Meedenken met Paulus (1)
Dr. Bert Loonstra, Christelijk Gereformeerd predikant te Gouda schreef onder deze titel een hermeneutische studie, toegespitst op de vraag naar vrouw en ambt. Dr. Loonstra doet hierin een serieuze poging om te luisteren naar Gods Woord en de lijn door te trekken naar de situatie van vandaag. De grote vraag is hierbij in hoeverre de cultuur – zowel de cultuur in Paulus’ dagen als onze huidige cultuur-medebepalend is voor onze uitleg. We moeten toegeven dat we allemaal kinderen zijn van onze eigen tijd en cultuur en dat we soms worstelen met de vertaalslag die gemaakt moet worden om de boodschap van de Bijbel goed te begrijpen en deze te bewaren in onze tijd. Ook dr. Loonstra worstelt hiermee op een indringende wijze. Het is te waarderen dat dr. Loonstra aandachtig wil luisteren naar de Schrift.
Uit de subtitel van het boek wordt wel duidelijk dat hij ergens naar toe wil, namelijk openstelling van de ambten voor de vrouw. Dat baseert hij niet zozeer op exegetische gronden, als wel op hermeneutische regels. Hiermee worden de leesregels bedoeld die we hanteren bij het lezen van de Bijbel. ‘Schrift met Schrift vergelijken’ is bijvoorbeeld zo’n leesregel. Het bijzondere van zijn boek is dat hij een leesregel presenteert die volgens hem niet eerder op deze manier naar voren is gebracht. Dat is op zichzelf knap. Maar het is ook een hoge pretentie. Het impliceert in feite dat de christelijke kerk het –op het onderhavige punt, de vrouw in het ambt - twintig eeuwen lang verkeerd heeft gezien, en dat we nu een heilzame correctie kunnen toepassen op een lang verdragen misvatting. Dat is natuurlijk mogelijk. Ik heb ook serieus geprobeerd om dit standpunt op mij in te laten werken en mee te denken met Loonstra. Want nogmaals, dr. Loonstra komt niet kort door de bocht met een ongegrond pleidooi. Maar om erin mee te gaan dienen we wel overtuigd te zijn van het feit dat deze leesregel recht doet aan de Schrift zelf en aan de intenties van met name de apostel Paulus. Die overtuiging heb ik na het lezen van dit boek niet en ik zal proberen om uit te leggen waarom niet.
Wat is dan die nieuwe leesregel? Loonstra stelt dat het in de brieven van Paulus – want daarop richt hij zijn onderzoek met name – steeds gaat om de relatie tussen God, Christus, de Geest en de gelovigen. De drieslag God-Christus-gelovigen levert het kader voor het werk van de Geest. Vandaaruit kan de vraag worden beantwoord naar de plaats van de wet, van de schepping en van de vrouw (18). De Geest is de verbindende schakel tussen God en de gelovigen, tussen Christus en de gelovigen en Hij woont en werkt in de gelovigen (denk aan de strijd tussen vlees en Geest).
Het wordt spannend als Loonstra vervolgens de plaats van de wet inbrengt en stelt dat de door hem genoemde structuurbepalende relatie tussen God, Christus en de gelovigen/Geest beslissend is voor de waardering van de wet en hij de wet als tuchtmeester tot Christus (Gal. 3) zo uitlegt: ‘De wet als zodanig kan niet de goede verhouding tot God bepalen, ook niet in allerlei ethische vraagstukken die de christenheid verdelen. Voor de goede verhouding tot God hebben we Christus nodig.’ (37).
De tuchtmeester (pedagoog) is een tijdelijke aanstelling. De wet als opvoeder heeft dus afgedaan op het moment dat Christus komt en het overneemt van de pedagoog. Iets dergelijks is aan de orde als we de relatie tussen de Geest en de wet bezien. Daar is een tegenstelling tussen letter en Geest (2 Kor. 3). Letter staat voor de opgeschreven wet, en dan met name als formele externe autoriteit. De Geest schrijft echter de wet in het hart van de gelovigen en voortaan dienen zij zich door de Geest te laten leiden. De liefde is de vervulling van de wet. De wet is Geestelijk. Christus heeft ons van de macht van de wet bevrijd, maar het doel blijft dat de eis (of het recht) van de wet in ons vervuld wordt (57).
Aan het voorbeeld van de dorsende os (1 Kor. 9,9) leidt Loonstra af dat Paulus altijd de wet citeert voor zover dit dienstig is voor de verbreiding van het evangelie. De geschreven wet heeft immers geen blijvende geldigheid meer voor Paulus, en als hij dus toch bepaalde geboden aanhaalt is dit om dit doel te dienen. De orde van de geschreven wet is voor Paulus niet leidend, maar volgend (74). In mijn eigen woorden: niet langer normatief, maar nuttig wanneer en voor zover het de voortgang van het evangelie dient. Hetzelfde geldt voor een beroep op de schepping, met name in 1 Tim. 2. Leidt de erkenning van een schepselmatige orde tussen man en vrouw, waarop Paulus zich beroept, per se tot de uitsluiting van vrouwen in leidinggevende functies? Bij Paulus gaat het wel die kant op, maar een andere context zou tot een andere toepassing kunnen leiden (81). Voor mij is overigens niet goed te begrijpen dat dr. Loonstra op grond van het scheppingsargument dat Paulus hanteert ‘aarzelend geneigd’ is een uitzondering te maken voor de vrouw als predikant (83). Dat klinkt nogal subjectief en dat is het ook. Het creëert in elk geval de ruimte voor ieder ander om geen enkele belemmering te zien voor de openstelling van alle ambten voor de vrouw.
Tot dat subjectivisme zullen we dan ook vervallen wanneer zowel de wet van God als de orde gegeven in de schepping geen blijvende en zeker geen normatieve betekenis meer hebben voor de nieuwtestamentische christen. Dit is het probleem dat dr. Loonstra in zijn boek behandelt: Paulus noemt wel de wet en beroept zich wel op de schepping, maar wie let op de grotere verbanden ziet dat onder de leiding van de Heilige Geest het belang daarvan betrekkelijk is en afhankelijk wordt gemaakt van de vraag of iets de voortgang van het evangelie wel of niet bevordert.
Dit laatste is wel de kern, denk ik, van wat Loonstra naar voren brengt. Het zet je wel aan het denken. Wie zou barrières willen opwerpen voor de voortgang van het evangelie? Maar mijn vraag is: heeft de kerk en met name de kerk van de reformatie dat echt gedaan toen ze, niet zozeer meedenkend met Paulus, maar in gehoorzaamheid aan Gods Woord (en trouwens ook in afhankelijkheid van de Geest) de lijnen trok die ze trok? Hier ligt voor mij wel een van de belangrijkste vragen aan Loonstra of Paulus zelf dit criterium op deze manier naar voren brengt? En of hij dit criterium inderdaad bedoelt te hanteren om de betekenis van de (geschreven) wet zo te relativeren als Loonstra stelt?
Dat relativeren roept overigens op zijn beurt weer nieuwe problemen op: want de mening over wat nu wel of niet de voortgang van het evangelie bevordert kan verschillen van persoon tot persoon, van tijd tot tijd en van plaats tot plaats. Kortom, subjectivisme en willekeur liggen hier m.i. op de loer. Dat kan men niet verdedigen met een beroep op de vrijheid van de Geest. Immers, als de vrijheid van de Geest de eenheid van de gemeente verbreekt of bedreigt, is er iets niet goed gegaan. En dat is zeker niet bevorderlijk voor de ingang en de voortgang van het evangelie.
In een volgend artikel wil ik proberen hier nog wat verder op in te gaan.
N.a.v.: Bert Loonstra, Meedenken met Paulus. Letter en Geest in de bezinning op vrouw en ambt, Amsterdam, Buijten & Schipperheijn, 2018, ISBN 9789058819949, 127 pag., prijs € 12,95.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2019
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 2019
Bewaar het pand | 12 Pagina's