Het geweten (5)
“… al is het dat mij mijn consciëntie mij aanklaagt”
Over de plaats van het geweten in de opvoeding en de bekering
De vorige keer ben ik geëindigd met de opmerking dat ook de grootouders een belangrijke plaats kunnen hebben bij de gewetensvorming van hun kleinkinderen. Dat geldt zeker bij het ouder worden van hun kleinkinderen. Zij hebben meer dan de eigen ouders de tijd, het geduld en de wijsheid om naar hun kleinkinderen te luisteren en met hen te spreken.
Laten zij ook mee lezen en letten op de verschillende fasen van de gewetensvorming bij hun kleinkind. We hebben al iets gezegd over de voorfase en duiden nu de volgende fasen aan. De eerste fase kunnen we omschrijven met de woorden ‘straf en beloning’. Van vier tot zes jaar denken kinderen vooral in termen van straf en beloning. Iets is vanzelfsprekend omdat de autoriteit (vader of moeder) het zegt. Een kind houdt zich dus aan de regel, niet omdat het inzicht heeft in ‘het waarom’ van de regel, maar om het negatieve gevolg te vermijden. Het kind denkt dat alleen de volwassene weet hoe de dingen horen. Kenmerkend is bijvoorbeeld dat een kleuter tegen de juf gaat zeggen dat een ander kind klikt. Dat kind heeft immers de regel overtreden. De juf heeft in de ogen van het kind de taak om het andere kind te corrigeren.
In dit stadium kun je spreken van de gewoontevorming (inslijpen van wat goed en fout is) maar het is ook de fase van de relatie. Het kind heeft er een natuurlijk vertrouwen in dat je het als opvoeder allemaal goed weet. Dit vertrouwen moet gevoed worden door te laten merken dat je als ouder/leerkracht betrouwbaar, consequent bent. Maar ook dat je in staat bent om de verkeerde dingen te vergeven.
De tweede fase is te typeren met de woorden: ‘voor wat hoort wat’.
Dit is de leeftijdsfase van ongeveer 6 – 9 jaar. Het kind wordt zelfstandiger en is erg gevoelig voor rechtvaardigheid. Het krijgt oog voor zijn eigen inbreng. Vergelijken is erg belangrijk; als de ander iets voor je doet, moet jij ook iets voor de ander doen. Dit is een belangrijk inzicht, wanneer we letten op de woorden van de Heere Jezus in Lucas 6:31 ‘en gelijk gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hen evenzo’. Het kind stelt zich echter ook de vraag wat het er voor terugkrijgt. Je moet er zelf iets aan hebben. Wat dat betreft blijft het kind in deze fase nog behoorlijk op zichzelf gericht. Als de ander iets krijgt is dat prima, maar dan moet ik ook iets krijgen.
Kinderen in deze fase zijn erg gevoelig voor een evenredige opstelling van hun ouders. Ouders en leerkrachten kunnen in deze fase laten blijken dat ze het gedrag van zichzelf ook verwachten van hun kinderen (en andersom). In deze fase is het voorbeeldgedrag van ouders en leerkracht dan ook erg belangrijk. Als ouders of leerkrachten straffen met lichamelijk geweld, zullen kinderen dit gemakkelijk overnemen. Als ouders of leerkrachten duidelijk en vasthoudend corrigeren met woorden, dan zullen de kinderen zich in een conflict ook sneller met woorden verweren dan met daden. Belangrijk voor de gewetensontwikkeling is dat in de eerste twee fasen de normen van thuis geïnternaliseerd worden. Dat wil zeggen dat de belangrijke waarden en normen worden verinnerlijkt. In deze fase wordt immers het geweten gevormd. De regels moeten dan een stukje van henzelf geworden zijn. Maar vooral: de bijbehorende waarden krijgen een plek in de ‘betekenis die zij geven’ aan de wereld. Kinderen gaan de wereld waarnemen volgens de normen waarin je ze hebt getraind, die je ze hebt voorgedaan. Ze zullen zo ook de wereld blijven bekijken.
Althans als er aan twee voorwaarden voldaan is:
a. Kinderen zullen die waarden overnemen waar ze een positieve ervaring bij hebben. Wij maken ons gedrag eigen wanneer we er een positieve emotie bij hebben. De sfeer waarin het inscherpen van gedrag gebeurt is daarom bepalend. Als er een liefdevol en waarderend klimaat is, dan krijgen de normen een positief ‘plakkertje’. Als de normen op een vernederende en dreigende wijze worden overgedragen, krijgen ze een negatieve lading. Ze worden niet duurzaam verankerd. Een liefdevolle relatie, en een respectvolle omgang met het kind, is voorwaarde voor een doeltreffende gewetensopvoeding.
b. Er mag geen discrepantie zijn tussen voorgeleefd gedrag en voorgezegd gedrag. Daar is in de discussie over gewetensvorming herhaaldelijk de vinger bij gelegd. Als opvoeders materialistisch leven, hoe kunnen ze dan hun kinderen nog grenzen stellen? Geliefde lezer, wanneer u dit in stilte wat overdenkt, dan komt ongetwij feld de gedachte boven: “Maar wat is gewetensvorming toch een onmogelijk werk”. Inderdaad, het kan niet zonder de leiding van de Heilige Geest en een vernieuwd hart van de opvoeder. Is dat bij tijden ook uw opvoedingsnood? Wat krijgt u dan de Heere nodig!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 10 juli 2018
Bewaar het pand | 12 Pagina's