling van Dibelius af dat de verhalen illustraties zijn van het kerygma. De verschijningsverhalen vormen een onafhankelijke traditiestroom, waarbij het gaat om de volgende pericopen: atth. 28 : 16-20; Luc. 24 : 36-49; Joh. 20 : 19-23; 24-29; Luc. 24 : 13-33, 35; Joh.21 : 1-14; Joh.20 : 14-18. Er zijn tussen de verschillende verhalen overeenkomst in structuur en inhoud (de krisis-situatie; het onverwachte komen van Jezus; het gezien-worden, de erkenning van Jezus als de Kurios).

Alsup meent achter de voor ons liggende redacties een prae-redactionele vorm te kunnen construeren, een eigen nieuwtestamentische Gattung. M.i. altijd een hachelijk ondernemen omdat men, op die wijze zoekend achter de teksten zoals zij voor ons liggen, verzeilt in een moeras van hypothesen en menigmaal in een vicieuze cirkel blijft ronddraaien.

Ten aanzien van de achtergronden en godsdiensthistorische analogieën laat de auteur duidelijk zien het grote verschil met de hellenistische wereld, en de overeenkomstige trekken met de oudtestamentische theofanieverhalen. Zijn conclusie is dat de formulering van de verschijningsverhalen uit de Evangeliën plaats vond als bewuste reflex op en weloverwogen aansluiting aan deze bijbelse tradities.

Dat dit alles voor de bijbels-theologische betekenis van de nieuwtestamentische Paasverhalen grote consequenties heeft laat de auteur in zijn laatste, afsluitende hoofdstuk zien. Op bladzijde 271 schrijft hij, dat 'the OT "anthropomorphic" theophany stories combined graphic elements, essential to the needs of an "anthropomorphic" expression of appearances of the risen Lord'. De koppeling aan een oudtestamentische traditie is in het licht van het Schriftgebruik van de nieuwtestamentische getuigen niet vreemd.

Aan het slot van zijn boek wijst Alsup erop dat een traditiehistorische analyse maar een beperkte vraagstelling is in het geheel van de theologische discussie. We zijn dat met hem eens. Sterker nog: bij alle verhelderende opmerkingen die in deze analyse gegeven worden, is het bijbels-theologisch gehalte toch mager. Het blijft allemaal wat aan de formele kant. Het theologisch gehalte van de verschijningsverhalen tegen de oudtestamentische achtergrond laat wel zien, aldus Alsup, dat woorden als 'mythen' en 'legenden' als vormhistorische aanduidingen onjuist en inadaequaat zijn. Het feit dat de verschijningsverhalen een onafhankelijke stroom vormen betekent ten aanzien van de kwestie van de historiciteit van Pasen, dat zij niet kunnen worden beschouwd als late vormingen zonder historisch fundament.

Alsup is hier niet helemaal duidelijk. Enerzijds krijgt men de indruk dat hij vanuit zijn traditiehistorisch onderzoek pleit voor de historiciteit, anderzijds poneert hij dat de verschijningstradities niet primair geïnteresseerd zijn in historische informatie als ooggetuigeverslagen. Dat laatste zou ik willen betwijfelen. Komt men met een traditiehistorisch onderzoek in de vragen van kerygma en feit wezenlijk verder? Het aspect van het apostolisch getuigenis zal toch veel sterker ver-

disconteerd moeten worden dan de schrijver doet.

Resumerend: een vaktechnisch knap boek dat ondanks waardevolle aanzetten in zijn resultaten wat mager is en daarom een wat onbevredigende indruk achterlaat.

Utr.

A.N.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1976

Theologia Reformata | 100 Pagina's

THE POST-RESURRECTION APPEARANCE STORIES OF THE GOSPELTRADITION

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1976

Theologia Reformata | 100 Pagina's