Meedenken met Paulus (2)
In een vorig artikel hebben we de lijn geschetst van het boek van dr. Bert Loonstra, Meedenken met Paulus. Hij betoogt hierin dat Paulus zowel de betekenis van de geschreven wet als van de scheppingsgegevens (bijvoorbeeld aangaande man en vrouw) relativeert. Ze zijn niet leidend, maar volgend. Het belangrijkste is de vraag of iets wel of niet de voortgang van het evangelie bevordert. De leiding van de Geest zal daar licht over geven en daarnaar dienen we te handelen. Paulus vraagt niet zozeer gehoorzaamheid aan bepaalde regels (‘letter van de wet’), als wel dat we de grote lijn in het oog houden en zo meedenken (‘Geest’) dat we in onze tijd en context tot de beste keuze komen ten dienste van de bevordering van het evangelie. Ook de gegeven orde in de schepping is niet bedoeld als belemmering als we vanuit dit perspectief kijken naar de positie van de vrouw.
In deze bijdrage wil ik me vooral richten op de plaats van de wet in de visie van dr. Loonstra. Wat opvalt is zijn stelling dat Paulus scherper afstand neemt van de geschreven wet als dat Calvijn dat doet. Dit is een onderwerp waaraan hij uitvoerig aandacht geeft. In hoofdstuk 10 bespreekt hij dit en in zijn boek komt hij er regelmatig op terug. Calvijn ging uit van de universele geldigheid van de zedenwet, ons gegeven in de tien geboden. Ook Loonstra noemt deze weliswaar een ‘centrale verwoording van Gods wil’ maar het is juist cruciaal voor Paulus dat deze niet als letter worden gehandhaafd. ‘Het gaat erom dat de eis van deze wet door de Geest in ons hart wordt gelegd.’(66). Het onderscheid tussen de morele en de ceremoniële wet wordt volgens dr. Loonstra door Paulus nergens gemaakt (64). In Rom. 2 gaat het niet alleen over de (verkeerde) manier waarop een mens met de wet omgaat (zo stelt Calvijn), maar over de schriftelijke status van de wet, die vervolgens tot een bepaalde omgang met de wet leidt (65). De binding aan de geschreven regel is vervallen. De wet komt nu op een andere manier tot ons, namelijk doordat de Geest liefde in ons hart geeft (57).
Dat is een forse stelling. De tien ge-boden keren in de nieuwtestamentische vermaningen keer op keer terug als richtsnoer voor het leven van de christen. De wet als kenbron voor de zonde (dat is dus een normatieve en blijvende functie) wordt door Paulus zonder aarzeling of restricties gehonoreerd. Juist in het gedeelte waarin de rechtvaardiging van de goddeloze, Jood of niet-Jood, wordt beleden dat we de wet niet teniet doen maar bevestigen (Rom. 3,31). Het woord ‘wet’ heeft overigens in het nieuwtestamentisch Grieks een keur aan variatie in betekenissen zodat zorgvuldig geanalyseerd moet worden wat Paulus precies bedoelt. Het woord wet kan in één vers zelfs in verschillende betekenissen worden gebruikt. Als het gaat over de rechtvaardiging geldt: dat is zonder de wet. Tegelijk heeft deze leer van vrije genade zijn wortels in het getuigenis van de wet en de profeten (Rom. 3,21). De wet opgevat als heilsweg heeft afgedaan. De wet als het Woord en de wil van God niet. De wet als tuchtmeester tot Christus heeft primair een heilshistorische betekenis. Dat die buiten werking is gesteld is duidelijk. De manier waarop binnen het Jodendom werd omgegaan met wet en besnijdenis wordt door Paulus scherp bekritiseerd: zonder besnijdenis van hart ben je geen ware Jood (Rom. 2,29). Ook in dit vers komen letter en Geest tegenover elkaar te staan. Het valt op dat Paulus de uitwendige en quasi-wetsgetrouwe godsdienst afwijst, maar ik lees niet dat hij de geschreven wet als externe autoriteit afwijst, zoals Rom. 3, 21-22 bijvoorbeeld duidelijk laat zien, waar Paulus bij wijze van voorbeeld het zesde en het zevende gebod als een normerende spiegel voorhoudt.
De afwijzing van de normerende functie van Gods geschreven wet gaat bij dr. Loonstra zo ver, dat als hij dan toch erkent dat er normen, waarden en geboden zijn die binnen elke culturele context van kracht blijven, dat volgens hem zou zijn omdat deze geworteld zijn in de betekenis van de humaniteit als zodanig (114). Ik heb mijn ogen uitgewreven en mij afgevraagd wat hier nu eigenlijk gebeurt.
Om te beginnen krijgt de humaniteit als zodanig wel erg veel eer. Alsof die op zichzelf een zuivere norm kan bieden. Hij noemt de voorbeelden van de geboden ‘Niet stelen en niet doden’. Om in dit verband van geboden te spreken betekent dus niet minder dan dat de mensheid zelf zijn eigen normen en geboden stelt; dat is allemaal mogelijk zonder de wet van God als externe norm. Ik hoorde eens van een Afrikaanse stam waar stelen ook als verkeerd werd gezien, behalve als het de koe van je buurman betreft. Die te stelen werd als een heldendaad vereerd. En tot welke gruweldaden de humaniteit in staat is, vertelt de geschiedenis ons duidelijk genoeg. Kortom, als we voor anker moeten gaan bij de humaniteit, dan weet ik niet waar we eindigen. Deze positieve waardering van de humaniteit acht ik een praktische vorm van onderwaardering van de zondeval en haar gevolgen voor de mensheid. Ik denk dat we meer recht doen aan de werkelijkheid wanneer we stellen dat als er nog enig moreel besef is onder de mensheid, dat de sporen zijn van Gods algemene goedheid en het ten diepste de wet van God is die het kwaad beteugelt.
Maar als het nu met name gaat om de plaats van de wet in het leven van de christen, is er dus volgens dr. Loonstra ook voor de christen geen externe morele autoriteit meer (nodig), want onder de leiding van de Geest komt de wet (d.w.z.: veel van de geboden, 76) toch wel tot zijn recht, namelijk in zijn hart. Dat is een mooie gedachte en er zit ook een kern van waarheid in, vanzelf. Maar hoezo ‘veel’ en waarom niet alle? Welke van de geboden wel en welke niet? Hier klopt iets niet.
Het klopt niet dat er door Paulus zo’n scherpe en bijna absolute tegenstelling wordt gemaakt tussen wet en Geest. Het klopt ook niet dat de tien geboden niet in hun blijvende geldigheid in het Nieuwe Testament gehandhaafd zouden worden. Het beroep op de Geest sluit, wanneer we de wil des Heeren willen kennen om die te gehoorzamen, de verankering in Gods geopenbaarde wil en wet niet uit maar in. Ook anderen hebben er op gewezen dat het ten diepste een doperse trek is om hier zo’n sterke tegenstelling te creëren tussen wet en Geest. Te weinig honoreert dr. Loonstra dat de leiding door de Heilige Geest in het leven van Gods kinderen niet volmaakt is. Paulus gewaagt van een andere wet (wetmatigheid) die strijdt voert tegen de wet van zijn verstand en hem tot een gevangene maakt van de wet van de zonde, die in hem woont (Rom. 7,21). De wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk (Rom. 7,14). In Romeinen 7 horen we de christen aan het woord, die geleid wordt door de Geest (de wet van de Geest. Rom. 8,2) maar nu nog last heeft van de inwonende zonde. Er is blijkens Rom. 7,26 een strijd of tweespalt in het hart (verstand, gemoed) van de christen tussen het dienen van de wet van God en de wet(matigheid) van de zonde die nog tegen zijn wil in hem is overgebleven. Kortom, de christen is niet volmaakt en moet, hoewel de Geest in hem woont, toch beschermd worden tegen de zonde die zolang als hij leeft een rol blijft spelen.
Zonder de vervulling met de Heilige Geest - zonder liefde tot God – zal de wet nooit tot zijn doel komen. Niettemin blijft de wet rechtvaardig, heilig en goed. De liefde is de vervulling van de wet, maar niet de vervanging van de wet. De wet is goed, maar wij niet. Wij moeten eerst door bekerende en vernieuwende genade (de Heilige Geest) van slecht goed worden, voordat de wet gehonoreerd wordt op de juiste wijze. En die vernieuwing is een levenslang proces, hoe langer hoe meer. Er is een ‘reeds’ en een ‘nog niet’. Daarmee blijft de wet zijn leidinggevende rol behouden. Het ‘Alzo zegt de Heere HEERE’ gold niet alleen in de oudtestamentische bedeling. Maar de Geest zal met onze geest getuigen dat wij kinderen van God zijn, gehoorzame kinderen die niet anders begeren dan de wil van onze getrouwe Verbondsgod en liefdevolle Vader te doen. Het getuigenis van de Geest in ons hart doet ons instemmen met de wil en de wet van God dat zij goed is. Dat is iets anders dan dat de Geest ons leert bekijken wanneer en hoe de wet eventueel nog wel of niet van pas komt. De concreetheid van de geboden kan niet gereduceerd worden tot ‘de kernwaarde van het evangelie: Gods bevrijdende liefde.’ (p. 76).
Het doperse in de gedachtegang dat de wet zou hebben afgedaan voor de christen en dat de Geest overblijft, is dat men in feite vooruitgrijpt op de toekomende heerlijkheid, waar geen zonde meer is, en uit het oog verliest dat we nu nog in de gebrokenheid en onvolkomenheid leven als christen. Als we straks samen in Gods heerlijkheid mogen zijn, dán zal de geschreven wet niet meer nodig zijn omdat al Gods kinderen dan zo vervuld zijn van de Geest en de wet zo in hun hart geschreven is, dat het recht van de wet volmaakt in hen vervuld wordt; kortom dan zij zijn volkomen in harmonie met de heilige wil van God. Maar zolang we nog in deze gebroken werkelijkheid leven en wij zelf onvolkomen zijn in de heiliging en dagelijks moeten bidden: ‘Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op de aarde’, is wat dr. Loonstra betoogt nog niet op die volmaakte manier aan de orde. We hebben namelijk nog steeds de wet (de openbaring van Gods wil) nodig als norm en de Geest leidt ons in deze waarheid: in liefdevolle gehoorzaamheid aan Gods geboden. Psalm 119 staat ook voor de nieuwtestamentische christen in de Bijbel, vgl. Rom. 7,22!
Door zo nadrukkelijk afstand te nemen van Calvijn op dit punt heeft dr. Loonstra wel een probleem, want de gereformeerde confessies gaan in dezen in de lijn van Calvijn en maken het onderscheid wel tussen de morele en ceremoniële wet. Zij stellen de blijvende normativiteit van de tien geboden voor het leven van de christen. Denk aan HC zondag 2 en zondag 32 t/m 44; NGB art 25; vgl. ook de postacta synode van Dordrecht 1619 inzake het vierde gebod. Dr. Loonstra neemt dus afstand van deze gereformeerde inzichten en kiest een denklijn die niet vreemd is in het evangelische gedachtegoed. Het past trouwens ook wel goed bij de postmoderniteit die zegt dat er geen absolute waarheden kunnen zijn.
In een volgend en laatste artikel wil ik nog ingaan op de plaats van de cultuur en het huwelijk als instelling van God.
N.a.v.: Bert Loonstra, Meedenken met Paulus. Letter en Geest in de bezinning op vrouw en ambt, Amsterdam, Buijten & Schipperheijn, 2018, ISBN 9789058819949, 127 pag., prijs € 12,95.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 2019
Bewaar het pand | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 2019
Bewaar het pand | 12 Pagina's