3. God en Job
Het boek Job begint met het beschrijven van een twistgesprek tussen God en satan over de vrome Job. Job lijkt niet meer dan een speelbal tussen God en satan te zijn. Maar in feite trekt de satan de zuiverheid van Jobs geloof in twijfel. Job zou in God geloven vanwege het aardse voordeel wat hij daarbij heeft. Job gelooft omdat er voorspoed voor de godvrezende is, maar als er tegenspoed komt zal hij niet meer in God geloven. De opvatting van de vrienden van Job ondersteunt eigenlijk deze aanklacht van de satan. Er is voorspoed op aarde voor de godvrezende en tegenspoed voor de goddeloze. Als dit zo zou zijn, is het alleen maar voordelig God te vrezen. Maar het boek Job laat zien dat Job, ondanks al zijn vragen en opstandige gedachten, God vreest om God Zelf en niet om rijkdom, eer of aanzien.
Van dit geding tussen God en satan, dat de oorzaak is van Jobs lijden, weten noch Job noch zijn vrienden af.
Het geding tussen God en satan
Job is een vroom en oprecht man die God vreest en zich niet met het kwade inlaat. Dit is zowel bij God als bij satan bekend. De Heere zegt zelfs tegen de satan dat er niemand zoals Job is. De satan reageert daarop door te zeggen dat het niet vreemd is dat Job God vreest: het gaat Job immers goed? Als er tegenspoed zal komen, zal Job God ongetwijfeld vergeten. De Heere staat de satan toe om Jobs geloof te beproeven. Jobs runderen, ezelinnen, schapen en kamelen worden allemaal geroofd en zijn knechten gedood. De zwaarste klap komt daarna: Jobs kinderen sterven allen op de dag van de oudste zoon. Toch blijft Jobs geloof in God overeind staan. Het is de Heere Die alles gegeven had, maar het is ook de Heere Die het weer genomen heeft. De Naam des HEEREN zij geloofd (1: 21). Job zondigt in al deze tegenspoed niet.
Wanneer de satan dan opnieuw in de hemel komt, vraagt God weer of hij Job heeft gezien. De Heere geeft opnieuw het getuigenis over Job dat er niemand aan hem gelijk is in oprechtheid en vroomheid. Er is niemand die God zo vreest en zo wijkt van het kwade, ondanks dat zijn bezit en kinderen hem zijn afgenomen. De satan reageert hierop door te zeggen dat het niet vreemd is dat Job God nog vreest, ledereen heeft toch alles voor zijn leven over. Zolang het leven van de mens niet wordt aangeraakt, is tegenspoed nog wel te verdragen. Maar als de satan Jobs gezondheid mag aantasten, dan zal Job God zeker de rug toekeren. Zo komt Job op een ashoop terecht, waar hij zich met een potscherf krabt. Ook zijn eigen vrouw raadt hem aan God de rug toe te keren. Maar zelfs dan zegt Job dat we ook het kwade, en niet alleen het goede van God moeten ontvangen. En nog zondigt Job niet.
Opvallend is het dat God de verzoeken van de satan toestaat, maar dat Hij ook grenzen stelt. De satan handelt nooit buiten de macht en wil van God om. God loopt niets uit de hand!
Wanneer Job zijn vertrouwen niet in God zal blijven stellen, zal de satan het geding winnen.
Menselijke wijsheid?!
Iedere persoon in het boek Job heeft een eigen visie op wat er met Job is gebeurd. De vrienden Elifaz, Bildad en Zofar menen te weten hoe het zit. Job heeft zijn mening over het gebeurde. Ook Elihu heeft zijn eigen kijk op de ellende van Job. Allen hebben een eigen wijsheid. Ze staan ook bekend als wijzen, bij wie je advies en raad kunt vragen. Maar de vraag is of hun wijsheid ook dezelfde is als de wijsheid van God.
De wijsheid van de vrienden
De vrienden Elifaz, Bildad en Zofar komen bij Job en zitten zeven dagen en zeven nachten zwijgend bij hem. Ondanks Jobs ellende komen ze naar hem toe en laten hem niet in de steek. Het zijn vrienden waar je op aan kunt, ook als er tegenspoed is.
Na die zeven dagen opent Job het eerst zijn mond en spreekt zijn klacht uit. Hij vervloekt de dag waarop hij geboren is. Waarom is hij immers geboren? Er is alleen lijden voor hem. Zelfs de dood is er niet, wanneer hij er vanwege zijn lijden naar verlangt.
Op deze houding van Job, waarin hij God lijkt aan te klagen, reageren de vrienden. Ze weten niet wat er in de hemel gebeurd is, evenmin als Job dat weet. Alledrie gaan ze uit van dezelfde vooronderstelling. Voor de rechtvaardige is er de zegen en voor de goddeloze is er de vloek. Job is ellende ten deel gevallen, dus moet hij gezondigd hebben. Het is dan ook schaamteloos van Job dat hij zo tegen God durft te spreken als hij doet. Ze trekken de vroomheid en godvrezendheid van Job, iets waar zelfs de satan niet aan twijfelde, in twijfel.
De vrienden van Job denken te weten hoe God handelt. Ze zijn bij voorbaat Gods pleitbezorgers. Ze denken dat ze God in bescherming moeten nemen tegen Job. Ze vergeten dat de mens Gods wijsheid niet kan bevatten. Ze hebben er geen oog voor dat een mens niet kan oordelen in een geding dat een ander mens met God heeft. Zou God mensen nodig hebben om Zich te beschermen en te verdedigen? Niet het (ver)oordelen in het spreken, maar het medelijden in het zwijgen is de juiste houding voor de vrienden.
Karakterschets van de vrienden van Job
• Elifaz: Elifaz is naar alle waarschijnlijkheid de oudste van de vrienden van Job. Hij is de eerste die spreekt en wordt ook door God aangesproken, als vertegenwoordiger van hem en Bildad en Zofar (42: 7). Elifaz is bewogen met het lot van Job. Het is Elifaz die Job op God wijst (5: 8) en Job erop wijst hoe God met mensen omgaat: God geeft wel smart, maar Hij geneest ook (5: 17-19). Elifaz geeft aan waar we met de vragen over het lijden heen moeten: naar God.
• Bildad: Bildad komt over als degene die weet hoe het zit. Hij spreekt als iemand die nooit met lijden te maken heeft gehad. Gezien zijn woorden zou je aan een onervaren, jong iemand moeten denken, maar ook hij hoort bij de oudere generatie (32: 6). De redevoeringen van Bildad zijn scherp en kort. Hij oordeelt keihard (8: 4). Zijn uitgangpunt is: God doet geen onrecht. Wie ellende ondergaat moet dus gezondigd hebben. Bildad laat ons zien dat de vraag naar de relatie tussen lijden en schuld onder ogen gezien en beantwoord moet worden.
• Zofar: Zofar lijkt de de meest emotionele van de vrienden. Wat er gebeurt raakt hem in zijn hele wezen. Driftig kan hij reageren (11: 2-3). Koste wat kost moet hij God verdedigen tegen de aantijgingen van Job. Zofar wijst er ons op dat er niet zomaar naar God gewezen mag worden als de oorzaak van lijden en ellende.
• Elihu: Elihu was waarschijnlijk de jongste van de vrienden (32: 4, 6-7) en spreekt als laatste, nadat de ouderen uitgesproken zijn. Hij is bescheiden en kent zijn plaats. Hoewel Elihu vasthoudt aan het feit dat lijden en schuld niet zomaar losgemaakt kunnen worden, wijst hij ook op de vrijmacht van God. God is veel hoger dan de mensen (33: 12). Elihu toont ons dat we God niet na kunnen rekenen, omdat Hij veel hoger en groter is dan mensen en niet onze maatstaven hanteert.
De wijsheid van Job
Als er één ding is waarvan Job overtuigd is, dan is het zijn eigen onschuld. Naar eer en geweten kan hij zeggen dat hij vroom, godvrezend en oprecht is. God zegt het Zelf ook van hem (1: 8 en 2: 3). Daarnaast beseft hij ook dat God achter zijn lijden zit, maar het is ook God Die hem het leven heeft gegeven. Nu Jobs leven alleen maar uit ellende lijkt te bestaan, waarom laat God hem niet sterven (3: 20-21)? Zelfs een geboortedag kan geen blijde dag meer zijn, omdat het lijden erop volgt, en daarna de dood. Zo vraagt Job zich af wat de zin is van het lijden voor een nietig mens. Als het dan al zo zou zijn dat hij gezondigd heeft, waarom vergeeft God de zonde dan niet gewoon? Waarom handelt God zo buiten alle proporties met hem? Met de wijsheid van zijn vrienden kan hij niets. Ze twijfelen aan zijn onschuld, terwijl dat het enige is waar Job van overtuigd is.
Ondanks dit alles blijft Job vasthouden aan God, Die zijn lijden veroorzaakt.
In al zijn ellende blijft hij een beroep doen op God. Er is geen andere weg. De losser moet bij God vandaan komen. Daarom is God voor hem aan de ene kant de aangeklaagde (19: 6). Hij moet zich aan Job verantwoorden voor de ellende die hem is overkomen. Maar aan de andere kant is de Heere de getuige en pleitbezorger (16: 19). God is de enige Die echt weet hoe het zit. Hij alleen kan voor Job getuigen en zijn onschuld bewijzen. Tenslotte is God ook zijn Rechter (16: 21). De Heere is het die uiteindelijk over ieder oordeelt. Hij spreekt als Rechter het laatste woord.
Aan het einde van al de debatten met zijn vrienden, neemt Job nog eenmaal het woord. Hij begint zijn pleidooi met een eed (27: 2). Zo waarachtig als God leeft (...) en de Almachtige (...). Deze eed laat gelijk de situatie van Job zien. Hij zweert bij God, maar het is de God Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijn ziel bitterheid heeft aangedaan! Als rechteloze beroept Job zich op de hoogste Rechter, die hem zijn recht schijnt te onthouden. Het is de grote onmogelijkheid in het leven van Job: hij weet dat God de hoogste Rechter is, Die zijn onschuld kan bewijzen. Tegelijk twijfelt hij aan de rechtvaardigheid van God, Die hem doet lijden in zijn onschuld. In dit laatste verweer houdt Job vast aan zijn onschuld.
Wijsheid: Job 28
Na al deze redeneringen van Job en zijn vrienden staat het hoofdstuk over de wijsheid. Dit hoofdstuk geeft duidelijk aan dat het boek Job bij de wijsheidsliteratuur hoort. Deze literatuur wordt ook wel 'chokmatische' literatuur genoemd (chochma is het Hebreeuwse woord voor wijsheid).
Wijsheid komt in het Oude Testament op verschillende plaatsen voor. Meestal gaat het om een praktische begaafdheid, soms in het omgaan met materialen, zoals in 1 Koningen 7: 14, maar vooral in het inzicht hebben in de vragen van het leven. De wijsheid is vaak het gevolg van een grote levenservaring. Daarom worden oude(re) mannen vaak als wijzen gezien. Zo worden ook Job en zijn vrienden als wijze mannen gezien, die veel mensen raad en advies geven.
Duidelijk in de Bijbel is ook dat de ware wijsheid een gave van God is (Job 28: 20 en Prediker 7: 23). Hoewel mensen niet vanzelfsprekend over wijsheid beschikken, moeten ze wel naar wijsheid streven. Jongeren moeten luisteren naar de raad van ouderen (Spreuken 19: 20), dan zullen ze wijs worden; ouderen moeten omgekeerd hun wijsheid doorgeven (Spreuken 9: 8).
De kern van de wijsheid is dat God de rechtvaardige zegent en de goddeloze straft. God vergeldt iemand naar zijn werken. Om dit inzicht toe te passen in alle facetten van het leven, is wijsheid nodig. Uit het boek Job blijkt dat God ook dit inzicht te boven gaat. De wijsheid van God wordt bij de mensen niet gevonden. God Zelf is de wijsheid. Niemand kan Zijn handelingen nagaan. Alleen een vertrouwen in Gods wijsheid geeft vrede, ook als wij er met onze eigen wijsheid, hoe groot die ook kan zijn, niet uitkomen.
Spreuken 8 spreekt in dezelfde bewoordingen over wijsheid als Job 28.
Pleidooi
Na het gedicht over de wijsheid neemt Job het woord weer. Hij wijst op zijn vroegere voorspoed. Toen was God met hem in zijn rijkdom, vroomheid en oprechtheid. Zijn liefde tot God kwam uit in zijn omgang met zijn naaste, die in ellende verkeerde (29: 12-17). De mensen luisterden naar de raad van de wijze Job. Zijn wijsheid was bij allen bekend en niemand sprak hem tegen. Vervolgens wijst hij op zijn huidige ellende. Mensen die veel lager op de maatschappelijke ladder staan, durven hem nu te bespotten. Vroeger hadden ze respect voor hem. En het ergste in zijn ellende is dat het God is, Die hem al deze dingen aandoet (30: 17-24). Met een krachtig pleidooi voor zijn onschuld sluit hij zijn redevoering af. Hij vraagt of God wel ziet hoe hij gewandeld heeft. Als Job verkeerde dingen heeft gedaan (31: 7, 9, 13, 16, 29 en 33), dan is straf rechtvaardig. Maar Job heeft dit alles niet gedaan! Hij wenst dat er iemand is die naar hem zou horen. Hij hoopt dat de Almachtige hem antwoordt. Zijn hele leven zou hij aan God voorleggen. Als een vorst (31: 37), die aan niemand verantwoording schuldig is, zal Job tot God naderen.
Hier eindigen de woorden van Job. Zijn vragen zijn niet opgelost. God lijkt hem niet te horen en in zijn onschuld wil niemand geloven. En het wrange is dat alleen God zijn onschuld kan bevestigen.
De wijsheid van Elihu
De wijsheid van Elihu lijkt niet veel toe te voegen aan de wijsheid van de vrienden. Toch blijkt dat hij Jobs bedoeling wel heeft begrepen. Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen (34: 5). Maar wat er met Job ook is, God kan niet van onrecht worden beticht. Hier stemt Elihu in met de kritiek van de vrienden op Job. God is verre van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht. Daarom vraagt Elihu aan God of Hij Job nog dieper wil beproeven (34: 36-37). God moet er zijn. Elihu heeft kritiek op Jobs bestrijding van hoe God de wereld bestuurt. Toch ligt het bij Job genuanceerder dan Elihu aangeeft. Bij Job gaat het niet in de eerste plaats om aan wie God voorspoed en tegenspoed geeft, maar om God Zelf. Job wil op God kunnen vertrouwen. Voor Job staat buiten kijf dat God er is.
Elihu brengt de discussie van Job en zijn vrienden op een hoger niveau. Hij spreekt over de vrijheid van Gods genade. Hij laat Job zien dat God geen mens is, Die je in alles kunt narekenen. Hij doorbreekt de stelling van de vrienden dat God loon naar werken geeft, wat voor Job een onmogelijke stelling was. Zijn onschuld en zijn tegenspoed kwamen daarmee niet overeen. Elihu laat zien dat Job bij God moet beginnen. God heeft in vrijheid lief (36: 23 en 26). Elihu is ervan overtuigd dat God een middelaar hoort (33: 23-24). Hij wil tussen God en Job instaan om Job weer bij God te brengen. Elihu wil Job zijn overmoed afleren. Wie is hij als mens, dat hij de grote God ter verantwoording meent te kunnen roepen? Elihu eindigt met een lofprijzing op Gods gerechtigheid. God is de grote God, Die ter wille van de mensen gerechtigheid doet.
Gods wijsheid
Met een dubbele rede (38-39 en 40-41) geeft God antwoord op de dubbele rede van Job (27 en 29-31). Is het eigenlijk wel een antwoord? Het is veelmeer zo dat God Jobs vragen laat liggen en vanuit Zijn kant, als de grote God, naar Job toekomt. De Heere geeft als het ware antwoord op de lofprijzing van Elihu op Gods grootheid. Dat is de les die Job moet leren.
God antwoordt Job tweemaal vanuit een zwaar onweer. In het eerste antwoord aan Job legt God de onwetendheid en nietigheid van Job bloot. God is zo veel groter en hoger dan Job. Hij laat Zich niet narekenen door een mens. Na het eerste antwoord van God buigt Job. Hij erkent zijn nietigheid en zwijgt (39: 36- 38). in het tweede antwoord van de Heere laat Hij Job zien dat Hij ook macht heeft over alle boze krachten. In Gods handen stellen de machtige behemoth en leviathan niets voor. Na dit tweede antwoord van God erkent Job dat hij te ver is gegaan. Hij heeft gesproken over dingen waar hij niets van begreep. Job vraagt of de Heere hem wil onderwijzen en leren (42: 1-4).
Waarom is Job schuldig?
Nadat Job aan het einde van Gods eerste antwoord heeft gebogen voor de macht van God, buigt hij nog dieper na Gods tweede antwoord. Daar erkent Job dat hij verkeerd is geweest. Met het gehoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw, in stof en as (42: 5-6). Job zegt dat hij God kende van horen zeggen, maar dat hij God nu met eigen ogen heeft gezien. God is niet de God Die zich altijd houdt aan de regel: voorspoed voor de rechtvaardige en tegenspoed voor de goddeloze. Hij stijgt boven al de menselijke redeneringen uit. Job dacht dat God hem niet hoorde, maar God is gekomen en heeft Job geantwoord. Gods antwoord was niet een getuigenis van de onschuld van Job, maar God liet zien wie Hij is. Job kreeg in Gods antwoord zicht op Wie God is. Hij had van een afstand over God gehoord, maar nu kent hij Hem van nabij.
Job belijdt geen zonden. Hij is nog steeds de vrome en oprechte, godvrezende man. De tegenspoed die hij ondergaat, komt niet door zijn zonden. Dat is het gelijk van Job. Maar Job erkent dat hij heeft gezondigd in het oordelen over God, op grond van wat hij van Hem had gehoord. Hij heeft God verweten dat een mens niet op God aan kan. Dat God willekeurig omgaat met mensen. Hierin was Job overmoedig en daarover heeft hij berouw. Job laat zijn aanklacht, dat God onrecht zou doen, vallen. God loopt niets uit de hand, ook niet het ogenschijnlijke onrecht in Jobs leven.
In alles wat er gebeurd is, heeft Job God niet vervloekt en God niet de rug toegekeerd. De satan heeft het geding verloren en keert daarom ook niet meer terug.
Vervolgens geeft God ook zijn oordeel over het spreken van de vrienden Elifaz, Bildad en Zofar. Gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, als Mijn knecht Job (42: 7). De vrienden van Job hebben dus, in tegenstelling tot Job, niet recht van de Heere gesproken. Job heeft dat, ondanks alles wat hij heeft gezegd, wel gedaan! De vrienden gingen uit van hun eigen ideeën over God, maar Job verlangde God Zelf te zien. De vrienden moeten dan ook een offer brengen voor hun zonden en Job moet als een middelaar en losser voor hen bidden. Want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen (42: 8). Nogmaals herhaalt de Heere dat zij in tegenstelling tot Job niet recht over Hem hebben gesproken. De vrienden vervullen de opdracht van God en de HEERE ziet het aangezicht van Job aan, in het bidden voor zijn vrienden (42: 9).
Na het gebed voor zijn vrienden verandert de Heere ook het leven van Job. Hij wordt weer gezond en ontvangt alles wat hij had dubbel terug. Ook krijgt hij opnieuw tien kinderen, evenveel als hij daarvoor had.
Job heeft God niet vervloekt! Dat was de inzet van het boek in het geding tussen God en satan. De satan heeft het geding verloren en keert daarom niet meer terug. Job heeft op God vertrouwd, niet vanwege loon of voorspoed, maar om God Zelf.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2008
AanZet | 97 Pagina's