Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee-mens

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee-mens

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jona 1:9 En hij zeide tot hen: Ik ben een Hebreeer; en ik vreze den HEERE, den God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft.

De Engelse predikant Joseph Charles Philpot schreef op 8 november 1837 aan zijn vriend Joseph Parry: ‘Ik ervaar dat de zonde een grote macht over mij heeft. En hoewel ik steeds weer tot de Heere om verlossing roep, ben ik toch altijd weer zwak wanneer de verzoeking op mij afkomt. Ik bemin de zonde en ik haat haar. Ik verlang van haar macht verlost te worden en toch ben ik niet voldaan zonder haar giftige zoetigheden te hebben ingedronken. De zonde is mijn onafgebroken metgezel en mijn dagelijkse vloek. De adem van mijn mond en de oorzaak van mijn zuchten. Mijn spoorslag tot het gebed en mijn verhindering erin. Vriend Joseph, kun jij mijn raadsel oplossen?’

Jona wordt ondervraagd. Niet alleen door de zeemannen, maar vooral door de Heere. En dan gaat Jona antwoorden. Hij vertelt dat hij een Hebreeër is. Genoemd naar Eber, de zoon van Sem. Abraham noemde zich ook een Hebreeër, zo lezen we in Genesis 14:13. Zo noemden de mensen in Kanaän hem. Hebreeër dit betekent: van de overzijde. Welnu, Jona noemt zichzelf dus een zoon van Abraham. Iemand die deel uitmaakt van het door God afgezonderde volk.

Vervolgens zegt hij dat hij de HEERE vreest. En tegelijkertijd zegt hij ook dat de HEERE de enige God is.

Want dat is de God Die in de hemel woont. En die de zee en het droge gemaakt heeft. Hij is de Schepper. Die ook de storm heeft veroorzaakt.

Jona’s antwoord is tegelijkertijd een schuldbelijdenis. Want in vers 10 lezen we dat Jona vertelt dat hij op de vlucht is voor deze God. En dat maakt het allemaal extra zwaar. Bij elk woord wat hij zegt, wordt zijn schuld verzwaard.

1. Hij zegt dat hij de God dient die de Schepper is van de zee en het droge. Hij spreekt hier dus van Gods grootheid en almacht. Een God die zo machtig is dat Hij een storm kan ontketenen. En toch vlucht hij voor die God weg? Dat verzwaart zijn schuld. Want hoe denkt hij voor die almachtige God weg te kunnen vluchten? En hoe durft hij deze grote God zo te beledigen en te tarten?

2. En de tweede verzwarende omstandigheid is dat hij getuigenis geeft van Gods goedertierenheid. Hij zegt immers dat hij een Hebreeër is. Jona is een zoon van Abraham. Hij hoort bij dat volk waaraan God Zich heeft verbonden. Onder wie God heeft gewoond. Waar Hij Zijn huis heeft gebouwd, waar Hij de dienst der verzoening heeft gegeven. Dat maakt het nog erger. Want waarom is hij die God ontvlucht, Die hem zo veel gunsten heeft bewezen?

3. Het derde element in zijn antwoord is dat hij de HEERE vreest. En daarmee zegt hij niet dat hij bang is voor de Heere, maar hij bedoelt dat hij diep ontzag heeft voor Hem en een kinderlijk vertrouwen heeft op Hem. Jona kent Gods genade. Maar waarom zondigt hij dan zo tegen die genade?

Ik denk dat Jona op al die vragen geen antwoord had kunnen geven. Want het is allemaal zo tegenstrijdig. Wat is het nu? Vreest hij de Heere of vreest hij Hem niet? Dient hij God of dient hij Hem niet?

Inderdaad, het is een raadsel. Zo’n mens is voor zijn omgeving een raadsel. En hij is ook voor zichzelf een raadsel. Weet je wat voor mens dat is? Hij is een tweemens. Hij is een oude mens en hij is een nieuwe mens. Je komt die mens tegen in Romeinen 7. En in Galaten 5. En in zoveel Bijbelse geschiedenissen. Zo’n tweemens klaagt: het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik. Zo’n mens zegt: Gij zijt de Christus! En: Ik ken die Mens niet!

Hoe kun je zeggen: ‘Ik vrees de Heere’, en tegelijkertijd met daden laten zien dat je Hem niet vreest? Nou, dat kan omdat er in Jona en David en Petrus en Paulus wel het beginsel was van de vreze des Heeren. Maar de harde werkelijkheid liet hen soms andere dingen laat doen. Er waren de geestelijke vijanden, de sterke verleidingen, de eigen zwakheid en de innerlijke verdorvenheid. In de berijming van het Gebed des HEEREN staat: Wij zijn toch zwak; zijn (= de duivel) sterkte is groot. Dies zijn we elk ogenblik in nood. Daar komt nog vlees en wereld bij.

Herken jij die dingen?

Ds. M.A. Kempeneers

www.bewaarhetpand.nl

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2020

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Twee-mens

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2020

Bewaar het pand | 12 Pagina's