Lees maar

In 1 Thessalonicenzen 2:14-16 gaat het over de Joden die zowel de Here Jezus als hun eigen profeten hebben gedood en de verkondiging van het evangelie verhinderden. Daarmee maakten zij de maat van hun zonden vol en riepen Gods toorn over zich af. Dikwijls wordt vers 16c opgevat als een onherroepelijke veroordeling van het hele Joodse volk.

In elk geval hebben antisemieten deze tekst vaak gebruikt als bewijs dat God het volk Israël definitief afgeschreven heeft. Daarentegen kunnen anderen zich niet voorstellen dat Paulus zo’n uitspraak vol Jodenhaat gedaan heeft. Mogelijk was het een boze uitglijder, omdat Joden in Thessalonica zich bruut keerden tegen hun christelijke stadsgenoten. Hij bedoelt het dan in werkelijkheid niet zo kwaad.

De Statenvertaling wijst in een kanttekening op Romeinen 11:26, waar staat dat heel Israël zalig zal worden. En ziet dat als bewijs dat Paulus het hier niet heeft over het eindoordeel, maar over een strenge straf van God, de verwoesting van de tempel.

Paulus gebruikt echter zowel in 1 Thessalonicenzen 1:10 als in 2:16c het woord toorn als aanduiding voor het eindoordeel. Wat wil hij hiermee zeggen in 2:16c?

In 1 Thessalonicenzen spreekt Paulus zijn dankbaarheid uit dat de gemeente tot geloof in Christus is gekomen. De gemeente in Thessalonica leed onder haar stadsgenoten, zoals de gemeenten in Judea leden onder hun volksgenoten. Van die Joden zegt Paulus dat zij Jezus verwierpen en de evangelieverkondiging tegenwerkten. Hij spreekt dus niet over álle Joden, maar over de Joden die aartsvijanden zijn van Christus en zijn gemeente. Zij maakten de maat van hun zonden vol. Zo spreekt ook 2 Kron. 36:16 over Gods toorn over hen die spotten met de boodschappers van God. Jezus spreekt in Johannes 3:36 net zo: Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, Gods toorn blijft op hem.

Paulus is dankbaar voor de volharding van de gemeente, en bemoedigt haar. God zal zeker een einde maken aan het woeden van de vijanden tegen Christus en zijn gemeente. Gods toorn hangt al boven hun hoofd.

Paulus zegt hiermee niet dat er geen bekering meer mogelijk is voor dé Joden. Hij weet uit eigen ervaring beter. Hij keerde zich feller dan wie ook tegen Jezus en zijn gemeente. Maar Christus brak zijn verzet en werd zijn Redder. Gods toorn was op Hem. Daarom is Hij het die verlost van de komende toorn. Door Hem is er leven voor ieder die gelooft. Maar wie zich niet bekeert tot Hem, moet beseffen wat dat betekent. Die krijgt te maken met de toorn, van God en van het Lam, Openb.6:16! Zolang Christus nog niet is teruggekeerd, blijft Gods boodschap van genade klinken voor afkerigen, voor Israël en de volken. Hieruit blijkt duidelijk dat de tekst geen antisemitische uitspraak is.

Met dit woord over Gods toorn over hun en zijn tegenstanders wil Christus de zijnen bemoedigen. Zij lijken weerloze slachtschapen, maar ze zijn in werkelijkheid meer dan overwinnaars in Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen