Paulus en Rome 2
Van Paulus kan veel gezegd worden. In de Schrift wordt veelzijdig op hem gewezen en over hem gesproken. We komen ook zelfgetuigenissen tegen. Tot die zelfgetuigenissen behoort wat we lezen in Filippenzen 3 en in Handelingen 22:25-29 en 23:27.
In Filipp. 3:5 wijst Paulus op vier zaken als zijn Joodse erfenis. Het eerste is dat hij besneden is ten achtsten dage. Ik ben een rasechte Jood, besneden op de achtste dag. Paulus is er één van de achtste dag. Een zoon van Izak. Geen Ismaëliet. Josephus schrijft in zijn boek ‘Joodse Oudheden’ dat de Arabieren die van Ismaël afkomstig zijn niet op de achtste dag, maar op dertienjarige leeftijd besneden worden gelijk hun stamvader Ismaël. Paulus zegt: als tweede geldt van mij dat ik behoor tot het geslacht van Israël.
Tot Gods verbondsvolk. Ik ben ook, zegt Paulus, uit de stam van Benjamin. Dat is het derde. Ik behoor tot het huis, het geslacht van Jakob. Benjamin was klein, maar dapper. Opvallende zaken gelden van de stam van Benjamin. Saul, de eerste koning van Israël, was uit de stam van Benjamin afkomstig. Op het grondgebied van de stam van Benjamin lagen Jeruzalem en de tempel. De stam van Benjamin bleef trouw aan het huis van David. Een toonbeeld van trouw was de Jood Mordechai, een afstammeling van Benjamin. We lezen dat in het boek Esther.
Ten vierde, zei Paulus, ben ik een Hebreeër uit de Hebreeën. Een nakomeling van Abraham. De belijdenis een Hebreeër te zijn, is opvallend. Een Jood was geen Hebreeuwse Jood wanneer hij de Hebreeuwse taal niet kon lezen of spreken. Paulus kon Hebreeuws lezen en spreken. Dat is thuis in Tarsen begonnen. Op de school van Gamaliël leerde Paulus steeds beter Hebreeuws lezen en spreken.
Als farizeeër hield Paulus zich aan de Joodse tradities in de godsdienst van het Jodendom. Paulus schreef bovenstaande vanuit de gevangenis. In het openbaar wees Paulus op zijn Romeins burgerschap. Hij beriep zich zelfs op zijn Romeins burgerschap.
Mede door zijn geboorte had Paulus het Romeins burgerrecht verkregen. Zijn ouders waren burgers van Tarsen en hadden tevens het burgerrecht van de stadstaat Rome. Paulus’ ouders waren burgers van Tarsen en van Rome. Een Pauluskenner schreef: Saulus is gekomen uit een gezin dat een erkende sociale positie had weten te bereiken in de wereld van die tijd. Wat opvalt is dat Paulus van zijn Romeins burgerrecht slechts zo nu en dan gebruik maakte en dan op momenten dat het nodig was voor de verkondiging van het Evangelie. Het eerste voorval lezen we in Handelingen 16. De overheidspersonen van Filippi gaven bevel van loslating en de opdracht om Paulus en Silas in vrede verder te laten reizen.
Paulus’ reactie is allereerst gericht tot de magistraten. Leden van de plaatselijke overheid. Zonder onderzoek had men zich in het openbaar vergrepen aan Romeinse burgers. Naar het Romeinse recht mocht een Romeins burger niet zomaar gegeseld worden. Daar diende een gegronde reden voor te zijn. Paulus wijst op het recht dat hij en ook Silas als Romeins burger hadden. Een koninklijke uittocht volgt. Om verder als burgers met een blank register verder het Evangelie te kunnen verkondigen.
De inzet en de wil van Paulus zijn groot en sterk om het Evangelie Gods in en door Jezus Christus de Heere te verkondigen aan de Joden en in het bijzonder aan de Romeinen. Er kwamen ingrijpende gevolgen. Niet buiten het getuigen van Jezus Christus, maar om het woord van Paulus’ Zender. Deze zei: Ik zal hem tonen hoeveel hij, nl. Paulus, lijden moet om Mijn Naam (Hand. 9:16). Zeker heeft Paulus geestelijk geleden door de reacties op de prediking van het heilsevangelie. Maar Paulus kon gesterkt en goedsmoeds verder gaan. Ook toen hij zijn weg verder moest gaan als geboeide. De hoofdstukken 21- 28 van het boek Handelingen laten ons Paulus zien als een gevangene. Paulus zit niet dag en nacht in een cel. Hij had contact met vrienden en mocht zich bewegen onder de mensen.
Maar steeds was er militaire bewaking. Er was geen vrees voor ontvluchting van Paulus, maar wel vrees voor wegvoering. Eventuele moordplannen waren niet onbekend. Onder alle ervaringen en belevenissen werd Paulus niet werkeloos. Hij kon tegengewerkt worden, maar werd daardoor niet uitgeschakeld. Het werk als dienaar, als dienstknecht van Jezus Christus, bleef doorgaan.
Denk aan het gebeuren te Cesarea. Paulus werd het gesprek van elke dag. Laten we niet voorbijgaan aan wat we lezen van het contact met Felix en Drusilla, Hand. 24.
Voor welk een gezelschap getuigde Paulus. Wat het slot was lezen we in Hand. 25. Het heeft ons iets te zeggen. We hebben Bijbelse christenen nodig, levend met een bewogen hart in de samenleving.
Paulus gaat geboeid zijn weg. Ook na Hand. 24 en 25. Geboeid voor iedereen. Maar God de Heere zal zeker Paulus steeds voor de aandacht gebracht hebben wat Paulus moest schrijven aan de gemeente van Filippi. Filippenzen 1:12-14. Met de overtuiging: Ben ik geboeid en zo in handen van mensen, ik kom in Rome. Mijn Meester staat er voor in.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 4 december 2018
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 4 december 2018
Bewaar het pand | 12 Pagina's