Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De moed erin houden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De moed erin houden

Enkele gedachten over de vorming van ambtsdragers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn bij het punt ‘ingekomen stukken’. De scriba leest een brief voor van een echtpaar. Citaat: ‘We missen als ouders iedere keer de aandacht voor de kinderen aan het begin van de dienst. Het is een periode goed gegaan, maar de laatste tijd vinden we het best vervelend dat de kinderen niet even aangesproken worden. Kan daar iets aan gedaan worden?’ Enkele gezichten in de kring spreken boekdelen. De een fronst zijn wenkbrauwen en denkt: zo moeilijk preekt onze dominee toch niet? Een tweede slaakt een zucht en denkt: je moet geen brieven schrijven, zoiets kun je toch ook gewoon tegen de dominee zeggen. Maar een derde denkt: hebben ze toch niet gelijk, moeten we niet iets meer aandacht hebben voor de kinderen in de dienst?

Een glimp uit een kerkenraadsvergadering. Doorgaans zijn dit soort momenten snel voorbij, zijn ze ook met wijs beleid goed behandeld en vullen ze niet de hele agenda van de kerkenraadsvergadering. Toch is het ‘wijs beleid’ niet zomaar ontstaan. De kerkenraadsleden zijn op een of andere wijze toegerust voor het bespreken van dit soort vragen. In dit artikel stellen we de vraag aan de orde wat vorming is en of de kerkenraad op dit punt ook zijn eigen beleid zou moeten maken. Moet vorming ook bewust en doelgericht aangewakkerd worden? En zo ja, hoe dan? Ik begin dit artikel met de vraag of het überhaupt mogelijk is om iets aan vorming te doen. Vervolgens zal ik aan de hand van enkele punten een paar suggesties doen waar een kerkenraad bij zijn eigen toerusting aan kan denken.

Vorming en de gestalte van Christus

Eerst iets over de aard van vorming. Dietrich Bonhoeffer (1906 – 1945) sprak er kritisch over.1 In de Bijbel komt slechts één tekst voor die er letterlijk over spreekt en dat is Galaten 4: 19, waarin het vormingsproces gelijk is aan ‘gestalte krijgen van Christus’. Dat is dus iets wat aan de gelovige gebeurt en waaraan je niet planmatig kunt werken. Christelijke vorming betekent volgens Bonhoeffer niet meer en niet minder dan dat men steeds meer gelijk wordt aan de gestalte van Christus: de Mensgewordene, de Gekruisigde, de Opgestane.2 Op die manier gevormd worden, heeft ook nog eens een lastig karakter. Vorming gaat niet over steeds bekwamer worden of over het steeds bevredigender of efficiënter met bepaalde situaties omgaan. Christelijke vorming is naar het woord van Hebr. 13: 13, steeds meer bereid zijn om actief Zijn smaadheid te dragen. De kerkenraad is een oefenplaats voor het omgaan met de moeiten, zonden en allerlei soorten ongemak in de gemeente. De kerkenraad moet er steeds beter in worden om deze dingen in liefde te dragen. Het is in veel situaties zinvol om het belang daarvan te binnen te brengen. Brieven zoals aan het begin geciteerd, zijn in dat verband maar peanuts. Maar er zijn ook zoveel andere dingen die de smaadheid van Christus nabij brengen, bijvoorbeeld als aanvankelijk zeer betrokken leden de kerk verlaten, waardoor men met Psalm 56 het gevoel krijgt ‘vreemd te worden’ van broeders. Men ging eerst in vrede en harmonie met elkaar om. Door twist of onderlinge allergieën gaat het mis. Dit is een bitterheid die ambtsdragers alleen maar kunnen verdragen als ze zich dicht bij hun Heiland weten. Tegen ons gevoel in kunnen we dan toch toegroeien naar Zijn liefde.

Onze verantwoordelijkheid

Hiermee is het belangrijkste gezegd, maar niet alles. Toegroeien naar de liefde van Christus is een geestelijk proces, maar niet een wereldvreemd proces. Een kerkenraad handelt als een groep mensen van vlees en bloed, elk met hun persoonlijkheidskenmerken. En ze doen dat voor een gemeente waarin de communicatiepatronen net zo onvoorspelbaar en ingewikkeld zijn als in een bedrijf of in een sportvereniging. Een kerkenraad mag daarom ook gebruik maken van inzichten die helpen om personen en groepen beter te begrijpen. Men kan leren van psychologen of mensen die verstandige dingen over onderwijs hebben gezegd. Ambtsdragers kunnen individueel zich hieraan vormen. Maar in deze bijdrage richt ik mij niet zozeer op de vorming van individuele ambtsdragers maar op de gezamenlijke vorming. Herman Bavinck (1885 – 1921) geeft in een korte maar interessante verhandeling over het leren van jeugdwerkers drie punten aan die op dit thema van toepassing zijn: kennis, belangstelling en blijmoedigheid.3 Bij deze punten maak ik een aantal opmerkingen.

Kennis

Het eerste punt is kennis. Als over vorming van kerkenraadsleden gesproken wordt, gaat het al snel hierover. Kennis van de Schriften en van de geloofsleer is uiterst belangrijk om de gemeente op haar beurt weer toe te kunnen rusten. Veel kerkenraden bespreken van tijd tot tijd een boekje, stukjes tekst of doen een gezamenlijke Bijbelstudie. Er zijn tal van manieren om tot een goede bespreking te komen. Een tekst kan thuis voorbereid worden, tijdens de vergadering hardop gelezen worden en het thema kan door een persoon apart worden ingeleid. Het gesprek kan uiterst leerzaam zijn. Graag vraag ik aandacht voor de vormende of misvormende werking van de manier waarop men zich bezint. Er zou mijns inziens gezocht moeten worden naar werkvormen waar de broederschap gepraktiseerd wordt. Broederschap behelst het oefenen in de liefde, het de ander uitnemender achten dan jezelf. Bij sommige vormen gebeurt echter het tegendeel en lijken de hindernissen voor broederschap te worden uitgelokt. Dat is bijvoorbeeld het geval als er na het tekstlezen of na de inleiding een open gesprek volgt. Al is er nog zo’n sterke voorzitter, vaak kan hij nauwelijks verhinderen dat slechts enkele broeders het woord voeren en dat soms langdurig. Dit maakt de inbreng ongelijk. Er gebeurt waar Jezus zo krachtig voor waarschuwt in Mattheus 18: de sprekers worden ‘de grootsten’ en drukken, zonder dat ze dit overigens bedoelen, anderen naar de achtergrond. Het werken in kleine groepen, bij voorkeur niet groter dan drie of vier, kan dat voorkomen. Een andere manier is dat iedere betrokkene enkele minuten stil is en een vraag voorbereid die bij hem opkomt of alleen een punt mag aangeven wat hem is opgevallen. Een vraag stellen of iets weergeven veronderstelt dat men eerst heeft moeten luisteren. En luisteren is iets wat we doorgaans moeilijk vinden. Open gesprekken worden vaak gevuld met meningen en overtuigingen die daartegenin gaan. Woord en tegenwoord. Dat is op zijn tijd nodig en nuttig, maar weerhoudt er vaak van om werkelijk tot de inhoud door te dringen en de zaak waar het over gaat beter te begrijpen. Werkvormen doen er dus toe. Ze zijn in geen geval bedoeld om de bezinning leuker of aantrekkelijker te maken. Wel om de oefening in christelijk broederschap uit te lokken: luisteren, aandacht en respect tonen voor wat er gezegd wordt.

Belangstelling

Bavinck benadrukt naast kennis ook het belang van een brede belangstelling van leiders in de kerk. Een kerkenraad moet nadenken over veel onderwerpen. Kerkenraadsleden hebben echter alle hun eigen leefwereld, die ze meebrengen vanuit hun levenservaring en beroepsachtergrond. De belangstelling is niet automatisch een brede belangstelling. Er is een kans dat men moet nadenken over onderwerpen waar men zich niet zo betrokken op voelt. Te denken valt aan voorkeuren voor leeftijdsgroepen. De één heeft belangstelling voor ouderen, de ander voor dertigers en een derde voor jonge kinderen. Van ambtsdragers wordt echter gevraagd om minimaal inlevingsvermogen te hebben voor alle soorten gemeenteleden. In die geest roept Paulus Timotheüs op om oudere mannen te benaderen als vaders, jonge mannen als broers en vrouwen als zusters (1 Timotheüs 5: 1-2). Ambtsdragers worden dus geroepen zich ook bezig te houden met doelgroepen waar ze niet direct affiniteit mee hebben. Bavinck trekt het breder. Belangstelling betreft niet alleen soorten mensen maar ook allerhande onderwerpen: van financiën en onderhoud van gebouwen tot de vrouw in het ambt. Als je met een onderwerp bezig bent, moet je er ‘in gaan leven’, moet je hart erbij zijn, moet je er betrokkenheid op krijgen.4

Hoe kan men dan belangstelling krijgen voor iets waar men aanvankelijk weinig bij voelde? In ieder geval begint het met toe te staan dat een onderwerp interessant zou kunnen zijn. Openheid dus. Men moet bereid zijn zich te laten raken door iets nieuws. Belangstelling is niet een biologisch gegeven, maar iets wat gewekt kan worden. Hoe dit werkt is te zien in de alledaagse omgang tussen mensen. Zij weten elkaar te raken door een verhaal te vertellen, een ervaring weer te geven, iets wat men heeft gezien of gehoord te herhalen, een krantenbericht dat de aandacht heeft getrokken, samen te vatten. Hieruit vallen een paar dingen af te leiden. Allereerst: er moet tijd gegeven worden om een onderwerp te laten landen. Kort iets aanraken, is wellicht informatief, maar geeft geen inzicht. Er blijft meestal weinig van hangen. Er moet de tijd zijn om iets uiteen te zetten, om de aandacht op belangrijke dingen te vestigen, om tot diepgang te komen. Tenminste drie kwartier uittrekken voor een inhoudelijke kwestie, leidt tot betrokkenheid; een bespreking van 10 minuten niet. Iedereen kan er dan, om met Bavinck te spreken ‘in gaan leven’. In de tweede plaats: broeders die iets te melden hebben, doen er goed aan, hun eigen betrokkenheid bij een onderwerp te laten merken. Een goed verhaal is dan niet zozeer afhankelijk van een gelikte PowerPointpresentatie. Een korte anekdote kan veel beter werken. Het vertellen daarvan alleen is natuurlijk niet vormend. Ze krijgt pas zeggingskracht als er ook verdiepende uitleg bij gegeven wordt. In de derde plaats is het verstandig niet alleen naar elkaar te luisteren maar ook naar anderen. Zo kan ik mij voorstellen dat er in een bezinningsmoment over aandacht voor kinderen in de dienst, een gezin met kinderen komt vertellen hoe zij de kerkdienst ervaren. Goed luisteren naar anderen wil dan niet zeggen dat de ideeën van (in dit geval het gezin) overgenomen worden. Het dient ertoe om de leefwereld van hedendaagse gezinnen beter te begrijpen. Het helpt om beleid te maken. Vooral bij spannende onderwerpen als de plaats van vrouwen in de kerk en homoseksualiteit is dat van belang. De direct betrokkenen kunnen met hun ervaringen iets duidelijk maken wat niet uit een boekje te begrijpen is.

Hilaritas

Bij het derde punt verwijst Bavinck naar Augustinus. Deze heeft in een boekje voor catecheten uiteengezet wat men moet doen om moedeloosheid tegen te gaan.5 Hij noemt een aantal voorbeelden waarin de verveling en desinteresse tijdens de catechese toeslaat. Het medicijn daarvoor is de blijmoedigheid (Latijn: hilaritas). Augustinus ontleent dit aan 2 Kor. 9:7 waar staat dat God de blijmoedige gever liefheeft. Hij ziet de catecheet dus als iemand die iets mag geven. Dit is ook toe te passen op de kring van ambtsdragers. In al het kerkelijk werk mogen zij uitdelen wat zij zelf ontvangen hebben. Maar juist de blijmoedigheid komt daar niet vanzelfsprekend in mee. Ambtelijk werk voelt vaak zwaar. En in de kerken zijn we er niet sterk in om het gewichtige werk van het ouderlingschap, predikantschap en diaconaat luchtig op te nemen. En toch is dit wat Augustinus probeert te bevorderen. Een oud Romeins spreekwoord zegt ‘als de meester opgewekt is, zullen dit ook zijn leerlingen zijn’.6 Vertaald naar ambtsdragers: als de kerkenraad blijmoedig is, zal de gemeente dat ook zijn. Het is dus van het grootste belang dat ambtsdragers de moed erin houden. Het lijkt me belangrijk om dit ook niet te verplatten tot van tijd tot tijd een barbecue met elkaar te houden (hoe belangrijk dit ook is), maar om op de toonhoogte van de gezindheid van Christus te blijven. We mogen ons verblijden omdat we eensgezind mogen zijn in Christus (Fill. 2: 1-10 en 4: 1 – 9). Dit gegeven moet dus van tijd tot tijd benoemd worden. Broeders dienen zich er verder toe te zetten om goede en mooie ervaringen aan elkaar door te geven. Doorgeven is geven. Opmerkelijk is dat Augustinus de gevende gezindheid als belangrijkste bron van de hilaritas benoemd. Niet door te ontvangen wordt men blij maar door te geven. Dat geven kan ook bestaan uit het uitspreken van een goed woord naar elkaar, een bemoedigende klop op de schouder en door de aandacht te richten op wat eerlijk, rechtvaardig en liefelijk is (Fill. 4: 8). De zaken waarover een kerkenraad zich buigt (ook een brief over het kindermoment in de dienst) komen dan in het juiste perspectief te staan.

Gedragen door de geest van Christus

Herman Bavinck sluit zijn verhandeling af met een opmerking die terugvoert tot de reserve die Bonhoeffer bij vorming had. Voor christenen komt het leren met behulp van psychologische inzichten op de tweede plaats. Zij achten ‘heel dit proces onvoldoende’, zo zegt Bavinck, ‘indien het niet gedragen en geleid wordt door den Geest van Hem, die inwendig in de harten werkt, en, of Paulus plant en Apollos natmaakt, zelf alleen den wasdom geeft’.7 Uiteindelijk kunnen we onszelf niet vormen naar de gestalte van Christus, maar mogen we wel blijmoedig de goede dingen proberen te doen, waardoor de weg van Christus niet belemmerd maar bevorderd wordt.

A. de Muynck


Prof. Dr. A. (Bram) de Muynck is hoogleraar Christelijke Pedagogiek aan de TUA en lector persoonsvorming en identiteit aan Driester hogeschool te Gouda.


1 Zie hierover uitvoeriger in: Bram de Muynck, “Formation. Can we trace the influences?” In Bram de Muynck en Roel Kuiper, Faithfull effort. Education, formation and the Church (Kampen: Summum, In druk).

2 Dietrich Bonhoeffer, Ethik (München: Chr. Kaiser Verlag, 1966), 85.

3 Herman Bavinck, De opvoeding der rijpere jeugd (Kampen: Kok, 1932), 232-234.

4 Bavinck, De opvoeding 233.

5 Augustinus, De Catechizandis Rudibus. In het Nederlands bekend geworden onder de titel Het eerste geloofsonderricht (Baarn: Ambo, 1982).

6 Bavinck, De opvoeding, 234

7 Bavinck, De opvoeding, 234

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2021

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

De moed erin houden

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2021

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's