Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wie?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie?

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Velen zeggen: “Wie zal ons het goede doen zien? ” Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. (Psalm 4: 7)

Het is in alles wel duidelijk. David verkeert in moeilijke omstandigheden. Welke? Toen hij moest vluchten voor Saul? Of veel jaren later voor zijn bloedeigen zoon Absalom? Of misschien toen hij met zijn mannen stond bij de rokende puinhopen van Ziklag? De precieze omstandigheden zijn ons onbekend. Maar uit alles blijkt dat er grote nood is in Davids leven. Lees maar het begin van de Psalm: “Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid. In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt. Wees mij genadig, en hoor mijn gebed…” Zo worstelt deze man naar Gods hart. Hij heeft het er moeilijk mee. Al biddend ziet hij zijn vijanden voor zich. En spreekt ze voor het aangezicht van de Heere aan: “Gij mannen, hoe lang zal mijn eer tot schande zijn? Hoe lang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen spreken? Weet toch”, zo voegt hij eraan toe, “dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd…” David weet zich de gezalfde des Heeren. En daarom durft hij te vervolgen: “De HEERE zal horen als ik tot Hem roep!”

Maar ondertussen zijn de moeiten en zorgen nog niet opgeheven. Dat ervaart niet alleen hijzelf, maar ook zijn mannen, de getrouwen die hij om zich heen verzameld heeft. Zij zijn het die in zijn zorgen delen. De nood van hun heer is ook hun nood. Ze verzuchten het met hem: “Wie zal ons het goede doen zien?” Ze vrezen met grote vrees. Zal het nog wel goed komen? Is niet de ondergang nabij? Alles wijst erop. In een bedrukte stemming en moedeloos omringen ze hun meester. “Wie zal ons het goede doen zien?” David hoort het, en als een echo herhaalt hij die verzuchting: Velen zeggen: “Wie zal ons het goede doen zien?”

Dat is een vraag die ook velen van ons wel kennen. We zijn onlangs weer een nieuw jaar ingegaan. Maar de nare omstandigheden van de coronacrisis zijn er nog steeds. Al zo veel maanden. Dat zijn de omstandigheden in onze samenleving, die overigens grote impact kunnen hebben op ons persoonlijke leven. Maar daarnaast kunnen nog andere zorgen het leven teisteren. Wat je gezondheid betreft. Of de omstandigheden in je gezin of je bedrijf. “Wie zal ons het goede doen zien?” De morgen is gekomen. Maar zie, het is nog nacht… Zijn het misschien geestelijke zorgen? Het is weer kerst geweest. De heerlijke beloften, ooit door Jesaja gesproken, zijn met de komst van de Heere Jezus in vervulling gegaan: “Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen…” Ja, inderdaad – “een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven…” Het is allemaal waar, zegt u, maar ik zit nog in de duisternis. Hoe en wanneer zal mij het licht opgaan? Wie zal mij het goede doen zien?

David hoort het zijn mannen zuchten – of misschien slechts mompelen. Het is ook zijn eigen verzuchting.

Het goede… Of gaat het om iets hogers? Iets dat méér is dan het goede? Nee, niet het góede kan ons helpen. Niet het góede hebben we nodig. Maar Gód hebben we nodig! En wat zien de mannen van David dan? Dan zien ze hun heer zomaar op zijn knieën vallen. Voor het front van zijn mannen begint hij te bidden: “Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!”

Wat zijn omstandigheden betreft, tasten David en zijn mannen in het duister. Ze weten de weg niet en kennen de toekomst niet. Het is alles donker. Ze kunnen er zelf ook niet in voorzien. Op geen enkele wijze. Maar David weet één ding, en hij belijdt het: alleen het licht van Boven, het licht van Gods aangezicht kan hem redden. Vandaar dit gebed van hem: “Verhef Gij…”

Hoe komt David aan dit korte maar verheven gebed? Vanwaar deze aangrijpende woorden? David ontleent ze aan Gods eigen woorden. Zijn beloften die Hij het volk heeft gegeven, en telkens weer geeft. Het zijn de woorden die de hogepriester uitspreekt als hij namens de Heere het volk zegent: “De Heere zegene u en Hij behoede u. De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig …” Het zijn Gods eigen woorden. Gesproken vanuit het heiligdom. En op het volk gelegd vanonder de zegenende handen, die namens de Heere over het volk zijn uitgestrekt. Wel, die woorden herinnert David zich en hij maakt ze tot zijn hartstochtelijk pleidooi bij de Heere.

Deze woorden klinken nog. En ze gelden nog. Ja, nu nog meer dan in de tijd van het Oude Testament. Er is inmiddels heel wat gebeurd. Het bloed, waarheen de Oudtestamentische offers wezen, heeft inmiddels gevloeid. Zal het u tot bemoediging zijn aan het begin van het nieuwe jaar? “Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, die door de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, (…) laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.” O HEERE, verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, om Christus’ wil!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 2021

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Wie?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 2021

Bewaar het pand | 12 Pagina's