Omgaan met uitspraken als: Ik ben boos op God
Het is al enkele tientallen jaren geleden dat ergens in den lande een nieuw kerkgebouw in gebruik werd genomen, waarna een huis-aan-huisblad er de aandacht op vestigde onder het kopje: “Hier kun je gerust vloekend binnenkomen.” Het was een citaat van een woordvoerder die daarmee wilde aangeven dat ook mensen met ernstige bedenkingen tegen God er welkom waren.
Een modern thema
Openlijk woede tegen, of teleurstelling over God aan de orde stellen is naar mijn inschatting een betrekkelijk jong fenomeen. Met “jong” bedoel ik het verschijnsel dat zulke hartstochten in relatie tot de HERE openlijk geuit worden, in gesprek of geschrift. Want dat verwante gevoelens van alle tijden zijn zal niemand betwisten. Ze komen ook al in de Bijbel voor, zoals bekend mag worden verondersteld – waarover later. Eeuwenlang was deze Bijbelse ondertoon wel bekend en konden gelovigen zich erin herkennen of zich eraan stoten. Maar boosheid op God met zoveel woorden uiten werd toch wel vermeden.
Dat is anders geworden sinds in de 19-de eeuw gedachten van 18-de eeuwse revolutionaire denkers als Voltaire die vermetele uitspraken over God waagden te doen in steeds breder kring gingen doorwerken, met als dieptepunt Friedrich Nietzsche op het einde van die eeuw; en het hek ging vooral van de dam na afloop van de Eerste Wereldoorlog, toen talloze leden van de Europese kerken ontgoocheld afstand namen van geloof en kerk (ik besef dat ik nu een heel grove lijn trek!). Zo schrijft de Duitse schrijver Hugo Ball voorjaar 1915: “Hard is ons veldbed, droog ons brood, bloederig en bezoedeld de lieve God.”
Het thema duikt daarna b.v. op in romans van auteurs tussen de wereldoorlogen. De Oostenrijker Joseph Roth vertelt in zijn roman “Die Rebellion” (1924) over de ondergang van de oorlogsinvalide Andreas Plum. Aanvankelijk is zijn wereld, ook na de oorlog, redelijk overzichtelijk en leefbaar. In Oostenrijk is nog een ordentelijk leven mogelijk. God is er de waarborg van. Maar één incident leidt tot het instorten van Andreas’ levenshuis. Elk mens waarop hij kon bouwen laat het afweten. Tenslotte kan hij ook niet meer op God vertrouwen en hij roept Hem verbitterd toe: “Hoe onmachtig is uw almacht! Heeft U miljarden zaken en vergist U zich in een enkele? Wat bent U voor een God!”
Roth’s vriend en collega Stefan Zweig vertelt, iets eerder, in zijn novelle “Brief einer Unbekannten” (1922) over een vrouw die een kind verliest en kort voor haar eigen sterven een brief schrijft aan de verwekker van het kind. Die man valt veel te verwijten maar, schrijft ze hem, “niet u klaag ik aan, maar alleen God, alleen God, die mijn kwelling zinloos maakte.”
Met enkele pennenstreken heb ik met het bovenstaande geprobeerd het ontstaan van een geestelijk klimaat te schetsen, waarbinnen uitingen van boosheid op God minder uit de toon vallen dan vroeger, zonder daarmee mensen die nu boosheid over God verwoorden in een bepaalde hoek te willen zetten.
Wat kan mensen zo boos maken?
Heel algemeen gesproken: omstandigheden van diep en bitter leed waarin zij terecht gekomen zijn, en die niet verholpen werden. In het bovenstaande kwamen we er al een aantal tegen: de verschrikkingen van een oorlog met zijn nasleep van verwoesting en verderf (terwijl alle strijdende partijen voorheen een glorieuze overwinning van God hadden verwacht); een tamelijk gerust en overzichtelijk bestaan dat volkomen overhoop wordt gehaald; het sterven van een kind. Daarnaast zijn te noemen: ondraaglijke pijn, chronische pijn (lichamelijk dan wel psychisch), getroffen worden door een ongeneeslijke ziekte zodat sterven voor ogen staat, slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Bedrogen worden door je man of je vrouw, die je blindelings dacht te kunnen vertrouwen en die doorging voor een gelovige. Situaties waarin iemand wat hem overkomt als groot onrecht ervaart waartegen hij volkomen machteloos staat.
Maar mensen worden soms ook boos op God niet zozeer vanwege wat henzelf overkomt, maar door wat ze zien gebeuren in de wereld (dichtbij of ver weg). Kinderen die misbruikt worden. Mensen die zonder vorm van proces gevangen genomen worden en soms gemarteld. Leed op grote schaal zoals door een hongersnood. Terreuraanvallen waardoor soms vele onschuldige slachtoffers vallen. Al zulke gebeurtenissen botsen met het geloof in een God van wie we belijden dat Hij als een Vader zorgt. Een God die zijn schepsel bemint. Een God die goed is, genadig en barmhartig. Er zijn legio omstandigheden in onze wereld die volkomen strijdig lijken met goedheid, genade en barmhartigheid.
Ze roepen de vraag op waarom God er niets aan doet. Hij kan het toch? Hij is toch almachtig? Waarom grijpt Hij niet in? Waarom laat Hij de ellende zo lang voortduren, vaak tot in de dood?
Is die boosheid een blijk van relatie of juist van breuk?
Wie in een pastorale relatie te maken krijgt met uitingen van boosheid op God kan daar soms duidelijk in merken dat de pastorant zeker niet los van God is. Het zou immers geen zin hebben om zich zo uit te laten, als God geen werkelijkheid meer was voor betrokkene. Hooguit zou een ongelovige God nog kunnen noemen in zijn uitingen van teleurstelling of woede bij wijze van uitlaatklep, omdat het hem therapeutisch lijkt goed te doen. Dit effect komt in de buurt van het effect van het uitspreken van een vloek op het gemoed van de vloeker.
Dat boosheid op God uiten geïnterpreteerd kan worden als “nog niet los zijn van God”, kan de pastoraal bezoeker soms een zekere opluchting geven.
Maar de woede-uiting kan ook signaal zijn, dat de pastorant al verder bij God vandaan is dan de bezoeker denkt. Er is maar een smalle grens tussen het een en het ander: tussen worsteling (het geloof in God niet kunnen/willen laten schieten ) en de strijd opgeven (afstand van God nemen en nu het geloof gaan bestrijden).
Hierboven noemde ik de schrijvers Joseph Roth en Stefan Zweig. Ik heb voorbeelden gegeven uit hun werk van mensen die hevig teleurgesteld zijn in God en dat ook laten blijken. Beide auteurs waren Joods. Uit resten van hun omvangrijke correspondentie blijkt duidelijk, dat Zweig niets (meer) had met geloven terwijl Roth zich meer dan eens gelovig noemt. Om die reden klinkt een Godsklacht in Roth’s werk anders dan bij de humanist Zweig.
Dat het uiten van woede op of diepe teleurstelling in God ook kan duiden op een dreigende grensoverschrijding naar ongeloof, maakt dat het er in zulke situaties zeer om kan spannen welke kant het op gaat. De pastoraal bezoeker moet erop bedacht zijn, dat de boze een sterk offensief heeft geopend!
Is het uiten van boosheid op God zonde?
Destijds ergerde ik mij aan de uitspraak “hier kun je gerust vloekend binnen komen”, om daarmee te attenderen op de lage drempel van een kerk. De (ongetwijfeld goede) bedoeling was duidelijk: ook mensen met ernstige bezwaren tegen God, Jezus en geloof zijn welkom in de kerk. Juist zij ook! Mensen kunnen zo beschadigd zijn in de loop van hun leven en soms is de kerk daar (mede) debet aan.
Wat is het een wonder als zo iemand nog een stap over een kerkdrempel wil zetten!
En mocht dat gebeuren - iemand met zo’n instelling en achtergrond komt er binnen - dan is er goede hoop op een een zekere ontvankelijkheid voor Gods Woord.
Toch zou ik me als kerk niet onder zo’n motto willen presenteren. Het wekt al gauw de indruk dat negatief spreken over God iets neutraals is. Dat het er niet zo toe doet.
Het is begrijpelijk en dus goed. Maar dat is beslist niet het geval. Dat de drempel van de kerk laag moet zijn en dat ook mensen met wrok tegen God er welkom zijn hoeft eigenlijk geen betoog. Christus is immers gekomen, niet om gezonden, maar zieken te genezen. Daarmee is al gezegd dat het uiten van woede op God duidt op iets wat geestelijk ongezond is, scheef zit, het is verkeerd en het vraagt heling. Ik probeer dit zo voorzichtig mogelijk te stellen, me realiserend dat er zoveel mensen zijn die echt heel ontstellende dingen meemaken in hun leven. Soms werkelijk te erg voor woorden. Dingen die zij niet zelf veroorzaakten maar die hen overkwamen. Toch is het niet gepast boos te zijn op God. Hij is immers de al-goede. Hij is de Heilige. Die op geen enkele wijze in verband te brengen is met zonde en nooit ook maar iets kwaads in de zin heeft. De Bijbel spreekt wel volop van het omgekeerde, de toorn van God op mensen. Die toorn is terecht, jegens welk mens ook maar, niemand uitgezonderd. Hier iets omdraaien is verkeerd, de omgekeerde wereld.
Uitingen van teleurstelling in de Bijbel
In de Heilige Schrift komen soms stemmen vol bitterheid en teleurstelling tot klinken.
De HERE heeft dat blijkbaar zo gewild, dat ook deze stemmen gehoord konden worden. Ook dat is door de inspiratie van Zijn Geest tot stand gekomen.
Daarin laat de HERE gelovigen in uiterste omstandigheden in het hart kijken.
En daarmee biedt Hij ons in dit heden een aangrijpingspunt om mensen met klachten tegemoet te komen.
Hij laat ons daarin merken hoe diep Hij ons soms gekwelde hart peilt: tot op de bodem. Of we zover kunnen gaan dat we zulke uitingen ook uitingen van woede kunnen noemen is nog de vraag.
Het Bijbelboek dat ieder als eerste voor de geest zal komen als het over dit thema gaat is het boek Job. Jobs vrouw gaat over de schreef, zij zegt tegen haar man: “Zeg God vaarwel en sterf” (Job 2: 9). Daaruit blijkt ingehouden woede, en ook dat Job het risico loopt daarin meegesleept te worden. Doorlopend uit Job bittere klachten aan Gods adres (b.v. in 3: 20 – 23, 6: 9 en 10, 7: 19-21, 16: 12-14, 30: 20-21). Is dit boosheid?
Het zijn zonder meer wrange klachten op verwijtende toon met veel “waaroms”.
Hij klaagt God aan. Hij slingert zijn beschuldigingen naar de hemel. Hij ervaart wat God hem laat overkomen als willekeur en laat blijken in zijn uitspraken tegen God dat dit hem hem vreselijk tegenstaat. Bovendien ervaart Job God als hard en wreed.
Termen als verbijstering en verbittering zijn zonder meer bruikbaar om Jobs gemoedstoestand te kenschetsen.
Hoewel de term boosheid of woede als zodanig niet op Jobs lippen komt t.o.v. God, valt niet te ontkennen dat Jobs uitspraken er wel heel dicht bij in de buurt komen.
Heftige klachten aan Gods adres vindt men ook in sommige Psalmen, b.v. Psalm 10, Psalm 44 of Psalm 88. In dit verband mogen verder de Klaagliederen niet onvermeld blijven. Hoewel ook deze teksten vergaande uitspraken tegen God bevatten, en uitingen zijn van teleurstelling, verbijstering of wanhoop, tenderen ze toch minder naar het element van woede dan de teksten uit het boek Job.
Een unieke tekst is in dit verband II Sam. 6: 8, over Davids reactie op de dood van Uzza bij het transporteren van de ark naar Jeruzalem. Een enorme verontwaardiging die snel daarna overgaat in vrees.
In het Nieuwe Testament komen geen woorden voor van bitterheid of verontwaardiging jegens God. Wel een kreet vol verbijstering bij Jezus zelf,wanneer Hij zijn besef van verlatenheid uit naar God vlak vóór zijn sterven. In deze woorden geeft Hij, tot onze troost, duidelijk te kennen hoezeer Hij ons mensen ook in onze diepste wanhoop herkent en dat uitingen van teleurstelling, pijn en verbijstering naar God toe in Hem geheiligd zijn.
Woede tegen God komt in het N.T. een enkele keer voor in uiterste omstandigheden bij goddeloze mensen: ik denk aan wat een van de naast Christus gekruisigde misdadigers zegt volgens Lukas 23: 39 en aan Openbaring 16, wanneer zeven engelen zeven schalen met rampen uitgieten over de mensheid en er enkele keren staat dat de mensen God lasterden (Openb. 16: 9, 11, 21).
Hier wordt wel duidelijk, dat woede tegen God uiten nooit neutraal is en ook een teken kan zijn van verlorenheid.
Een heikel thema
Uit het voorgaande mag blijken dat we een heikel thema hebben aangesneden. God is immers God, Hij is de Heilige. Wanneer dergelijke uitingen in de Bijbel voorkomen is dat besef ook altijd aanwezig, dat is in het boek Job zelfs een hoofdthema: Job wordt uiteindelijk door de HERE in zijn gelijk gesteld, tegenover zijn vrienden, maar bepaald niet vanwege zijn soms veel te vermetele woorden. Bittere klachten elders in het O.T. staan steeds ook in een context van hoop en/of schuldbesef. En pure boosheid die zich uit in lastering komt er alleen voor bij ongelovigen. Het luistert dus wel nauw!
Daarom luistert het ook nauw in het pastoraat. Ook bij rauwe uitingen over of naar God geldt: het is de toon die de muziek maakt. Klinkt daarin toch nog een hart dat hunkert naar God? Of tenderen de klachten naar minachting?
Als mensen in God teleurgesteld zijn geraakt of zelfs boos op Hem geworden, is het goed dat ze van hun hart geen moordkuil hoeven te maken. Het is in zekere zin winst, dat er in de afgelopen eeuw meer ruimte gekomen is voor het uiten van zulke klachten. Opkroppen leidt vroeg of laat tot schadelijke uitbarstingen! Maar probeer als aanhoorder van klachten een betere vriend te zijn dan de drie van Job door bereid te zijn te delen in de verbijstering en verwarring van de klager. En probeer je gesprekspartner ertoe te bewegen zijn klacht in verband te brengen niet met het verwijt van die ene misdadiger naast Jezus, maar in verband met de klacht van Hem die als onschuldige leed voor misdadigers.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2020
Ambtelijk Contact | 20 Pagina's