Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een zaak van blijvend belang (1) 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een zaak van blijvend belang (1) 1

Prof. Kremer over ‘Geestelijke leiding in de prediking’

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op vrijdag 5 april 2019 vond aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn een belangrijke boekpresentatie plaats. Tijdens een symposium werd het verzameld werk van wijlen prof. W. Kremer (1896 – 1985) gepresenteerd onder de titel Priesterlijke prediking.

Het zijn twee kloeke delen die samen ongeveer 1000 bladzijden beslaan. Zo’n boekwerk heeft natuurlijk iets van een monument waarmee we in grote dankbaarheid onze broeder eren die jarenlang zijn beste krachten gegeven heeft aan de opleiding en een hele generatie van predikanten heeft gevormd. Maar bij zo’n gelegenheid dienen we natuurlijk onszelf ook de vraag te stellen wat de blijvende waarde van zijn werk is. Dat is in de nagelaten geschriften van Kremer niet zo moeilijk aan te wijzen. Hij heeft het zelf kort en bondig geformuleerd in de titel van de inaugurele rede waarmee hij op 13 januari 1954 zijn ambt als hoogleraar aan de – toen nog – Theologische School te Apeldoorn aanvaardde: ‘Geestelijke leiding in de prediking’.

Een definitie

Nu is het opmerkelijk dat Kremer in deze rede geen omschrijving geeft van wat hij met geestelijke leiding bedoelt. Ik waag een poging om tegen de achtergrond van zijn rede een definitie te geven:

‘Bij geestelijke leiding in de prediking gaat het om deze vraag: “Hoe laat de voorganger in de bediening van het Woord zien op welke manier de Heilige Geest het heil dat Christus heeft verworven, toepast aan en uitwerkt in de harten en levens van zondige mensen?”’

Hierbij moeten we uiteraard allereerst denken aan de manier waarop de Geest zondaren tot Christus brengt in de weg van geloof en bekering. Dat is echter bepaald niet het enige. Het gaat ook om het werk van de Geest in de oefening en groei van het geloofsleven en om Zijn leiding in de heiliging van het leven. Dat houdt in dat hier ook aan de orde komt welke remmingen, stremmingen en strijd er kunnen zijn in het leven van de gelovigen en hoe de Heilige Geest leert die te overwinnen. Dat alles mag – volgens de Schrift – niet exclusief persoonlijk worden opgevat. De Heilige Geest leidt en zegent de individuele gelovige namelijk binnen de context van de gemeente, door het Woord en de sacramenten.

Context

Nu kunnen we er niet omheen iets te zeggen over de motieven die bij de keuze van dit onderwerp een rol spelen. Die staan namelijk niet los van de tijdgeest en van de atmosfeer binnen onze kerken in die dagen. De jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn een tijd van wederopbouw, maar worden ook gekenmerkt door crises op verschillende fronten. Zijn dat de naschokken van de verschrikkingen van de oorlog, of groeistuipen van het ontluiken van een nieuwe tijd? Waarschijnlijk spelen beide tendensen hier een belangrijke rol. Mede onder invloed van dit alles ontstaan in verschillende kerken binnen de gereformeerde gezindte spanningen. Die lopen soms zo hoog op dat zij leiden tot kerkscheuringen, het afzetten van predikanten of hun overgang naar andere kerken. De spanningen in onze kerken raken in die dagen vooral de visie op de prediking. Het verschil in opvatting kan wellicht het beste getypeerd worden met twee kernwoorden: een meer verbondsmatige tegenover een meer bevindelijke prediking. Eigenlijk wordt het onderscheid op deze manier iets te scherp aangezet. Vrijwel iedereen is het er in deze tijd over eens dat de prediking én verbondsmatig én schriftuurlijk-bevindelijk moet zijn. Maar bij de invulling van die woorden gaan de wegen uiteen. Sommigen benadrukken sterk de vastheid van Gods beloften. God schenkt het heil in de belofte welgemeend aan de hele gemeente. Zij ontkennen uiteraard niet dat dat heil persoonlijk moet worden toegeëigend in de weg van geloof en bekering, maar daarop lijkt soms minder nadruk te liggen. In elk geval vrezen vele voorstanders van een meer bevindelijke prediking dat men er op deze manier al te gemakkelijk van uit gaat dat het grootste deel van de gemeente – zo niet de gehele gemeente – behouden is. Zij zijn van mening dat het hier ontbreekt aan een echt schriftuurlijkbevindelijke geestelijke leiding in de prediking, waarin duidelijk onderscheiden wordt tussen bekeerden en onbekeerden en de weg gewezen wordt om tot Christus te komen en met Hem te leven. Van de predikanten die dit gebrek aan bevindelijk-geestelijke leiding signaleren, verlaten verschillenden in deze periode onze kerken. Sommigen gaan over naar een ander kerkverband. Anderen vormen eigen gemeenten. Dit alles is mede aanleiding voor het ‘synodaal getuigenis’ van 1953, opgesteld door professor Wisse. De inaugurele rede van Kremer uit het daarop volgende jaar staat midden in deze problematiek en is zonder deze context ook niet goed te begrijpen. Kort en goed gezegd laat Kremer hier zien dat goede verbondsmatige prediking juist vereist dat wij onderscheidenlijke, geestelijke leiding geven aan de gemeente. Zijn woorden in deze rede – én zijn onderwijs in Apeldoorn – hebben in de jaren daarna vredestichtend en richtinggevend gewerkt in de kerken, en wellicht ook daarbuiten.

De vijf punten

De kern van het betoog van Kremer wordt gevormd door de stelling dat er vijf ijkpunten zijn voor een prediking “die weet, dat het Gode behaagt door haar geestelijke leiding te geven”. Van haar wordt vereist dat de verkondiging van het Woord en de geestelijke leiding die daarin gegeven wordt •

• exegetisch gefundeerd is •

• theologisch verantwoord is

• confessioneel georiënteerd is •

• afgestemd is op de werkelijkheid in de gemeente •

• doelbewust is.

In twee artikelen ga ik op deze vijf ijkpunten in en probeer daarbij telkens de relevantie voor onze tijd te laten zien. Want al leven we in een totaal andere tijd dan in de jaren ’50 van de vorige eeuw en al zijn de fronten op het terrein van de predikkunde grondig verschoven, de boodschap van Kremer heeft in haar kern nog niets van haar betekenis verloren.

1. De exegetische fundering

Het eerste ijkpunt lijkt een open deur: welk gereformeerd mens zou willen ontkennen of zelfs maar betwijfelen dat de prediking gebaseerd moet zijn op zorgvuldige exegese? Maar Kremer weet veel te goed dat desondanks – ook in de gereformeerde gezindte – langs de eigenlijke betekenis van de tekst heen gepreekt kan worden. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren doordat bepaalde ‘dierbare’ of ook populaire en vlot in het gehoor liggende gedachten aan de tekst worden opgedrongen die haar in werkelijkheid wezensvreemd zijn.

Filters

Dat wordt duidelijk als Kremer dit punt vrijwel onmiddellijk op de geestelijke leiding betrekt. Weliswaar noemt hij in dit verband het woord ‘allegorese’ niet, maar hij heeft die ongetwijfeld op het oog als hij pleit voor een zorgvuldige exegese. Vormen van allegorische prediking komen in deze jaren in bepaalde sectoren van de kerken nogal eens voor en geven daar aanleiding tot conflicten. Een dergelijke benadering doet geen recht aan de eigenlijke betekenis van de tekst en kan resulteren in een vertekening van het geestelijke leven. We kunnen hierbij echter ook denken aan andere filters die voor het Woord van God geplaatst worden waardoor de boodschap van de tekst niet echt tot klinken komt. Zo kan de prediker een bepaalde visie hebben op de weg die de Heere met Zijn kinderen door dit leven gaat en die als een raster over elke tekst heen leggen. Anderen kunnen zo gebiologeerd zijn door een bepaalde nieuwere hermeneutische methode dat ze de Bijbel eigenlijk laten buikspreken en de gemeente in feite voorhouden: ‘Hoor maar, er staat niet wat er staat!’ (vrij naar Martinus Nijhoff). Het voortdurend snuffelen aan kritische vormen van Bijbelwetenschap of aan de randen van de canon heeft nog nooit geestelijke winst opgeleverd en de kerk gebouwd. Daarom blijft het pleidooi van Kremer van waarde: “Wie geestelijk leiding wil geven moet de grote kunst van het luisteren en nog eens luisteren naar het Woord Gods kennen en steeds meer leren”. Dat betekent dat we de tekst zoveel mogelijk moeten ‘uitluisteren’ totdat we de eigenlijke betekenis hebben verstaan. Want de oude regel van Calvijn is nog steeds waar dat wie de eigenlijke betekenis van de tekst ontdekt het dichtst bij de bedoeling van de Heilige Geest komt. Zoals iedere dienaar van het Woord weet, is die ontdekkingsreis niet eenvoudig: we hebben allemaal onze grotere en kleinere filters als we de Schrift lezen. Maar wie eerlijk de tekst zoekt te verstaan, heeft wel de belofte dat de Geest hem zal leiden. Kremer slaat bijna mystieke tonen aan als hij dat onderstreept: ”Dat het luisteren naar het Woord geen zaak is van het kennen van alle hermeneutische regels is wel duidelijk. Het is een geestelijke instelling. De exegeet moet kunnen wachten op de opening der woorden Gods, zoals David wachtte op het geruis in de toppen der bomen. Er is ook in de studeerkamer ‘een uur des Geestes’”.

2. De trinitarische spreiding

Als tweede punt noemt Kremer dat de geestelijke leiding in de prediking theologisch verantwoord dient te zijn. Het wordt echter al spoedig duidelijk dat hij hiermee vooral bedoelt dat in de bediening van het Woord ”de grote werken van de drieenige God” verkondigd moeten worden.

Trinitarische homiletiek

Hiermee krijgt de visie van Kremer een – wellicht ongedachte – actualiteit. Van verschillende kanten wordt vandaag namelijk gepleit voor een ‘trinitarische homiletiek’, waarin de werken van Vader, Zoon en Heilige Geest duidelijk oplichten. Zoals te verwachten valt, ziet de uitwerking van dat pleidooi er nogal verschillend uit. Zo verankert ook prof. dr. C. J. de Ruijter in zijn recente studie ‘Horen naar de stem van God. Theologie en methode van de preek’ de homiletiek in de leer van de Drie-eenheid. Hij volgt daarin wel echter een eigen weg. Kort gezegd komt zijn visie hierop neer. Hij benadrukt vooral dat God de sprekende God is. God (de Vader) is de Schepper, ook van de taal en van ons communiceren. De Zoon is het vleesgeworden Woord in wie Hij zich aan ons mensen meedeelt en Zijn liefde aan ons communiceert. Tenslotte leert de Geest ons – creatief – met ‘nieuwe woorden’ over God spreken en gebruikt de preek als het effectieve middel om Zijn heil mee te delen aan mensen op deze aarde. Nu acht ik deze denklijn legitiem: de God van de Bijbel is de God die in Christus en door de Heilige Geest spreekt en hierbij de prediking in dienst neemt. Maar wanneer dit de énige lijn blijft, doet zij wel tekort aan het brede spreken van de Schrift. Zij dient op zijn minst aangevuld te worden met de klassieke insteek die we aantreffen in het werk van Kremer, maar ook van Velema en Trimp. Zij benadrukken veel meer de functie die de triniteitsleer heeft om de breedte en de diepte van de heilswerken van de drie-enige God in de prediking te verwoorden: de Heilige Geest stelt present, deelt uit en ‘past toe’ wat Christus in opdracht van de Vader verworven heeft. In het hart van de triniteitsleer staat namelijk niet in de eerste plaats de vleeswording van het Woord, maar vooral het kruis van Christus. Dat houdt in dat ook in een trinitarisch getoonzette prediking het genadewerk van de gekruisigde Heere Jezus Christus centraal staat. Fraai komt dat uit in het commentaar dat Calvijn geeft op de bekende woorden uit 2 Korinthe 13:13. De tekst luidt: ”De genade van de Heere Jezus Christus, en de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. Amen”. Calvijn vraagt zich bij deze tekst af waarom de genade van Christus hier genoemd wordt vóór de liefde van God. De liefde van God is toch het eerste en de bron van alle heil? Ja, zegt Calvijn, maar dan we bezien we de zaak van Gods kant. Wanneer wij naar onszelf zien, staan we als verloren zondaren voor de Heilige God. We kunnen alleen door de genade van Christus behouden worden. Daarom staat die hier voorop want alleen door Hem kunnen we de liefde van de Vader en de gemeenschap van de Geest kennen. Daarom staat de gekruisigde Christus centraal in een trinitarisch getoonzette prediking en kan Paulus zeggen: ”Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Die gekruisigd” (1 Kor. 2:2).

Eenzijdigheden

Maar als de prediking zich concentreert rond de gekruisigde Christus, waarom is het dan van belang vast te houden aan haar trinitarisch karakter; waarom kunnen we niet simpelweg volstaan met ‘Christusprediking’ in plaats van ‘trinitarische prediking’? Ook hier wijst Kremer ons de weg door op het gevaar van eenzijdigheden te wijzen. Wie eenzijdig het welbehagen van God de Vader centraal stelt, komt snel terecht in een koude, beschouwende prediking die slechts een stand van zaken meedeelt vanuit de besluiten van God. Het gevolg is dat bij de hoorders doffe lijdelijkheid gekweekt wordt die zich bovendien uit óf in wetticisme, óf in onverschilligheid ten opzichte van Gods heilzame geboden. Een prediking die eenzijdig christocentrisch is, glijdt spoedig af in de richting van een sterk onderscheid of zelfs een scheiding tussen de Vader en de Zoon. Een voorganger die dit spoor volgt, dreigt te vergeten dat Christus door de Vader gezonden is, dat Hij in Zijn weg van lijden en sterven de wil van Zijn Vader volbrengt en de enige weg tot de Vader is. Het gevolg is dan dat de diepte en de betekenis van het borgwerk van Christus in de schaduw blijven, de heilsbetekenis van de naam Jezus vervlakt en de genade gemakkelijk tot goedkope genade wordt. Een prediking die eenzijdig het werk van de Heilige Geest in het middelpunt plaatst, dreigt te vergeten dat de Geest uitgaat van de Vader en van de Zoon en dat het Zijn liefste werk is Christus te verheerlijken. Een dergelijke eenzijdige prediking zal of ontaarden in geestdrijverij, of terechtkomen in het nevelig gebied van het mysticisme. Om deze redenen pleit Kremer voor een prediking die evenwichtig trinitarisch is getoonzet. Hierin wordt aandacht geschonken aan de ‘heilsbeschikking’ door God de Vader, aan de ‘heilsverwerving’ door God de Zoon en aan de ‘heilsbediening’ door God de Heilige Geest.

Prof. dr. A. Baars is emeritushoogleraar aan de TUA waar hij onder andere predikkunde doceerde.


1 Deel 2 wordt DV in het novembernummer gepubliceerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2020

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's

Een zaak van blijvend belang (1) 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 2020

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's