Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is de rek uit ons kerkverband?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is de rek uit ons kerkverband?

Over presbyteriaal of congregationalistisch kerkmodel

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plotseling is de slogan er weer: ‘Crisis in de Christelijke Gereformeerde Kerken’, al of niet voorzien van een vraagteken. Wat is er aan de hand? Op de synode van 1998 heeft de CGK uitgesproken dat ‘uit het geheel van het spreken van de Heilige Schrift duidelijk is dat het gezaghebbend leiding geven aan de gemeente aan de man en niet aan de vrouw toekomt’. Recent hebben verschillende samenwerkingsgemeenten van CGK en NGK of GKV besloten desondanks toch vrouwen in het ambt te bevestigen. Wat moet in deze patstelling gebeuren? Het is duidelijk dat we in deze kwestie stuiten op de grenzen van ons kerkverband. Kunnen de samenwerkingsgemeenten mét de vrouw in het ambt deel blijven uitmaken van de CGK, of stellen zij zich met dit besluit in feite buiten het verband van onze kerken? Anders gezegd: hoever gaat de rek van ons kerkverband?

Presbyteriaal tegenover congregationalistisch.

Dat brengt ons bij de vraag: Wat is een kerkverband naar gereformeerde opvatting, wat is de waarde daarvan en hoever gaan de grenzen? Om die vraag te beantwoorden wil ik onze kerkopvatting eerst wat laten aanleunen tegen de congregationalistische. Onze visie – het presbyteriale-synodale model – heeft twee hoekstenen: de gereformeerde ambtsleer en de structuur van de kerkelijke vergaderingen. Op beide punten legt het congregationalisme andere accenten. Wat de kerkelijke vergaderingen betreft volgt het presbyteriale model het bekende spoor. De plaatselijke kerkenraad stuurt afgevaardigden naar de vergaderingen van de classis, die op haar beurt afgevaardigden zendt naar de par-ticuliere synode, die vervolgens broeders afvaardigt naar de generale synode. Deze afge-vaardigden ontvangen in hun lastbrieven ‘last en macht’ om besluiten te nemen in de zaken die op de meerdere vergaderingen aan de orde komen. Dat betekent dat ze de kerkelijke opdracht én de bevoegdheid hebben om die beslissingen te nemen. Die besluiten zijn dan ook bindend. De congregationalistische visie neemt hiervan radicaal afstand. De kerk is voor hen de plaatselijke gemeente van gelovigen die rechtstreeks onder Christus, het hoofd van de Kerk staat. Als een andere gemeente of een heel kerkverband zich zou inlaten met het kerkelijke en geestelijke leven van die éne plaatselijke gemeente, wordt dat beschouwd als een inbreuk op de kroonrechten van Koning Jezus. Toch onderhouden deze kerkenraden en gemeenten wel onderlinge contacten. Soms is er zelfs sprake van breder onderling overleg van een aantal gemeenten. Dat noemt men echter liever geen synode, maar bij voorkeur een conferentie of een platform. Deze ontmoetingen worden vooral beschouwd als een overleg- of een adviesorgaan over zaken die de kerken in het algemeen raken en niet als een synodale vergadering die bindende uitspraken kan doen. Dit alles betekent ook dat congregationalisten een krachtig pleidooi voeren voor de vrijheid van het geweten en tolerantie in middelmatige zaken. Zij zijn namelijk beducht voor elke vorm van dwang. Zo hebben zij moeite met een al te strakke belijdenis en een kerkorde. Zeker, er bestaan congregationalistische belijdenissen, maar die mogen niet worden beschouwd als een formulier van eenheid met een bindend gezag. Er bestaan ook congregationalistische kerkorden. Maar daarin worden vooral de wezenskenmerken van hun kerkbeschouwing beschreven, terwijl er verder een grote mate van vrijheid bestaat en er veel minder zaken geregeld worden dan in andere kerkorden.

Het puriteinse spectrum

Waar komt het congregationalisme eigenlijk vandaan? Het komt op binnen het Engelse puritanisme aan het begin van de 17 e eeuw. Om dit goed te begrijpen, is het nodig het ontstaan van het puritanisme kort te schetsen. Zoals bekend, draagt de geschiedenis van de reformatie in Engeland een volstrekt eigen karakter. In 1534 forceert de Engelse koning Hendrik VIII (1491 – 1547) een breuk met de kerk van Rome. Zo ontstaat de Engelse staatskerk (Ecclesia Anglicana) die niet meer onder het gezag van de paus valt, maar onder de autoriteit van de Engelse koning. Omdat de Anglicaanse Kerk met Rome gebroken heeft, geldt zij in naam als protestants. Maar inhoudelijk leunt zij nog sterk aan tegen het rooms-katholicisme. Dat blijkt onder meer in het feit dat de hiërarchische structuur van de kerk gehandhaafd blijft: ónder de koning – en de aartsbisschop van Canterbury die de koning vertegenwoordigt – staan de bisschoppen en onder de bisschoppen de lagere geestelijken. Bovendien worden in de Anglicaanse eredienst veel rituelen uit de rooms-katholieke liturgie gehandhaafd. Zodoende ontstaat in de tweede helft van de zestiende eeuw een beweging om de kerk te zuiveren van de invloeden van het rooms-katholicisme: het puritanisme. Bij de leiding van de Kerk van Engeland vinden de puriteinen doorgaans bitter weinig gehoor en de overheid dreigt met zware straffen als zij niet gehoorzamen aan het kerkelijk gezag en zich niet houden aan de kerkelijke liturgie. Om die reden begint een toenemend aantal puriteinen zich in de loop der jaren af te scheiden van de Anglicaanse Kerk. Anderen kunnen die stap niet maken, maar vormen soms wel min of meer ondergrondse ‘gezelschappen’ (conventicles) of huissamenkomsten binnen de kerk. Hoe gevarieerd en ingewikkeld het totaalbeeld ook is, de relatie tussen de kerkleiding en de overheid aan de ene kant en de puriteinse beweging buiten en binnen de staatskerk aan de andere kant blijft vanaf het einde van de zestiende tot het einde van de zeventiende eeuw vrijwel voortdurend gespannen. Soms heerst een betrekkelijk tolerante sfeer, maar meestal is er sprake van bittere conflicten of zware vervolgingen.

Door al deze ontwikkelingen splitst de puriteinse beweging zich in het begin van de zeventiende eeuw in vijf hoofdgroepen. Allereerst dient zich de principiële vraag aan of men zich af moet scheiden van de Kerk van Engeland of niet. Een belangrijke groep puriteinen blijft binnen de Anglicaanse Kerk. Zij conformeren zich dus aan het bisschoppelijk stelsel en aan de liturgische voorschriften van het Anglicaanse dienstboek voor de liturgie (The Book of Common Prayer). Daarom worden zij conformisten genoemd. Alle andere groepen scheiden zich af van de Staatskerk en staan zodoende bekend als non-conformisten. Dat betekent dat de delta van het vijfstromenland van het Engelse puritanisme er als volgt uitziet:

• Anglicaanse puriteinen (conformistisch)

• Presbyteriaanse puriteinen (nonconformistisch)

• Congregationalistische puriteinen (nonconformistisch)

• Baptistische puriteinen (nonconformistisch)

• Radicale puriteinen (non-conformistisch)

In het vervolg gaat het uiteraard vooral om overeenkomsten en verschillen tussen presbyterianen en congregationalisten. Maar het is goed om daarbij dit bredere spectrum voortdurend voor ogen te houden.

Ambt en gezag

De belangrijkste verschilpunten tussen de Anglicaanse visie op de kerk en alle vier nonconformistische vertakkingen liggen op de volgende punten. Alle non-conformistische kerken verzetten zich hartstochtelijk tegen de inmenging van de staat in kerkelijke aangelegenheden. Die krijgt gestalte in het feit dat de Engelse koning het hoofd is van de Anglicaanse Kerk en samen met de aartsbisschop van Canterbury de gang van zaken in die kerk bepaalt. Nonconformistische puriteinen beschouwen dat als een inbreuk op het koningschap van Christus, want Hij alleen is de Koning van Zijn Kerk! De vraag die hier onmiddellijk rijst, is natuurlijk: hoe krijgt dat koningschap van Christus dan bij de non-conformisten gestalte? Op dat punt gaan de verschillende stromingen verschillende wegen. Dat blijkt vooral in de onderscheiden visies op de ambten en de kerkelijke vergaderingen. Alle nonconformistische kerken wijzen het bisschoppelijke stelsel van de hand. Men accepteert niet dat het gezag in de kerk hiërarchisch gestructureerd is, van boven naar beneden. Maar men realiseert zich natuurlijk ook dat een kerk gezagsinstanties dient te hebben, wil er sprake zijn van geestelijke leiding en wil het kerkelijke leven niet in anarchie en chaos ten onder gaan. In zekere zin blijft het presbyteriale model op dit punt het dichtst bij het anglicaanse. Ook in het presbyterianisme speelt de notie van het ambtelijk gezag namelijk een belangrijke rol, maar dat draagt hier beslist geen hiërarchisch karakter. In navolging van onder andere Calvijn tekenen zich in dit model twee lijnen af: het ambt komt van boven én van beneden. Dat wil het volgende zeggen. Het ambt, of liever: de ambtsdrager, komt allereerst op uit de gemeente want hij is gewoon één van de broeders onder de broeders. Maar wanneer hij door God tot het ambt geroepen wordt ontvangt hij ook gezag van Boven, van Godswege. Een predikant heeft immers de bevoegdheid om met ambtelijk gezag het Woord van God te bedienen en een ouderling heeft het recht om met ambtelijk gezag leiding te geven aan de gemeente. Dit gezag ontvangen zij rechtstreeks van God en van Zijn Woord. Het komt niet van boven naar beneden naar hen toe via een hele reeks hogere ambten die trapsgewijs aflopen. Het betekent ook dat hun ambtelijk gezag niet een soort ingestorte genade is die zij altijd bezitten en die hen min of meer onaantastbaar maken, als waren zij kleine presbyteriale pausen. Zij ontlenen hun gezag aan het Woord van God. Daaraan zijn zij onderworpen en daarop zijn zij ook aanspreekbaar. Wanneer zij dingen zeggen die niet overeenstemmen met het Woord of te werk gaan op een manier die tegen het Woord indruist, kunnen zij op hun ambtelijk gezag geen aanspraak maken en verliezen zij dat. Hoe zit dit bij de congregationalisten? Bij hen is sprake van een nog grotere allergie tegen ambtelijk gezag dat hiërarchisch gestructureerd is, dan in het presbyteriale model. Het sterkst komt dat hierin uit dat het ambt bij hen vooral van beneden komt. Wezenlijk is in deze opvatting dat de gemeente de gaven van een toekomstige dienaar herkent, hem met meerderheid van stemmen kiest en dat hij deze beroeping of benoeming aanvaardt. Dan stemmen de ‘drie willen’ (the three wills) overeen: de wil van de gemeente, de wil van de dienaar én de wil van God. Aan een officiële bevestiging in het ambt wordt minder waarde gehecht, al kent men doorgaans wel een bepaalde ceremonie waarbij een toekomstige dienaar tot zijn dienstwerk wordt ingeleid. Maar dat is slechts bijkomstig en niet wezenlijk voor het ambt. Wezenlijk is de verkiezing door de gemeente van God. De grote nadruk die in presbyteriaanse kringen op de ordinatie of bevestiging in het ambt wordt gelegd, beschouwen sommige congregationalisten zelfs als antichristelijk en een stap in de richting van het pausdom. Maar als het ambt vooral berust op de wil van de gemeente en de wil van de dienaar, wordt het voor een predikant ook gemakkelijker om de dienst te verlaten en voor een gemeente om het dienstverband met hem op te zeggen. Van dat laatste noem ik een van de meest schrijnende voorbeelden die ik ken. De beroemde prediker Jonathan Edwards (1703 – 1758) dient vele jaren de grote congregationalistische gemeente in Northampton, Massachusetts in het noordoosten van wat nu de Verenigde Staten van Amerika heet. Hij werkt daar met veel zegen. In 1734 vindt zelfs onder zijn prediking een grote geestelijke opwekking plaats. Maar hij raakt in conflict met zijn gemeente over de avondmaalspraktijk. Hij verzet zich namelijk tegen de ingesleten gewoonte dat ook mensen zonder het oprechte geloof en zonder daarvan belijdenis te doen, avondmaal kunnen vieren. In de storm die hierover losbarst, keert de gemeente zich steeds meer van Edwards af. Uiteindelijk zetten de leden van de gemeente hem af met 230 tegen 23 stemmen. Deze beslissende inbreng van de gemeente hangt hiermee samen dat het ambt in de congregationalistische visie vooral als een Geestesgave, een charisma wordt gezien. De gemeente herkent bij haar (toekomstige) predikant het charisma om het Woord van God te bedienen en onderwerpt zich daaraan. Maar die houding kán, als het hoofdzakelijk of alleen

De meerdere vergaderingen

Ook wanneer het gaat om de visie van presbyterialen en congregationalisten op de meerdere vergaderingen, speelt het woord ‘gezag’ een centrale rol. De manier waarop de kerkelijke vergaderingen in het presbyteriaalsynodale model gestructureerd zijn, is al aangestipt. De kerkenraad stuurt afgevaardigden naar de vergaderingen van de classis, die op haar beurt afgevaardigden stuurt naar de meerdere vergaderingen. De besluiten van de meerdere vergaderingen zijn bindend, al kan een mindere vergadering of ook een gemeentelid tegen die besluiten in appel gaan. De congregationalistische opvatting verwerpt deze opvatting op de meerdere vergaderingen en het gezag dat haar beslissingen hebben. Volgens hun visie staat de plaatselijke gemeente rechtstreeks onder Christus, het Hoofd van de Kerk en is ten opzichte van andere gemeenten autonoom. Wellicht kunnen we dit het beste illustreren aan de hand van de verwikkelingen rond het thema van de regering van de kerk op de Synode van Westminster (1643 – 1652). In het begin van de jaren ’40 van de zestiende eeuw ontstaat een ingrijpend conflict tussen koning Karel I en het Engelse parlement. In

deze verwarring storten in feite het hele politieke bestel en ook de kerkelijke structuren ineen. Daarom besluit het parlement een generale synode samen te roepen die ‘alle dingen in overweging moet nemen die noodzakelijk zijn voor de vrede en het goede bestuur van de kerk’. De afgevaardigden die uitgenodigd worden, houden er echter verschillende visies op de kerk op na. De meeste afgevaardigden zijn de presbyteriaanse overtuiging toegedaan, maar er zijn ook congregationalisten aanwezig en voorstanders van de bisschoppelijke kerkregering. Zoals te verwachten valt, vinden op de synode daarom diepgaande en heftige discussies plaats over de kerkregering die bekend staan als ‘Het grote debat’ (The Grand Debate). Wat is daarvan de uitkomst? De Westminster Confessie die door de synode is opgesteld, heeft onmiskenbaar een presbyteriaal karakter. Dat blijkt in alle artikelen over de kerk, maar vooral in artikel 31 over synodes en concilies, waarin de presbyteriale kerkstructuur uitdrukkelijk wordt beleden. Het zal duidelijk zijn dat de congregationalisten niet met deze stellingname instemmen. Maar zij hebben er wel op gereageerd en dat zelfs officieel! In 1658 wordt in het Savoy Palace in Londen een vergadering gehouden van afgevaardigden uit meer dan honderd plaatselijke gemeenten. Gezamenlijk besluiten zij de zogenaamde ‘Verklaring van Savoy’ (Savoy Declaration) aan te nemen. Daarin is ook de Westminster Confessie opgenomen, maar dan wel met enkele belangrijke wijzigingen en weglatingen. Zo zijn de volledige artikelen over de kerkelijke tucht en over synodes en concilies verdwenen. Bovendien zijn in het artikel over de burgerlijke overheid en over de kerk belangrijke wijzigingen aangebracht. Dat neemt niet weg dat de verklaring van Savoy op vrijwel alle andere leerstellige punten haar hartelijke instemming betuigt met de belijdenis van Westminster. Dat is ook niet zo verwonderlijk als we bedenken dat vrijwel alle opstellers van deze verklaring lid waren van de synode van Westminster en meegewerkt hebben aan het formuleren van de belijdenisgeschriften die door deze synode waren opgesteld. Maar deze gang van zaken maakt wel duidelijk dat de congregationalisten fundamentele moeite hebben met de meerdere vergaderingen en vooral met het gezag dat door de presbyterialen aan de beslissingen van die vergaderingen wordt toegekend.

Vrijheid en tolerantie

Deze uitgangspunten betekenen ook dat door congregationalisten een krachtig pleidooi gevoerd wordt voor de vrijheid van het geweten en tolerantie in middelmatige zaken. Van John Owen (1616 – 1683) is bekend dat hij als jong predikant de presbyteriale overtuiging is toegedaan. Aan het eind van de jaren ’40 verandert hij van inzicht, wordt een overtuigde congregationalist en blijft dat tot het einde van zijn leven. Dat brengt met zich mee dat het pleidooi voor tolerantie in zijn werken in de loop van de jaren steeds sterker wordt. Maar dit betekent beslist niet dat deze vroege congregationalisten ruimte geven aan allerlei onbijbelse opvattingen inzake leer en leven. Integendeel, velen van hen zijn geharnaste strijders tegen allerlei vormen van dwaalleer en een losse levensstijl. Hun pleidooi voor vrijheid en tolerantie heeft namelijk één wezenlijke grens: het is de vrijheid van de gelovigen die vrijwillig volstrekt willen buigen voor het gezag van de Schrift. Dat maakt dat zij ‘recht’ zijn in leer en leven. Hun visie wordt dus gekenmerkt door orthodoxie en orthopraxie. Mooi wordt dat geïllustreerd in de naam die de congregationalisten zichzelf graag geven: Visible Saints. Dat wil zeggen mensen die in hun leven laten zien dat ze gelovigen zijn en heilig willen leven naar de norm van het Woord. Dat neemt evenwel niet weg, dat congregationalisten erg bang zijn voor elke vorm van dwang. Dat verklaart de moeite die zij hebben met een al te strakke belijdenis en zeker met een kerkorde. Het gezag van congregationalistische belijdenissen en kerkorden – die er zoals we zagen wél zijn – functioneert ook anders dan in presbyteriale kring. Het is niet op dezelfde wijze bindend.

Invloed

U vraagt zich misschien af: ‘Wat heeft dat allemaal met ons te maken?’ Meer dan u mogelijk denkt. Weliswaar heeft het oude Engelse congregationalisme de eeuwen door weinig invloed gehad in de Nederlanden, ondanks het feit dat in de 17 e eeuw veel puriteinsgezinden naar Nederland waren gevlucht en in congregationalistische vluchtelingengemeenten dienden; en deze gemeenten en hun predikanten hadden wel contacten met mensen uit de kringen van de Nadere Reformatie.

Maar hoe komt het dan dat de congregationalistische opvatting zich de laatste tientallen jaren onder ons wél sterk verbreidt? Daar zijn natuurlijk meerdere redenen voor aan te wijzen. Maar een belangrijke factor is de invloed van het evangelicalisme dat vanuit Amerika overwaait. In de loop van de 17 e eeuw vluchten de meeste vervolgde puriteinen namelijk niet naar Nederland, maar naar Nieuw-Engeland, zoals het uiterste Noordoosten van de Verenigde Staten dan heet. Verreweg de meesten van deze emigranten zijn de congregationalistische overtuiging toegedaan. Door de vroege invloed van het congregationalisme, krijgen veel Amerikaanse kerken en religieuze groeperingen uit later tijd een congregationalistische structuur. Die past ook naadloos bij het Amerikaanse levensgevoel van vrijheid, onafhankelijkheid en zelfontplooiing. Nu is de moderne evangelicale beweging in belangrijke mate een vrucht van de Amerikaanse religieuze bodem. Die beweging is sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw in Nederland aan een gestage opmars bezig. Vrijwel de volle breedte van de Gereformeerde Gezindte ondervindt daarvan de invloed, vooral sinds het einde van de vorige eeuw. In die stroom komen allerlei congregationalistische invloeden mee die ervoor zorgen dat de visie op kerk, kerkverband en synode verandert. Die veranderingen passen trouwens ook naadloos bij de heersende postmoderne cultuur die het westen in haar greep houdt. Kernwoorden en kernwaarden zijn daar immers: afwijzing van absoluut geldende normen, de erosie van gezagsstructuren, een grote mate van vrijheid, het zich sterk laten leiden door het gevoel en het onvervreemdbaar recht op zelfontplooiing.

De waarde van de presbyteriale opvatting

Wat betekent dit voor de situatie waarin wij ons als kerken nu bevinden? Het is van belang er allereerst aan te herinneren dat de Bijbel geen blauwdruk geeft voor een kerkverband of voor de ambtelijke structuur van de kerk. Wel bevat het Nieuwe Testament duidelijke en fundamentele gegevens die als bouwstenen kunnen dienen voor de leer van het ambt en van de kerk en voor een kerkorde. Het zij toegegeven dat men over details van de uitleg van bepaalde teksten van mening kan verschillen. Het is bovendien zo dat bij het opzetten van een bepaald kerkverband – of dat nu presbyteriaal of congregationalistisch getoonzet is – ook elementen zijn betrokken die ontleend zijn aan de maatschappelijke structuren van die dagen of die getuigen van gewoon verstandig nadenken. Desondanks ben ik het met professor Van ’t Spijker eens wanneer hij stelt dat de gereformeerde leer van de kerk en van de inrichting van de kerk het meeste recht doet aan de volle breedte van de Schriftgegevens. De kritieke punten in het debat met de congregationalisten zijn namelijk de volgende. Allereerst ligt in het Nieuwe Testament inderdaad veel nadruk op de plaatselijke gemeente. Maar het woord ‘Kerk’ in het Nieuwe Testament omvat méér dan de plaatselijke kerk alleen. De wereldkerk is door verborgen banden tot een hechte onderlinge eenheid verbonden. Daarom bidt de Heere Jezus: ‘Opdat zij allen één zijn, gelijk als Wij één zijn’ (Joh. 17 : 22v.). Dat hangt samen met het feit dat de Kerk in het Nieuwe Testament niet allereerst een werk van gelovigen is die zich vrijwillig scharen onder het énige Hoofd, Christus. De Kerk is allereerst het werk van de drie-enige God. Zij wordt het volk van God genoemd, het lichaam van Christus en de Tempel van de Heilige Geest. De gegevens uit het Nieuwe Testament vragen trouwens ook om een boven–plaatselijke structuur. De eerste aanzetten daartoe zijn al in het Nieuwe Testament zelf te vinden. Binnen de gereformeerde traditie zijn deze principiële uitgangspunten – zeker in Nederland – nooit als een bijkomstige kwestie beschouwd, maar altijd van fundamenteel belang geacht voor een gezond kerkelijk én geestelijk leven. Wanneer onze Nederlandse Geloofsbelijdenis in artikel 30 spreekt over de regering van de kerk en over de ambten, stelt zij nadrukkelijk dat God deze structuur heeft ingesteld ‘om door dit middel de ware religie te onderhouden’.

De grondfout van het congregationalisme

De belangrijkste fout van het congregationalisme is dat het ‘van beneden af’ is opgebouwd. Men gaat in principe uit van de gelovigen die samen een gemeente vormen. Daarbij heeft men de neiging – vaak onbewust – om de gelovigen te hoog aan te slaan. Men gaat namelijk uit van de gedachte: wanneer de gemeenteleden allen in geloof en heiliging leven, bloeit de gemeente en beantwoordt zij aan haar doel. Laat duidelijk zijn dat dit in principe volstrekt bijbels is en dat de gemeente ook tot deze hoge standaard is geroepen. Maar realiseert men zich wel voldoende dat niet alle gemeenteleden gelovigen zijn en dat ook allen die de Heere vrezen zwakke en zondige mensen blijven? De Engelse congregationalisten uit de 17 e eeuw waren zich hier zeker van bewust. Zij preekten scherp onderscheidenlijk, ontmaskerden allerlei vormen van huichelarij en hadden een diep geestelijk inzicht in de zonde die in iedere gelovige overblijft. Maar als deze zekeringen in het kerkelijke leven gaan ontbreken, komt de gelovige mens met zijn beslissingen, opvattingen en gaven steeds meer onvernederd en onverbroken in het middelpunt te staan. Dat is in de geschiedenis van het wereldwijde congregationalisme ook gebeurd. Daarom is het nodig dat wij goede kerkelijke regels hebben, gebaseerd op Schrift, belijdenis en kerkorde die ons bewaren voor onbijbelse opvattingen, geestelijke dwaalwegen en kerkelijke verwarring. Als dergelijke regels op een verantwoorde wijze en in de juiste gezindheid door een meerdere vergadering zijn genomen, hebben zij gezag. Zij zijn namelijk genomen door een vergadering van wettig gekozen ambtsdragers in strenge gebondenheid en onderhorigheid aan het Woord van God. Als we hen vertrouwen gegeven hebben door hen te verkiezen en af te vaardigen, zullen we in hun beslissing bewilligen, zelfs al hebben we op onderdelen mogelijk een ander gevoelen.

De ruimte van de christelijke vrijheid

Maar hoe zit het dan met de vrijheid van de gelovige en van de gemeenten? Christus maakt mensen toch vrij van allerlei banden van zonde, menselijke tradities of door mensen opgelegde beslissingen? Jazeker, dat is een motief dat in het Nieuwe Testament krachtig wordt onderstreept. Maar laten we daarbij wel beseffen dat er in de Bijbel grenzen zijn aan deze geestelijke vrijheid. Het is een vrijheid in Christus en door de Heilige Geest. We kunnen ook zeggen dat het een vrijheid is die in het kader staat van een leven in geloof en heiliging. Dat betekent dat echte geestelijke vrijheid altijd vrijheid in gebondenheid is: principiële gebondenheid aan het Woord van God en gezamenlijke gebondenheid aan de belijdenis en aan de kerkorde. Daarom moeten we ook niet al te snel zeggen dat bepaalde artikelen van de kerkorde of synodale uitspraken ons in onze christelijke vrijheid belemmeren. Dan spelen we het gezag van de synode en onze christelijke vrijheid tegen elkaar uit, terwijl dat nu juist niet de bedoeling is van een gezond presbyteriaal kerkmodel. Maar kan dan een synode geen vrijheid beknotten en gewetens knechten? Helaas kan dat en de geschiedenis geeft ook voorbeelden genoeg dat dat gebeurd is. Maar juist het presbyteriaal-synodale model zoekt maximale zekerheden in te bouwen om een goede balans te vinden tussen gezag en vrijheid.

De houding van de synode

Dit alles legt overigens wel een geweldige verantwoordelijkheid op de synode. Zij dient beslissingen te nemen die ‘evident bijbels’ zijn. Maar het is niet zo gemakkelijk om op allerlei vragen van vandaag een ‘evident bijbels’ antwoord te vinden. Er is doorgaans grondige studie nodig om een goed onderbouwde visie te ontwikkelen. Naar mijn overtuiging heeft onze synode zich in het verleden met betrekking tot allerlei onderwerpen daarvan goed gekweten. Ik verwijs nu alleen naar de besluiten over de openstelling van de ambten voor de zusters van de gemeente en onze houding ten opzichte van homoseksuele praxis in de gemeente. Wie het daar niet mee eens is, moet niet allereerst om ruimte vragen voor zijn opvattingen. Het is zijn dure plicht tegenover de Heere en tegenover het kerkverband om aan te tonen dat de uitspraken van de synode ongefundeerd of onvolledig zijn. En dan is het de dure plicht van de synode tegenover de Heere, het kerkverband en de appellant om die argumenten zorgvuldig te wegen en tot een weloverwogen uitspraak te komen. Dat brengt mij bij een ander aspect. De bevoegdheid van een synode om beslissingen te nemen, is niet te vergelijken met de macht van een absolutistische vorst uit het verleden. Een synode decreteert niet en stelt geen tirannieke eisen. Wanneer dat zou gebeuren, verliest zij voor God alle rechten om bindende uitspraken te doen. De synode is namelijk een vergadering van ambtsdragers, dat wil zeggen van dienaren van Christus en van herders van de kudde. Daarmee komt – als het goed is – over alle uitspraken een pastorale gloed te liggen. Dat betekent dat besluiten en uitspraken van een pastorale synode tactvol en met invoelingsvermogen dienen te worden gecommuniceerd. Zo nodig dienen zij vergezeld te gaan van nadere uitleg of van een pastorale toelichting. Naar mijn mening is onze synode die weg gegaan, zowel met betrekking tot haar standpunt over de vrouw in het ambt als over homoseksuele praxis in de gemeente. Op één punt heb ik echter al veel langer moeite met de weg die onze kerken van synode tot synode zijn gegaan. Als het gaat over de samenwerking met de GKV en de NGK zijn plaatselijke gemeenten voortdurend aangemoedigd om de samensprekingen en samenwerking zoveel mogelijk te intensiveren. Op hetzelfde moment werd de synode in het aangaan van contacten op landelijk niveau steeds terughoudender. Dat heeft minstens naar twee kanten bevreemding en vervreemding gewekt. De synode zou er wijs aan doen om serieus op de pijn die dit heeft veroorzaakt in te gaan. Bovendien is het naar mijn mening nodig een goede, evenwichtige lange termijn visie te ontwikkelen hoe de contacten met andere kerken van Gereformeerd belijden gestalte moeten krijgen, juist ook nu het klimaat in de kerken om ons heen en ook in eigen kring snel aan het veranderen is.

Middelmatige zaken

Maar moet de synode dan overal uitspraken over doen en alles vastleggen? De vraag stellen is haar beantwoorden. Natuurlijk niet! Ook in gereformeerde kring heerst de overtuiging dat er vrijheid bestaat in allerlei middelmatige zaken waarover wij verschillend denken. Dat wordt aardig gezegd in de oude regel: ‘In noodzakelijke dingen eenheid, in twijfelachtige dingen vrijheid en in dat alles liefde’. Nu is het niet altijd eenvoudig om vast te stellen wat noodzakelijke en twijfelachtige dingen zijn. Maar laat ik een poging wagen om dit kort op formule te brengen: alle dingen van leer en leven waarbij de Schrift, de belijdenis en de kerkorde in het geding zijn, kunnen niet tot de middelmatige dingen gerekend worden. Dat betekent naar mijn diepe overtuiging concreet dat het toelaten van de vrouw in het ambt geen middelmatige of twijfelachtige zaak is.

Is de rek uit ons kerkverband?

Ik kom terug op de vraag uit de titel: ‘Is de rek uit ons kerkverband’? Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om deze vraag zonder meer met ‘ja’ of ‘neen’ te beantwoorden. Laat ik er dit van zeggen: Wij staan in kerkelijk Nederland bekend als een kerk met een grote veelkleurigheid. Dat is al heel lang zo, in elk geval zo lang ik mij kan herinneren. We oogstten hierom vaak bij andere kerken onbegrip, verbazing, bewondering – en soms ook een lichte afgunst. ‘Hoe doen jullie dat, dat je elkaar zo lang al telkens weer weet vast te houden?’ Er is ons inderdaad veel aan gelegen om elkaar vast te houden. Niemand zit te wachten op een nieuwe kerkscheuring of een afsplitsing van een of meer gemeenten. Dat verhoede God! En als het goed is voelen we allemaal de pijn als dat zou gebeuren. Maar de rek in een presbyteriaalsynodaal kerkverband is niet eindeloos. Wanneer kerken, zonder de kerkelijke weg te gaan, ingaan tegen Schriftuurlijk onderbouwde besluiten van de synode, zetten zij het kerkverband onder zware spanning en hebben zij daar in feite mee gebroken. Als wij een presbyteriaal-synodaal kerkverband willen blijven, kunnen we een dergelijke rek niet dragen en willen dat ook niet. Het alternatief zou zijn: onze hele kerkstructuur ontmantelen en de kerkelijke jas van het moderne congregationalisme aantrekken. Maar die brug is mij veel en veel te ver.

Prof. Dr. Baars is sinds 2014 emeritus-hoogleraar aan de TUA.

Hij doceerde diaconiologische vakken en dogmageschiedenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 2019

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's

Is de rek uit ons kerkverband?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 2019

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's