Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1. Achtergrond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Achtergrond

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als je de brieven van Johannes bekijkt, zie je al snel dat de eerste brief de langste van de drie is. 2 en 3 Johannes zijn de kortste brieven uit de Bijbel. De brieven uit de tijd van de eerste christengemeenten zijn doorgaans kort en bondig.

De vorm van de brieven 2 en 3 Johannes komt dus het dichtst bij de briefvorm die in de eerste eeuw algemeen gebruikelijk was.

 


1 Johannes

Kern van de boodschap: H 1 - 5.

2 Johannes

Opening en aanhef: 1-3; Blijdschap van de schrijver: 4; Kern van de boodschap: 5-11; Afsluiting: 12; Groet: 13. 

3 Johannes 

Opening en aanhef: 1-2; Blijdschap van de schrijver: 3-4; Kern van de boodschap: 5-12; Afsluiting: 13-14; Groet: 15. 


 

De tweede en de derde brief zijn, wat opbouw betreft, direct herkenbaar als brief. Dit is in tegenstelling tot 1 Johannes. Ze beginnen beide met een opschrift of aanhef. De ouderling aan... Het was in die tijd heel gebruikelijk om met jezelf als afzender te beginnen en dan te noemen aan wie je schreef. 2 en 3 Johannes eindigen ook beide met een groet, zoals gebruikelijk is bij een brief.

1 Johannes heeft geen aanhef en groet. Toch wordt ook 1 Johannes als een brief gezien, met name omdat hoofdstuk 2 begint met: Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. Hier gebruikt de schrijver een aanspreekvorm. En er staat ook duidelijk vermeld dat hij aan een groep mensen schrijft. Het is geen toespraak geweest.

Er worden verschillende thema's behandeld in deze brief. Deze thema's komen dan binnen dezelfde brief meerdere keren aan de orde, soms vanuit een ander gezichtspunt. Dit verklaart ook waarom Johannes veel stukken van zinnen herhaalt. De opwekking God en de naaste lief te hebben vind je zowel in 1 Johannes 2 en in 1 Johannes 4 uitgebreid uitgewerkt.

 

Schrijver

De drie brieven van Johannes dragen wel de naam van Johannes, maar in geen van de brieven zelf wordt die naam genoemd. Toch wordt van oudsher de apostel Johannes gezien als de schrijver van de drie brieven.

In 2 en 3 Johannes noemt de schrijver zichzelf de ouderling (2 Johannes: 1 en 3 Johannes: 1). Hij neemt blijkbaar een belangrijke positie in ten opzichte van de gemeente en de personen aan wie hij schrijft. 'Ouderling' of 'oudste' is in de eerste christengemeenten een titel die gegeven werd aan oudere, gezaghebbende mannen. Nog voordat het ambt van ouderling bestond, zoals dat in onze tijd ingevuld wordt, werd deze titel gebruikt voor de apostelen en een groep gezaghebbende mannen in een gemeente. Het feit dat zijn naam er verder niet bij staat, kan betekenen dat het gaat om een speciale ouderling die zijn naam niet meer behoeft te vermelden omdat hij simpelweg dé ouderling is. Wellicht is hij de laatste nog in leven zijnde ouderling uit de tijd van de apostelen. Johannes is de discipel die het langst geleefd heeft van de apostelen.

Johannes is de discipel die door Jezus werd liefgehad. Dat schrijft hij zelf als hij beschrijft hoe hij tijdens het laatste Avondmaal het dichtst bij Jezus aan tafel ligt (Johannes 13: 23). Samen met Petrus en Jakobus is hij nauw bij alles wat Jezus deed betrokken geweest. Hij was bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, bij de verheerlijking op de berg en in de hof van Gethsémané.

In de Bijbel is niet veel te lezen over Johannes na de hemelvaart van de Heere Jezus. In Handelingen 3 en 4 staat nog vermeld dat hij in Jeruzalem verbleef. Samen met Petrus heeft hij daar verkondigd dat Jezus uit de dood is opgestaan. Ze zijn daarvoor gevangen genomen door de Sadduceeën. In Galaten 2 vers 9 lezen we nog dat Paulus Johannes in Jeruzalem ontmoet heeft. Daarna komen we Johannes pas weer tegen als hij op Patmos verbannen is. Hij schrijft daar het boek Openbaring op, met daarin de zeven brieven aan de gemeenten in Klein-Azië, het huidige Turkije.

Johannes heeft lange tijd in Efeze, één van de zeven gemeenten in Klein-Azië, gewoond. Hij is nauw verbonden met die zeven christengemeenten. Hij heeft de christenen in Klein-Azië het Evangelie gebracht en hen onderwezen over het leven als christen tot eer van God. Vaak zal hij de christenen in de gemeenten bemoedigd, maar ook gewaarschuwd hebben. Zo'n bemoediging is te lezen in Openbaring 2: 10 waar Johannes, in opdracht van de verhoogde Christus, aan de gemeente van Smyrna schrijft: Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Hij waarschuwt in zijn brieven die in Openbaring 2 en 3 staan ook: Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verlaten hebt (Openbaring 2: 4). Johannes weet wat de gemeenten nodig hebben en kent hun situatie. Dat lezen we ook weer terug in de drie algemene brieven die in deze schets aan de orde komen.

 

Lezers

Lezers van 1 Johannes

In de eerste brief gaat Johannes niet in op specifieke situaties in een bepaalde gemeente. Hij spreekt zijn lezers wel regelmatig aan met 'mijn kinderkens' (1 Johannes 2: 1, 12, 18, 28; 1 Johannes 3: 7, 18; 1 Johannes 4: 4; 1 Johannes 5: 21). Hij heeft een nauwe band met hen, wellicht omdat velen van hen onder zijn prediking tot bekering zijn gekomen.

De brief is aan meerdere gemeenten tegelijk gericht. Zo'n brief is van gemeente naar gemeente gebracht en wordt daarom een rondzendbrief genoemd. Christelijke gemeenten in Klein-Azië, bijvoorbeeld Smyrna, Laodicea en Sardis, kunnen deze brief gelezen hebben. Of deze brief kan voor de gemeenteleden voorgelezen zijn.

Van 1 Johannes staat vast dat het een rondzendbrief geweest is. 2 Johannes lijkt persoonlijker gericht aan één gemeente, maar kan goed doorgestuurd zijn naar andere gemeenten. 3 Johannes was in eerste instantie persoonlijk aan Gajus gericht. Wellicht is ook deze brief doorgegeven aan andere gemeenten, maar vanuit de brief kunnen we daarover niets opmaken.

Lezers van 2 Johannes

In 2 Johannes: 1a schrijft Johannes: De ouderling aan de uitverkoren vrouwe en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb. Toch is het geen brief van Johannes aan zijn eigen vrouw en kinderen. Johannes gebruikt beeldspraak. Voor 'vrouwe' staat er in het Grieks 'kuria'. 'Kuria' is de vrouwelijke vorm van 'kurios' (heer), een titel die in het Nieuwe Testament vaak voor Jezus wordt gebruikt. De gemeente wordt hier als bruid van de Heere Jezus voorgesteld. Het woord 'vrouw' is een symbolische aanduiding voor de plaatselijke christelijke gemeente en 'haar kinderen' zijn de gemeenteleden zelf. Welke christengemeente het precies was, weten we niet.

Sommige verklaarders geven aan dat 'uitverkoren vrouwe en haar kinderen' de aanduiding is voor een vooraanstaande, gastvrije christin en haar natuurlijke kinderen. Maar het ligt meer voor de hand dat het een beeldspraak is voor de plaatselijke gemeente met haar leden.

In de afsluiting van de brief, 2 Johannes: 13, noemt Johannes nog een uitverkoren vrouw: 'uw zuster, de uitverkorene'. Het is niet waarschijnlijk dat Johannes twee echte vrouwen 'uitverkorene' noemt. Hij bedoelt twee gemeenten, die zustergemeenten zijn. Hij groet zijn gemeente namens deze zustergemeenten.

Het was in de Oudheid gebruikelijk om steden, volken en gebieden als personen voor te stellen. In de Bijbel komt dit ook wel eens voor. Het volk Israël in het Oude Testament wordt zo wel eens aangeduid als vrouw (Ezechiël 16).

Lezers van 3 Johannes

De derde brief is gericht aan Gajus. De ouderling aan den geliefden Gajus, welken ik in waarheid liefheb (3 Johannes: 1). Gajus was in de Grieks-Romeinse wereld een veelvoorkomende naam, zoals bijvoorbeeld de naam Jan bij ons. Er is verder niets bekend over deze Gajus. Uit 3 Johannes valt alleen op te maken dat hij leiding heeft over een christelijke gemeente (vers 6 en 10). In het Nieuwe Testament worden op andere plaatsen diverse personen met deze naam genoemd (Handelingen 19: 29, Handelingen 20: 4, Romeinen 16: 23 en 1 Korinthe 1: 14). Er is te weinig informatie over deze Gajus om te kunnen zeggen dat hij één van deze personen geweest is.

 


De naam Gajus was in de tijd van het Romeinse rijk zo bekend, dat hij gebruikt werd tijdens de huwelijksplechtigheid om 'man' of 'mens' aan te duiden. Als de bruid aan de bruidegom verbonden werd, sprak de bruid de volgende woorden: Ubi tu Gaius, ego Gaia (Waar jij Gaius bent, zal ik Gaia zijn). Dit betekent: waar jij de man bent, zal ik je vrouw zijn.


 

Aanleiding tot het schrijven

In deze drie brieven spreekt Johannes over dwaalleraars. Johannes legt met name in de eerste brief veel uit over de leer, die verkondigd moet worden in de christelijke gemeenten. Hij reageert op de vragen die er leven. Deze vragen zijn opgeroepen door dwaalleraars. Johannes heeft eerder het Evangelie gebracht. Toch was af en toe een aanvulling of extra uitleg nodig.

De dwaalleraars leggen ook het Evangelie uit in de gemeenten. Hun denken is waarschijnlijk gestempeld door de gnostiek. De gnostiek was gebaseerd op denkbeelden die afgeleid zijn van onder andere de denkbeelden van de Griekse filosoof Plato (427-347 v. Chr.). Hij leerde dat er een scherpe tegenstelling is tussen de onzichtbare, geestelijke wereld en de zichtbare, stoffelijke wereld. De geestelijke wereld was voor hem belangrijker, omdat ook de goden daarbij horen. Het stoffelijke, aardse leven is veel minder belangrijk. De goden bemoeien zich volgens hem weinig met de aarde. En het lichaam is maar een tijdelijk huis, ja zelfs een gevangenis van de ziel waaraan je niet veel waarde moet hechten.

Als je over het lichaam spreekt als over een gevangenis van de ziel, dan heeft dat ook invloed op de leer over de menswording van Christus en de opstanding uit de dood. Het is dan niet voor te stellen dat God een sterfelijk mens wordt met een lichaam en naar de aarde komt om voor Zijn volk te lijden en te sterven. Het was zelfs een huiveringwekkende gedachte dat de hoogste God, als Hij Zich al op de aarde zou laten zien, ook nog mens zou worden. De volgelingen van Plato dachten hooguit aan een schijnlichaam, dat geen eten of drinken nodig had en niet aangeraakt kon worden.

In de tijd dat de meeste discipelen nog in leven waren, was het geen vraag of Jezus wel naar de aarde gekomen is om te lijden en sterven. Ze hebben Hem zelf gezien. Maar hoe meer getuigen van het leven van Jezus er sterven, hoe meer het gedachtegoed van Plato ook de christelijke gemeenten binnenkomt. De tijdgeest dringt de gemeenten binnen. De tweede en derde generatie na Christus worden zo met veel vragen geconfronteerd.

Johannes weet hoe essentieel het geloof in de menswording van Christus is. Hij is heel duidelijk over de dwaalleraars en hun leer: Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. Hieraan kent gij den geest Gods: alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; en alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet (1 Johannes 4: 1-3a). En in 2 Johannes: 7: Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en de antichrist. In 3 Johannes schrijft Johannes minder direct over de dwaalleraars. De teksten over de dwaalleraars worden in de volgende hoofdstukken uitgelegd.

Naast de uitleg van de leer en weerlegging van de dwaalleraars staan er ook nog andere thema's in de brieven. Die komen in de hoofdstukken hierna aan de orde als de brieven apart behandeld worden.

 


De filosoof Plato

Plato (427-347 v. Chr.) werd geboren in Athene in Griekenland. Hij was filosoof en schrijver. Hij had grote belangstelling voor politiek en bedacht hoe de ideale samenleving er uit moest zien. Zijn leermeester was Sokrates (470-399 v. Chr.)

Plato heeft een vergelijking gemaakt over het leven hier op aarde met een situatie in een grot. De vergelijking wordt tot vandaag de dag 'de allegorie van de grot' genoemd. Deze vergelijking gaat als volgt: Stel je een grote grot voor, die met de buitenwereld verbonden is door een gang. De gang is zo lang dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar de ingang en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, dat ze hun hoofden niet kunnen bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien. Dit betekent dat ze alleen de wand voor zich kunnen waarnemen. Zo hebben ze hun hele leven gezeten en kennen niets anders.

Achter hen bevindt zich een vuur. Tussen hen en dat vuur staat een muurtje, dat zo hoog is als een gemiddeld mens. Aan de andere kant van die muur lopen mensen met dingen op hun hoofd heen en weer. De schaduwen van die dingen vallen door het licht van het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken. De wand weerkaatst ook de stemmen van de mensen die de dingen dragen. Plato betoogt nu dat het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen schaduwen en echo's zijn. Ze zullen denken dat de schaduwen en de echo's de realiteit zijn.

Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden, zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het alleen al pijnlijk voor hem zou zijn zich om te draaien. Bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en zich weer willen omkeren naar de wand met schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht zou worden geleid, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna terugkeerde in de grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo's verwijst.

Zo leven mensen volgens Plato op aarde. We weten niet meer van het goddelijke leven dan wat echo's en schaduwen. Plato geloofde wel in een God. God was goed, maar staat ver van de menselijke wereld af. Hij bemoeit zich nauwelijks met het leven op aarde.

Volgens Plato zijn het lichaam en de ziel twee afzonderlijke zaken. Het lichaam leeft in de aardse wereld, de ziel in de goddelijke wereld. De ziel is dus onvergankelijk, onsterfelijk, eeuwig. De ziel verblijft in het lichaam als in een gevangenis of graf waaruit zij wil ontsnappen. Het beeld van het lichaam als een gevangenis is niet zo positief. Plato vond het lichaam niet belangrijk. Het ging hem om de ziel. Men moet zich namelijk richten op het échte, dat is het geestelijke. Volgens zijn vergelijking met het leven in de grot, is dat wat we niet of maar gedeeltelijk zien de echte werkelijkheid. Wat mensen op aarde zien, is volgens Plato maar schaduw van het echte. Het is daarom veel minder belangrijk. Het gevolg is dat de zichtbare wereld soms zelfs geminacht werd. Het lichaam is ook zichtbaar en dus ook onbelangrijk.

In de tijd van Johannes komt de leer van Plato weer tot leven. De stroming, die in de tijd van Johannes weer de leer van Plato gebruikt, wordt de gnostiek genoemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010

AanZet | 103 Pagina's

1. Achtergrond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010

AanZet | 103 Pagina's