6. Verwerking

Gespreksvragen

1. Johannes gebruikt in zijn brieven vaak tegenstellingen. Zie bijvoorbeeld de titel van deze schets: 'Licht en duisternis'.

a. Zoek een aantal andere tegenstellingen in deze brieven. Bespreek wat deze tegenstellingen betekenen. Bijvoorbeeld liefde ten opzichte van haat, waarheid tegenover leugen.

b. Wat zie je van deze tegenstellingen in de kerk en maatschappij?

2. Johannes spreekt in 1 Johannes 2: 18 over de antichrist. Wie is deze antichrist?

a. Er blijkt ook sprake te zijn van meerdere antichristen (zelfde vers). Ook in andere bijbelboeken wordt over de antichrist gesproken. Waar?

b. Zien we ook nu de werkingen van de antichrist? Zo ja, waar?

3. Johannes, de schrijver van deze brieven, wordt wel de apostel van de liefde genoemd.

a. Waarom is liefde zo belangrijk?

b. Noem eens enkele kernteksten uit de brieven waaruit dit blijkt?

4. Soms wordt gesproken over 'liefde in het natuurlijke en liefde in het geestelijke'. Wat betekent dit?

a. Wie moet je liefhebben en waar vind je de opdracht daarvoor? Bestond die opdracht ook al in de tijd van het Oude Testament? Vergelijk Deuteronomium 6 en Leviticus 19: 18.

b. Kun je je voorstellen dat de Joden de liefde tot de naaste beperkten tot het eigen volk? Zie het eerste gedeelte van Leviticus 19: 18.

5. Johannes spreekt zijn lezers vaak aan als 'kinderkens'. Waarom doet hij dit?

a. Volgens de Heere Jezus moet je een kind zijn om in het Koninkrijk van God te komen: Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan (Markus 10: 15).

b. Wat betekent dat: kind worden? Noem eens enkele karaktereigenschappen van een kind die belangrijk zijn om in het Koninkrijk van God in te gaan?

6. De Heere zegt dat in het laatste der dagen de 'liefde zal verkouden'. Bij welke gelegenheid zegt Hij dit? Wat betekent dit? Wat zegt dit over het belang van de onderlinge liefde?

Bijbelstudie

Lees 3 Johannes 1 en kijk vooral naar vers 11: Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede. Die goed doet, is uit God; maar die kwaad doet, heeft God niet gezien.

- Lees de tekst aandachtig. Markeer ieder woord dat of iedere uitdrukking die je niet (goed) kent. Ga na wat het woord of de uitdrukking betekent. Ga na wat er wordt bedoeld met de plaatsen en (voor)beelden die worden gebruikt. Wat wordt met de tekst (letterlijk) bedoeld? Dus niet: wat is de toepassing, maar wat was het beeld, het verhaal dat de Bijbelschrijver hier aan zijn hoorders vertelde?

Probeer voor ieder vers de inhoud te geven. Probeer voor het tekstgedeelte als geheel een overkoepelende boodschap te geven.

Bespreek de volgende vragen:

- Wie is de 'geliefde' die wordt aangesproken?

- Wat wordt met het kwade bedoeld?

- Wat wordt met het goede bedoeld?

- Wat betekent het dat 'die goed doet, uit God is'?

- Wat betekent het dat 'die kwaad doet, God niet heeft gezien'?

Welke toepassing zou je aan deze tekst willen meegeven? Waarom?

Lees Psalm 14. Wat betekent dat voor deze tekst?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen