Christus en de bezetene van gadara (3)
En hij Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: Wat heb ik met U te doen , Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bid U dat Gij mij niet pijnigt. Want Hij had den onreinen geest geboden dat hij van den mens zou uitvaren…(Lukas 8:28-29a)
Het is een aangrijpende ontmoeting die ons in Lukas 8 getekend wordt. Enerzijds is daar de Heere Jezus, Die door een nacht van storm en golven naar Gadara komt om zondaren zalig te maken. Anderzijds is daar een bezetene, die woest schreeuwend en dreigend op de Heere Jezus komt aanstormen.
Gebod van Christus
Op dat moment gebeurt er, wat we lezen aan het begin van vers 29: ‘Want Hij had de onreine geest geboden dat hij van de mens zou uitvaren’. Als in het voorbijgaan wordt het ons meegedeeld. We zouden er zomaar overheen lezen. Maar in deze woorden ligt een enorme diepte: Christus, Die gekomen is om de werken van de duivel te verbreken, spreekt. Gebiedend. Met Goddelijk gezag. Hij eist Zijn schepsel op en gebiedt de onrechtmatige eigenaar, de duivel, van deze man uit te gaan.
Wat gebeurt er, als Christus die enkele woorden met kracht spreekt? Dan valt de bezetene voor Hem neer. Hij wordt door Christus tot stilstand gebracht. Lange tijd zwierf hij schreeuwend en tierend door het woeste bergland van Gadara. In zijn ontembare kracht. In zijn ellende. In zijn vijandschap tegen God en Christus. In zijn angst ook voor de dood. Maar hier moet hij neervallen voor Christus. Hier moet hij Christus als de Sterkere erkennen.
Moet iets van datzelfde niet in ieder leven gebeuren? Dat we in al ons voorthollen op de weg naar het verderf een keer gestuit worden? Zodat we neervallen en niet meer verder kunnen?
Toch is de bezetene van Gadara nog niet tot zwijgen gebracht. Want terwijl hij voor de Heere Jezus neervalt, roept hij met luide stem: ‘Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bid U dat Gij mij niet pijnigt’. Daar hebt u het gebed van de bezetene.
Gebed van de duivelen
Al zouden we ons kunnen afvragen: Is het wel het gebed van de bezetene? Vormen deze woorden niet het gebed van de duivelen die in hem hun intrek hebben genomen? Tot op zekere hoogte is dat laatste inderdaad het geval. Als we er even zó naar luisteren, dan klinkt in deze woorden de diepe vijandschap door van de duivelen tegen Christus. Niets willen ze met Hem te maken hebben.
En tegelijk beluisteren we er ook de grote vrees van de duivelen in voor de macht van Christus. Want ze zeggen: ‘Ik bid U dat Gij mij niet pijnigt’. In Mattheus 8:29 staat het er nog iets anders. Daar lezen we de vraag: ‘Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen vóór den tijd?’ Daarin klinkt door, dat de duivelen weten dat er een moment komt, dat ze voor eeuwig gepijnigd zullen worden. Dan zullen ze, zoals Openbaring 20 zegt, in de poel van vuur en sulfer worden geworpen. De duivelen hebben geen enkele hoop dat ze daaraan zullen ontkomen. Het enige wat hun nog wat verlichting gaf, was dat die tijd tot nu nog niet was aangebroken. Maar nu vrezen ze: Is Jezus gekomen om hen ‘vóór de tijd’ te pijnigen?
Er komt vanuit dit gedeelte een ernstige vraag tot u en mij: Hebben wij al eens echt gebeefd voor de werkelijkheid van Gods oordeel? De Engelse bisschop J.C. Ryle zegt het zo treffend in zijn verklaring: Wat veel mensen niet geloven, namelijk dat er een hel en een oordeel is, dat geloven de duivelen wel. En nu is er dit grote verschil: Terwijl er voor de duivelen geen enkele hoop meer is, is die hoop er nog wel voor een gevallen Adamskind. Voor hem is er hoop om aan Gods oordeel te ontkomen en gered te worden. Maar dat is geen hoop die bij de mens zelf vandaan komt.
Gebed van de bezetene
Want kijkt u nog eens hoe de bezetene reageert op de komst van de Heere Jezus Christus. We hebben zojuist gezegd: Tot op zekere hoogte zijn het de duivelen die door deze man heen spreken. Maar tegelijk moeten we ook zeggen: Deze man is zo in de greep van de duivelen, dat hij ook zelf deze woorden spreekt. En wat klinkt er dan een onverholen vijandschap tegen Christus in zijn woorden: ‘Wat heb ik met U te doen?’ Met andere woorden: Ik wil niets met u te maken hebben! Wat klinkt er in zijn woorden ook een geweldige achterdocht door: ‘Ik bid U dat Gij mij niet pijnigt’. Is dat niet de reactie van een natuurlijk mens, als zijn geweten aangeraakt wordt? ‘Ik bid U dat Gij mij niet pijnigt’?
Daarom: Er is geen hoop bij een mens vandaan. Maar wel bij Christus vandaan. Zie het maar in deze geschiedenis. Christus zette koers naar Gadara. Christus zette voet aan land in Gadara. Christus genas een onreine in Gadara. Als uw leven ‘Gadara’ is, zou u niet gaan roepen tot deze Christus? En u die de Heere kennen mag, zie eens waar de Heere u vond, toen Hij u opraapte. Was het niet in… Gadara?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 19 maart 2019
Bewaar het pand | 12 Pagina's